ECLI:NL:RBOBR:2024:4330

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
01/239686-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en vrijspraak voor medeplegen

Op 3 september 2022 vond er een dodelijk verkeersongeval plaats te Oss, waarbij de verdachte, bestuurder van een Mercedes-Benz, betrokken was. De rechtbank Oost-Brabant heeft op 17 september 2024 uitspraak gedaan in deze zaak. De verdachte werd vrijgesproken van het medeplegen van een straatrace en van het verlaten van de plaats van het ongeval, maar werd wel schuldig bevonden aan het in ernstige mate schenden van de verkeersregels door met hoge snelheid en door rood licht te rijden. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat er sprake was van een georganiseerde straatrace, maar dat het rijgedrag van de verdachte wel roekeloos was. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken op, een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 360 dagen. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van de feiten waarop deze vorderingen betrekking hadden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.239686.22
Datum uitspraak: 17 september 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [2002] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 juli 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1 primair:
hij op of omstreeks 3 september 2022 te Oss, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Mercedes-Benz, [kenteken 1] ), tezamen en in vereniging met een ander, te weten [medeverdachte] , eveneens als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Mercedes-Benz, [kenteken 2] ), althans alleen, daarmede rijdende over de weg, Graafsebaan en/of op of ter hoogte van de kruising van die weg en de weg, Vorstengrafdonk zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn/hun schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, in strijd met het gestelde in artikel 10 van de Wegenverkeerswet 1994 deel te nemen aan een straatrace, althans een snelheidswedstrijd, en/of (daarbij) te rijden met een zeer hoge snelheid (gemiddeld tussen 115 en 127 kilometer per uur), in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 80 kilometer per uur, en/of (daarbij) onvoldoende op het voor hem/hun gelegen gedeelte van die weg en/of het overige verkeer te letten, en/of, gekomen op of ter hoogte van die kruising van de Graafsebaan en de Vorstengrafdonk, geen gevolg te geven aan een verkeerslicht die in zijn/hun, verdachtes, rijrichting (al gedurende langere tijd) rood licht uitstraalde en/of (daarbij) met hoge snelheid die kruising op te rijden, (mede) waardoor zijn, verdachtes, mededader [medeverdachte] , tegen een op die kruising van rechts komende personenauto (VW Caddy) is gebotst, waardoor een ander (te weten de bestuurster van die laatstgenoemde personenauto, genaamd [slachtoffer] ) werd gedood
T.a.v. feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 3 september 2022 te Oss als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Mercedes-Benz, [kenteken 1] ), daarmee rijdende op de weg, Graafsebaan en/of op of ter hoogte van de kruising van die weg en de weg, Vorstengrafdonk, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door in strijd met het gestelde in artikel 10 van de Wegenverkeerswet 1994 deel te nemen aan een straatrace, althans een snelheidswedstrijd, en/of (daarbij) te rijden met een zeer hoge snelheid (gemiddeld tussen 115 en 127 kilometer per uur), in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 80 kilometer per uur, en/of (daarbij) onvoldoende op het voor hem gelegen gedeelte van die weg en/of het overige verkeer te letten, en/of, gekomen op of ter hoogte van die kruising van de Graafsebaan en de Vorstengrafdonk, geen gevolg te geven aan een verkeerslicht die in zijn, verdachtes, rijrichting (al gedurende langere tijd) rood licht uitstraalde en/of (daarbij) met hoge snelheid die kruising op te rijden, door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was
T.a.v. feit 2:
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval
dat had plaatsgevonden in Oss op/aan de kruising van de wegen, Graafsebaan en Vorstengrafdonk,
op of omstreeks 3 september 2022
de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer] ) is gedood
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Inleiding.
Op zaterdag 3 september 2022, omstreeks 03.56 uur, kregen diverse eenheden van de politie-eenheid Oost-Brabant van het basisteam Maasland, van het operationeel centrum de opdracht om te gaan naar het knooppunt Vorstengrafdonk/Graafsebaan te Oss. Aldaar zou een verkeersongeval hebben plaatsgevonden. Enkele minuten na de melding kwam de politie ter plaatse. Ter plaatse zagen de verbalisanten direct dat er twee voertuigen bij het ongeval betrokken waren. Ze zagen dat er een witkleurige Mercedes op de weg stond met de alarmlampen aan en dat er op de middenberm een voertuig ondersteboven op het gras lag. Door een omstander werd de politie er op gewezen dat er een persoon, dit bleek later te zijn het slachtoffer [slachtoffer] , onder de motorkap van het ondersteboven liggende voertuig lag. Het ter plaatse gekomen ambulancepersoneel constateerde dat het slachtoffer was overleden.
