ECLI:NL:RBOBR:2024:4327

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
23/1318
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WIA-uitkering na intrekking beroep en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 20 september 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de Wet WIA. Verzoeker, die na 104 weken ziekte een aanvraag voor een WIA-uitkering had ingediend, kreeg aanvankelijk geen toekenning. Na een mondelinge tussenuitspraak heeft het UWV echter een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarin werd vastgesteld dat verzoeker met ingang van 26 november 2022 recht heeft op een WIA-uitkering, met een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.

Verzoeker trok zijn beroep in, maar vroeg wel om een proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek. Het UWV heeft aangegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft vervolgens op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) de proceskosten van verzoeker vastgesteld.

De rechtbank heeft de kosten voor rechtsbijstand begroot op € 1.750,- en de kosten voor medische expertise op € 934,73. Uiteindelijk heeft de rechtbank het UWV veroordeeld tot een totale proceskostenvergoeding van € 2.684,73 aan verzoeker. Deze uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/1318

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 september 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: [naam] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: E.H.J.A. Olthof).

Procesverloop

1. Voor een overzicht van het procesverloop tot aan de tussenuitspraak verwijst de rechtbank naar die tussenuitspraak [1] .
1.1
Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het UWV de rechtbank laten weten dat zij gebruik wil maken van de gelegenheid om de gebreken te herstellen.
1.2
Op 4 juli 2024 heeft het UWV een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Daaruit volgt -samengevat- dat verzoeker met ingang van 26 november 2022 in aanmerking komt voor een WIA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80-100%.
1.3
Naar aanleiding van de brief van de gewijzigde beslissing heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek het UWV te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
1.4
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Het UWV heeft bij brief van 29 augustus 2024 gereageerd.

Overwegingen

2. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
3. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
4. De in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, bedoelde situatie doet zich hier voor.
5. Verzoeker vraagt om vergoeding van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en om vergoeding van andere kosten, te weten facturen van [naam] , [naam] , [naam] en [naam] van in totaal € 1.443,18.
6. Het UWV heeft bij brief van 29 augustus 2024 aangegeven dat zij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de proceskostenveroordeling.
7. Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank het UWV in de door verzoeker gemaakte proceskosten.
7.1
Voor wat betreft de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden deze, met inachtneming van het Bpb en de daarbij behorende bijlage, begroot op € 1.750,-. De rechtbank gaat hierbij uit van 1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1. De kosten voor het bezwaar zijn door het UWV al vergoed, zo blijkt uit de gewijzigde beslissing op bezwaar van 4 juli 2024.
7.2
Voor wat betreft de overige kosten oordeelt de rechtbank als volgt.
7.2.1
De kosten die door verzoeker zijn gemaakt voor het inschakelen van een medisch deskundige moet het UWV vergoeden, voor zover deze redelijk zijn. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb en overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. Op grond van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 geldt een maximumtarief van
€ 154,50 per uur.
7.2.2
In de factuur van [naam] zijn vijf uren verantwoord. Deze uren zien op dossierstudie (drie uren) en rapportage (twee uren). De rechtbank is van oordeel dat de factuur volstaat ter onderbouwing van de gemaakte uren. De rechtbank stelt de vergoeding aan de hand van het ten hoogste geldende tarief vast op 5 x € 154,50 = € 722,50. Inclusief 21% BTW is dit € 934,73.
7.2.3
Uit de overige overgelegde facturen maakt de rechtbank op dat deze zien op administratieve handelingen. Deze kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 december 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG8372.
7.3
Met betrekking tot het griffierecht overweegt de rechtbank het volgende. Het betaalde griffierecht dient ingevolge artikel 8:41, zevende lid, van de Awb te worden vergoed door het betreffende bestuursorgaan. Verzoeker kan zich derhalve met een verzoek om vergoeding van het betaalde griffierecht tot het UWV wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 2.684,73.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L. Burg, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 20 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.SHE 23/1318T, ECLI:NL:RBOBR:2024:1025