Door de bestuurder van de witte Mercedes, medeverdachte [medeverdachte] , werd ter plaatse verklaard dat hij tegen een ander voertuig was gereden dat vanaf rechts kwam gereden vanuit het industrieterrein Vorstengrafdonk. De camerabeelden van een bedrijf in de buurt van de ongevalslocatie werden veiliggesteld. Mede hieruit bleek dat er mogelijk nog een ander voertuig betrokken was bij het ongeval. Dit voertuig kwam uit dezelfde richting als de witte Mercedes en reed, na kort te zijn gestopt bij het ongeval, door in de richting van Uden. Uit het onderzoek dat volgde bleek dat dit tweede voertuig een grijze Mercedes betrof, dat die avond werd bestuurd door verdachte [verdachte] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op de gronden zoals verwoord in zijn schriftelijk requisitoir op het standpunt gesteld dat het feit 1 primair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen verklaard kunnen worden. Hierbij heeft de officier van justitie aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte en diens medeverdachte in de nacht van 3 september 2022 een straatrace hebben gehouden waarbij door beide verdachten met hoge snelheid werd gereden, er over en weer werd ingehaald, er door rood werd gereden en geen voorrang werd verleend aan het voertuig van het slachtoffer. Omdat sprake is van een straatrace is het bewijs voor het medeplegen van artikel 6 WVW in beginsel een gegeven en er is geen enkele reden om daar in deze zaak anders over te oordelen. De gedragingen van verdachte vallen onder artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) zodat kan worden vastgesteld dat verdachte zich roekeloos heeft gedragen waardoor het verkeersongeval met de voor [slachtoffer] noodlottige afloop heeft plaatsgevonden. Door vervolgens de locatie van het ongeval te verlaten heeft verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 7 WVW.
Het standpunt van de verdediging.
Door de raadsman is vrijspraak met betrekking tot feit 1 primair en subsidiair bepleit. Niet bewezen kan worden dat verdachte samen met zijn medeverdachte een straatrace heeft gehouden noch dat er sprake is geweest van enige andere vorm van medeplegen. Door verdachte is weliswaar met hoge snelheid gereden maar hij heeft ook geremd en vaart geminderd kort voor het stoplicht. Dat hij vervolgens door rood is gereden kwam doordat hij van schrik de rem los liet bij het zien van het ongeval. Er was daarmee geen gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van een ander zodat verdachte eveneens vrijgesproken dient te worden voor het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde.
De raadsman verzoekt de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging ten aanzien van feit 2. Verdachte heeft zich een paar minuten na het ongeval bij de verbalisant gemeld en niet gebleken is dat de politie op dat moment reeds op zoek was naar verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
De vaststelling van de feiten.
Op grond van de bewijsmiddelen die zijn vervat in de aan het vonnis gehechte bewijsbijlage stelt de rechtbank de navolgende feiten vast:
Op 3 september 2022 omstreeks 03.55 uur heeft er op het kruisingsvlak van de Graafsebaan met de Vorstengrafdonk te Oss een botsing plaatsgevonden tussen een witte Mercedes met het [kenteken 2] en een Volkswagen Caddy. De witte Mercedes werd bestuurd door [medeverdachte] (hierna: medeverdachte) en de Volkswagen Caddy door [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer). Uit de beelden die werden veiliggesteld bij [bedrijf 1] blijkt dat er direct voorafgaande aan het ongeval twee voertuigen over de beide rijbanen van de Graafsebaan in de richting van Uden reden. Het voertuig op de linkerbaan was het voertuig van medeverdachte. Het voertuig op de rechterbaan bleek dat van [verdachte] (hierna: verdachte). Deze is na de botsing gestopt, uitgestapt en in de richting van de Volkswagen Caddy gelopen, vervolgens teruggelopen naar zijn auto, weggereden en enkele minuten later teruggekeerd.
Uit het onderzoek van de politie is verder gebleken dat het voertuig van medeverdachte direct voor het ongeval reed met een snelheid tussen de minimaal 141 km/u en maximaal 163 km/h, terwijl ter plaatse een maximumsnelheid van 80 km/u geldt. Het voertuig van de verdachte reed direct voor het ongeval met een snelheid tussen de 115 km/h en 127 km/h. Uit de data van de Verkeers Regel Installatie (VRI) bij de betreffende kruising blijkt dat zowel de verdachte als de medeverdachte het rood licht hebben genegeerd en dat het op het moment dat zij de stopstreep passeerden voor ieder van hen al 85 seconden rood was. Medeverdachte heeft hierna het voertuig, met daarin [slachtoffer] , dat na groen licht te hebben gekregen van rechts de kruising op kwam rijden, geen voorrang verleend waarna het voertuig van medeverdachte met zeer hoge snelheid op het voertuig van het slachtoffer is gebotst. Het slachtoffer, slechts 22 jaar oud, is door die botsing om het leven gekomen.
Was er sprake van een straatrace (wedstrijd als bedoeld in artikel 10 WVW)?
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld door de vraag of sprake is geweest van een wedstrijd als bedoeld in artikel 10 WVW. De wet definieert wat onder wedstrijd moet worden verstaan.
Artikel 10 WVW houdt voor zover relevant daaromtrent het volgende in:
Het is verboden op de weg een wedstrijd met voertuigen te houden of daaraan deel te nemen.
Onder wedstrijd wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan elk rijden met voertuigen ter vaststelling of vergelijking van prestaties (…).
In de volksmond wordt veelal gesproken over een ‘straatrace’.
De rechtbank stelt vast dat er geen aanwijzingen zijn dat de verdachte met zijn medeverdachte die nacht enige afspraak heeft gemaakt voor het houden van een geplande of georganiseerde wedstrijd of straatrace. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of het weggedrag van beide verdachten (naar uiterlijke verschijningsvorm) dusdanig van aard was dat dit niet anders kan worden gezien als (spontane) straatrace zoals bedoeld in artikel 10 WVW. Gelet op de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 25 januari 2022 (ECLI:NL:GHSHE:2022:160) dient de rechtbank hierbij, behalve de snelheid van de voertuigen, te betrekken of sprake is geweest van herhaaldelijk en/of over een langer stuk naast elkaar rijden, elkaar proberen af te snijden of elkaar meerdere keren inhalen.
Bij de beoordeling of sprake is van een straatrace heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Ten behoeve van het onderzoek werden de beelden van diverse camera’s op de route vanaf de [bedrijf 2] aan de [adres 2] te Oss naar de ongevalslocatie opgevraagd en bekeken. Uit deze beelden en de verklaringen van verdachte en diens medeverdachte blijkt het volgende:
  • Om 03.52.05 uur vertrekt medeverdachte in zijn witte Mercedes vanaf de parkeerplaats bij de [bedrijf 2] te Oss, vlak nadat de verdachte in zijn grijze Mercedes is vertrokken.
  • Om 03.53.04 uur (na correctie atoomtijd) is de verdachte in zijn grijze Mercedes te zien op camerabeelden van [bedrijf 3] aan de [adres 1] te Oss. Dit is twee kruispunten voor het kruispunt waar het fatale ongeval plaatsvond.
  • Om 03.53.13 uur (na correctie atoomtijd) is medeverdachte in zijn witte Mercedes te zien op de camerabeelden van [bedrijf 3] te Oss. Het voertuig rijdt met een hogere snelheid dan het eerste voertuig (
  • De witte Mercedes van medeverdachte rijdt op dat kruispunt door het rood licht.
  • Om 03.54.29 uur passeert de witte Mercedes van medeverdachte het [bedrijf 4] aan de Graafsebaan te Oss. Medeverdachte rijdt daarbij op de linker rijstrook.
  • Om 03.54.30 uur passeert verdachte hetzelfde [bedrijf 4] aan de Graafsebaan te Oss. Verdachte rijdt daarbij eerst op het midden van de weg en vervolgens op de linker rijstrook.
  • Om 03.55.21 uur activeert het voertuig van medeverdachte de Verkeers Regel Installatie bij de ongevalslocatie, kruising Graafsebaan-Vorstengrafdonk te Oss.
  • Medeverdachte rijdt op de linkerrijstrook, verdachte rijdt schuin voor hem op de rechterbaan.
  • Om 03.55.26 uur vindt de aanrijding tussen medeverdachte en het slachtoffer plaats.
Uit het voorgaande blijkt dat de verdachte als eerste bij de parkeerplaats van de [bedrijf 2] vertrekt. Medeverdachte vertrekt later en ze rijden op dat moment niet achter elkaar. Beiden slaan uiteindelijk rechtsaf bij het stoplicht, richting de Graafsebaan. Bij het naderen van het kruispunt Gasstraat-Oost met Megensebaan, ter hoogte van [bedrijf 3] te Oss, rijden beide voertuigen 9 seconden achter elkaar. Verdachte rijdt dan voorop. Op dat moment rijdt medeverdachte harder dan verdachte aldus de constatering van de verbalisant. Uit het Proces-verbaal Snelheidsbepaling aan de hand van videobeelden blijkt dat het voertuig van medeverdachte op dat moment een indicatieve snelheid had tussen de 82 en 84.1 km/h (maximumsnelheid ter plaatse 70 km/h). Medeverdachte negeert het rode verkeerslicht op die kruising. Uit de eerstvolgende beelden die ter beschikking zijn gekomen blijkt dat medeverdachte ter hoogte van het [bedrijf 4] voorop rijdt, op een (1) seconde gevolgd door verdachte. Vervolgens zijn er nog beelden van het ongevalskruispunt zelf waaruit blijkt dat beide voertuigen met hoge snelheid dicht bij elkaar en vrijwel naast elkaar rijden.
Verder blijkt uit de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] dat zij vlak na het [bedrijf 4] beiden zijn ingehaald door twee voertuigen die met zeer hoge snelheid reden. Zij zien een lichtgekleurde dan wel grijze auto gevolgd door een witte die hen met hoge snelheid inhalen.
De rechtbank overweegt als volgt. Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat op het eerste deel van de gereden route geen gedragingen zijn waargenomen die wijzen op een wedstrijd in de zin van artikel 10 WVW. Met betrekking tot dit deel van de route kan immers enkel worden vastgesteld dat medeverdachte vanaf de [bedrijf 2] dezelfde richting in gereden is als verdachte, dat medeverdachte in de buurt van [bedrijf 3] 9 seconden achter verdachte reed, de maximumsnelheid heeft overschreden (tussen de 82 en 84.1 km/h daar waar 70 km/h is toegestaan) en dat medeverdachte een rood licht heeft genegeerd op de kruising Gasstraat-Oost met Megensebaan. Niet kan worden vastgesteld dat op het eerste deel van het traject, tussen de [bedrijf 2] en het [bedrijf 4] , enige interactie tussen beide verdachten heeft plaatsgevonden anders dan dat medeverdachte verdachte heeft bijgehaald en ingehaald. Hoe of met welke snelheid dit heeft plaatsgevonden en of beide bestuurders op enigerlei wijze contact hebben gemaakt blijft ongewis, nu hiervan geen beelden of getuigen zijn.
Met betrekking tot het tweede deel van het traject stelt de rechtbank het volgende vast. De afstand tussen het [bedrijf 4] en de ongevalslocatie, zo blijkt uit openbare bronnen (Google Maps), is 1.8 km. De voertuigen zijn het [bedrijf 4] gepasseerd om 03.54.29 en 03.54.30 uur, het ongeval heeft plaatsgevonden om 03.55.26 uur, dus minder dan een (1) minuut later. Op dat traject moet blijkens de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , de verdachte de witte Mercedes van medeverdachte hebben ingehaald. Op de kruising van het ongeval reden verdachte en medeverdachte weer zowat naast elkaar, met hoge snelheid, passeren zij beiden tegelijk de stopstreep en rijden ze door het rode verkeerslicht. Het moge duidelijk zijn dat verdachten in hun verkeersgedrag op elkaar hebben gereageerd. Volgens de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] kwam het op hen over als een straatrace of als een verkeersruzie. Verdachten hebben niet kunnen of willen verklaren waarom zij zo hebben gereden. Echter, niet elke situatie waarin automobilisten op de weg op elkaar reageren door elkaar in te halen en te hard te rijden levert blijkens de jurisprudentie een wedstrijd in de zin van artikel 10 WVW op. In onderhavige zaak acht de rechtbank het rijgedrag van verdachte en medeverdachte (veel te hard rijden, elkaar eenmaal inhalen en tegelijk door rood rijden) gelet op het relatief korte tijdsbestek en afstand alsmede het ontbreken van overige aanwijzingen onvoldoende om vast te stellen dat sprake is van een “rijden” van voertuigen ter vaststelling of vergelijking van prestaties en daarmee dus van een wedstrijd als bedoeld in artikel 10 WVW. De rechtbank zal verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging, te weten het houden van een straatrace, dan ook vrijspreken.
Artikel 6 WVW
Nu niet vastgesteld kan worden dat sprake is geweest van een straatrace kan evenmin bewezen verklaard worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van dit feit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de rit van medeverdachte weliswaar bijgedragen aan het verwerpelijke rijgedrag van verdachte, maar kan niet worden gezegd dat zijn bijdrage – met name ter hoogte van het ongevalskruispunt en op het moment van de aanrijding – dusdanig was dat van medeplegen sprake was. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat naar haar oordeel geen sprake is van een ‘straatrace’ in de zin van de WVW en dat de medeverdachte kort voor het ongevalskruispunt heeft geremd. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van feit 1 primair.
Artikel 5a WVW
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde: overtreding van artikel 5a WVW.
De rechtbank moet beoordelen of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag
( a) de verkeersregels heeft geschonden,
( b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan,
( c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en
( d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) De verkeersregels
De rechtbank stelt vast dat verdachte met een snelheid tussen de 115 km/h en maximaal 127 km/h heeft gereden daar waar 80 km/h is toegestaan en dat verdachte het rode verkeerslicht heeft genegeerd dat reeds 85 seconden rood licht uitstraalde. Dit blijkt uit de inhoud van de bewijsmiddelen en dit wordt door verdachte ook niet betwist. Voornoemde gedragingen worden in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. De verdachte heeft dus meerdere van de verkeersregels geschonden, als bedoeld in dat artikel.
b) in ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Het samenstel van gedragingen maakt dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest. De rechtbank heeft hiervoor betoogd dat verdachte en de medeverdachte op elkaar hebben gereageerd in hun verkeersgedrag. Volgens de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] kwam het op hen over als een straatrace of als een verkeersruzie. Het overschrijden van de maximumsnelheid met minimaal 35 km/h en het negeren van het rode verkeerslicht dat al geruime tijd op rood stond (en derhalve gezien moet zijn) kunnen niet los van deze context worden bezien. Deze gedragingen kunnen niet anders dan opzettelijk worden gedaan en zijn gericht op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het dergelijke gedragingen in het verkeer de verkeersveiligheid ernstig in het geding brengen. Ten aanzien van het betoog van de verdediging dat verdachte vanwege de schrik van de botsing min of meer per ongeluk door rood is gereden merkt de rechtbank nog het volgende op. De botsing heeft plaatsgevonden voorbij de stopstreep en verdachte en medeverdachte passeerden tegelijk de stopstreep. Met andere woorden: op het moment dat verdachte de stopstreep passeerde, had er nog geen botsing plaatsgevonden. Alleen al om die reden faalt het betoog.
d) Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het vertonen van het hiervoor beschreven verkeersgedrag.
Voorgaande betekent dat het verkeersgedrag van verdachte kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW en dat de rechtbank komt tot een bewezenverklaring ten aanzien van feit 1 subsidiair.
T.a.v. feit 2
Onder feit 2 wordt verdachte verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan het verlaten van de plaats van het verkeersongeval als bedoeld in artikel 7 WVW. Van betrokkenheid bij een verkeersongeval is sprake indien een motorrijtuig rechtstreeks bij het verkeersongeval is betrokken, zoals het geval is indien dat motorrijtuig met een andere verkeersdeelnemer in botsing is gekomen, of indien degene weliswaar niet rechtstreeks is betrokken maar door wiens gedraging het ongeval niettemin is veroorzaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, mede gelet op de hiervoor overwogen vrijspraak met betrekking tot feit 1 primair, niet worden vastgesteld dat sprake was van betrokkenheid of dat door de gedraging van verdachte het ongeval is veroorzaakt zoals bedoeld in artikel 7WVW. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van dit feit.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in het aan het vonnis gehechte bewijsbijlage komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 1 subsidiair:
op 3 september 2022 te Oss als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Mercedes-Benz, [kenteken 1] ), daarmee rijdende op de weg, Graafsebaan en ter hoogte van de kruising van die weg en de weg, Vorstengrafdonk, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door te rijden met een zeer hoge snelheid (gemiddeld tussen 115 en 127 kilometer per uur), in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 80 kilometer per uur, en ter hoogte van die kruising van de Graafsebaan en de Vorstengrafdonk, geen gevolg te geven aan een verkeerslicht die in zijn, verdachtes, rijrichting (al gedurende langere tijd) rood licht uitstraalde en (daarbij) met hoge snelheid die kruising op te rijden, door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Door de officier van justitie is gevorderd:
  • een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, en
  • een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaar, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van verdachte reeds ingevorderd en ingehouden is geweest.
Het standpunt van de verdediging.
Door de raadsman is bepleit bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke ontwikkeling van verdachte en hetgeen hieromtrent door de reclassering is bevonden. Voorts verzoekt de raadsman rekening te houden met verdachtes werk als vrachtwagenchauffeur.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte, destijds 20 jaar, heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige schending van de verkeersregels in de zin van artikel 5a WVW door met hoge snelheid en door rood licht te rijden. De veiligheid van andere weggebruikers is door het verkeersgedrag van verdachte in ernstige mate in gevaar gebracht. Waar dergelijk verkeersgedrag toe kan leiden is bij de bespreking van de feiten uitgebreid aan bod gekomen: verdachte is er getuige van geweest hoe een ander, die tegelijkertijd met verdachte op dat kruispunt veel te hard en door rood reed, een verkeersongeval met dodelijke afloop heeft veroorzaakt.
Verdachte heeft bij de politie en ook ter zitting voor zijn gedrag geen enkele verantwoordelijkheid genomen of enig inzicht getoond in de kwalijkheid van zijn handelen. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte constateert de rechtbank dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit met politie of justitie in aanraking is geweest. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de reclassering van 29 augustus 2024 waarin wordt overwogen:
De heer [verdachte] is vanaf zijn kinderjaren bekend met het niet kunnen
omgaan met prikkels en onrust en het van daaruit opzoeken van risico's en grenzen. Deze
gedragsproblemen hebben hun doorwerking op de diverse leefgebieden, waaronder in contact met zijn ouders en vriendin. Zo hebben zijn ouders hem na onderhavig feit uit huis gezet, waarop hij een tijd bij zijn vriendin en haar ouders inwoonde waar hij ook niet langer welkom is. Dit terwijl hij en zijn vriendin verloofd zouden zijn en een zoontje hebben van drie maanden. Uit gebrek aan een alternatief woont de heer [verdachte] sinds september 2023 weer bij zijn ouders, maar lijkt er geen sprake van een steunend netwerk. We zien een jongeman die zichzelf verdrinkt in zijn werk als vrachtwagenchauffeur en het koerierswerk wat hem zeven dagen per week in beslag neemt, omdat hij bang is voor zijn emoties als hij stil gaat staan. Enerzijds zien we een man die zich presenteert als een stoere man die
zich kwetsbaar kan tonen, maar bij bewezenverklaring zien we ook een man die geen
verantwoordelijkheid neemt voor zijn (delict)gedrag en in de periode na onderhavig feit hier ook geen verandering in aan heeft gebracht. Het feit dat hij op dit moment primair werkt als
vrachtwagenchauffeur en koerier roept de vraag op of dit dan een wenselijke situatie is. Bij
bewezenverklaring is de reclassering van mening dat betrokkene tot op heden bewust risico’s blijft nemen en dat daarbij een rijontzegging voor nu op zijn plaats is. Daarnaast is het in dat geval noodzakelijk dat er wordt in gezet op behandeling/begeleiding (en eventueel medicatie) binnen het kader van een reclasseringstoezicht. De heer [verdachte] heeft aangegeven bereid te zijn mee te werken aan eventuele bijzondere voorwaarden.
De rechtbank ziet evenals de reclassering de wenselijkheid en noodzaak van behandeling/begeleiding (en eventueel medicatie) binnen het kader van een reclasseringstoezicht. Om die reden zal de rechtbank (ook) een voorwaardelijke straf opleggen een daaraan bijzondere voorwaarden te koppelen.
Als bijkomende straf zal de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen. De rechtbank maakt zich ernstig zorgen over het verkeersgedrag van verdachte en daarmee de verkeersveiligheid. Niet alleen heeft hij de hiervoor vastgestelde verkeersregels overtreden, kennelijk maakt hij er tevens een gewoonte van om met hoge snelheid zowel overdag als ’s nachts over de openbare weg te razen, zichzelf en zijn snelheid onderweg filmend. Dit blijkt uit de diverse filmpjes die op de telefoon van verdachte zijn aangetroffen en waarop verdachte zelf ook te zien is. Verdachte heeft zelfs enkele dagen nadat hij getuige was geweest van het fatale verkeersongeval waarbij [slachtoffer] om het leven is gekomen, een dergelijk filmpje van zichzelf gemaakt.
In de fase voorafgaande aan de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak, is verdachte bijna drie maanden zijn rijbewijs kwijt geweest. Dat rijbewijs heeft hij inmiddels sinds december 2022 terug. Gelet op het belang van (behoud van) zijn werk als beroepschauffeur, zal de rechtbank bepalen dat hij zijn rijbewijs voor nu kan behouden. Tevens zal de rechtbank een lange voorwaardelijke ontzegging opleggen met een lange proeftijd.
Door de raadsman van verdachte is een beroep gedaan op overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn in zeer geringe mate wordt overschreden: verdachte is voor het eerst als verdachte is gehoord op 12 september 2022 en de uitspraak wordt op 17 september 2024 gedaan. De rechtbank is van oordeel dat gelet op deze geringe overschrijding met 5 dagen kan worden volstaan met deze constatering.
Alles overziend, afgezet tegen de straffen die doorgaans worden opgelegd bij overtreding van artikel 5a WVW, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte dient te worden opgelegd een taakstraf voor de duur van 120 uur en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor duur van 360 dagen waarvan 272 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 179 WVW.
Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken met een proeftijd van 2 jaren opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen de in het reclasseringsrapport genoemde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank legt hiermee een lichtere straf op dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank uitgaat van een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie en de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering volledig toewijsbaar, hoofdelijk op te leggen, inclusief toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd nu niet inzichtelijk is gemaakt in hoeverre reeds schade is vergoed door de verzekeraar van de werkgever van het slachtoffer of door de WAM verzekeraar van verdachte.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken voor het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering volledig toewijsbaar, hoofdelijk op te leggen, inclusief toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tevens dienen de proceskosten te worden toegekend.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd nu niet inzichtelijk is gemaakt in hoeverre reeds schade is vergoed door de verzekeraar van de werkgever van het slachtoffer of door de WAM verzekeraar van verdachte. De gevorderde proceskosten worden eveneens onvoldoende onderbouwd.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken voor het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil.

De vordering van de benadeelde partij [bepaalde] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering voldoende onderbouwd en acht deze toewijsbaar, hoofdelijk op te leggen, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat benadeelde partij [bepaalde] niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in haar vordering. Een wettelijke basis voor toekenning van affectieschade aan zussen ontbreekt, evenmin er kan een succesvol beroep op de hardheidsclausule worden gedaan.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken voor het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering voldoende onderbouwd en acht deze toewijsbaar, hoofdelijk op te leggen, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat benadeelde partij [bepaalde] niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in haar vordering. Een wettelijke basis voor toekenning van affectieschade aan zussen ontbreekt, evenmin er kan een succesvol beroep op de hardheidsclausule worden gedaan.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken voor het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 175, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair en feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde onder feit 1 subsidiair bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. feit 1 subsidiair:
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
T.a.v. feit 1 subsidiair:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat veroordeelde zich binnen vijf werkdagen na onherroepelijk zijn van het vonnis telefonisch zal melden bij Reclassering Nederland (Eekbrouwersweg 6 te 's-Hertogenbosch) via telefoonnummer 088-8041504 (tussen 09:00 en 12:00 uur). Veroordeelde blijft zich hierna melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
  • dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd van 2 jaren onder behandeling zal stellen van PJ Professionals of een soortgelijke zorgverlener,
te bepalen door de reclassering. De behandeling/begeleiding zal plaatsvinden op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven.
De behandeling start na aanmelding via IFZO en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de
behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
T.a.v. feit 1 subsidiair:
Een
taakstrafvoor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis
T.a.v. feit 1 subsidiair:
Een
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigente besturen voor de duur van 360 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 179 Wegenverkeerswet 1994 waarvan 272 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
T.a.v. feit 1 primair:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] :
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] :
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [bepaalde] :
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] :
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.E. de Kryger, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. C.P.C. Kuijs, leden,
in tegenwoordigheid van S.A. Nuyens, griffier,
en is uitgesproken op 17 september 2024.