ECLI:NL:RBOBR:2024:4211

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
01/997528-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van valsheid in geschrift en opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift met vrijspraak voor witwassen

Op 12 september 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van valsheid in geschrift en opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, en voor het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, maar sprak hem vrij van de beschuldiging van witwassen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de causale en temporele relatie tussen de valsheid in geschrift en het witwassen, en dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als degene die de geldbedragen uit een misdrijf had verkregen. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 160 dagen, waarvan 157 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een geldboete van € 26.149,66. De rechtbank hield rekening met de terminale ziekte van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank verklaarde ook dat een in beslag genomen computer verbeurd werd verklaard, terwijl de teruggave van een mobiele telefoon aan de verdachte werd gelast. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 16 november 2020 en 29 augustus 2024, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de verdediging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.997528.18
Datum uitspraak: 12 september 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1959] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 november 2020 en 29 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 augustus 2020.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 29 augustus 2024 is gewijzigd is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij, in of omstreeks de periode van 13 april 2012 tot en met 1 februari 2013, te Tilburg en/of Waalwijk en/of Naaldwijk en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meerdere anderen, althans alleen, van één of meerdere voorwerpen, te weten:
één of meerdere geldbedragen van in totaal 2.670.000 euro, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en)
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel verborgen heeft gehouden of heeft verhuld wie de rechthebbende op dit voorwerp/deze voorwerpen is, en/of dit voorwerp/deze voorwerpen voorhanden heeft gehad
en/of één of meerdere voorwerpen, te weten:
één of meerdere geldbedragen van in totaal 2.670.000 euro, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en)/geldbedrag(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf/misdrijven, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van witwassen een gewoonte hebben/heeft gemaakt;
feit 2 primair:
hij, in of omstreeks de periode van 26 april 2012 tot en met 27 april 2012 te Naaldwijk en/of Waalwijk, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meerdere anderen, althans alleen, één of meerdere (digitale) geschriften dat/die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
één of meerdere facturen van [bedrijf 1] gericht aan [bedrijf 2] , waaronder/te weten:
-twee exemplaren van een factuur van 17 april 2012 met omschrijving 'Retainer Pre-payment 2/5 project BA 2012' voor 300.000 euro (p. 769 en 785), en/of
-twee exemplaren van een factuur van 6 april 2012 met omschrijving 'Retainer Pre-payment 1/5 project BA 2012' voor 200.000 euro (p. 771 en 786), en/of
-twee exemplaren van een factuur van 20 april 2012 met omschrijving 'Retainer Pre-payment 3/5 project BA 2012' voor 150.000 euro (p. 773 en 784), en/of
- twee exemplaren van een factuur van 27 april 2012 met omschrijving 'Retainer Pre-payment 4/5 project BA 2012' voor 150.000 euro, (p. 775 en 783)
valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben vervalst,
immers hebben hij, verdachte, en/of zijn mededaders, in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - op die facturen telkens vermeld dat er sprake was van betalingen in het kader project BA, terwijl de daarmee bedoelde werkzaamheden en/of leveringen niet plaats hebben gevonden en zouden vinden, met het oogmerk om voornoemde documenten als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij, in of omstreeks de periode van 26 april 2012 tot en met 27 april 2012 te Naaldwijk en/of Waalwijk, in geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meerdere anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van één of meerdere valselijk opgemaakte en/of vervalste geschriften die/ dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten: één of meerdere facturen van [bedrijf 1] gericht aan [bedrijf 2] , waaronder/te weten:
-twee exemplaren van een factuur van 17 april 2012 met omschrijving 'Retainer Pre-payment 2/5 project BA 2012' voor 300.000 euro (p. 769 en 785), en/of
-twee exemplaren van een factuur van 6 april 2012 met omschrijving 'Retainer Pre-payment 1/5 project BA 2012' voor 200.000 euro (p. 771 en 786), en/of
-twee exemplaren van een factuur van 20 april 2012 met omschrijving 'Retainer Pre-payment 3/5 project BA 2012' voor 150.000 euro (p. 773 en 784), en/of
- twee exemplaren van een factuur van 27 april 2012 met omschrijving 'Retainer Pre-payment 4/5 project BA 2012' voor 150.000 euro, (p. 775 en 783), waarop in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - telkens staat vermeld dat er sprake was van betalingen in het kader project BA, terwijl de daarmee bedoelde werkzaamheden en/of leveringen niet plaats hebben gevonden en zouden vinden, als ware het echt en onvervalst,

immers hebben hij verdachte, en/of zijn mededaders, voornoemde geschriften per mail verstuurd naar elkaar en/of vervolgens per mail verstuurd naar een vertegenwoordiger van [bedrijf 2] ;

feit 3:
hij, op of omstreeks 5 juli 2013 te Breda, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valselijk opgemaakt en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten: een 'contract for the sale of goods' betreffende de eigendomsoverdracht van een schilderij met de naam: ' [naam schilderij] ' waarop voornoemde eigendomsoverdracht in strijd met de waarheid staat beschreven, als ware het echt en onvervalst, immers hebben hij verdachte, en/of zijn mededaders, voornoemd geschrift ter legalisatie van de daarop geplaatste handtekeningen voorgelegd aan (een waarnemer van) de notaris.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft in het op schrift gestelde requisitoir, waarnaar hier wordt verwezen, gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1, feit 2 en feit 3.
Het standpunt van de verdediging.
Met betrekking tot feit 1 heeft de verdediging vrijspraak bepleit voor het medeplegen van witwassen van geldbedragen van in totaal € 2.670.000,-, omdat het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevat waaruit kan worden afgeleid dat dit totaalbedrag integraal uit enig misdrijf afkomstig was. Er kan namelijk niet worden vastgesteld dat [bedrijf 2] door de valse facturen is bewogen tot afgifte van dit geldbedrag.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de bewezenverklaring moet worden beperkt tot een bedrag van € 1.280.000,- en dat moet worden vrijgesproken van een bedrag van € ‭1.390.000‬,-, omdat niet kan worden bewezen dat de verdachte moest weten dat dit bedrag afkomstig was uit valsheid in geschrift. Dat dit bedrag afkomstig zou zijn uit bijvoorbeeld oplichting of verduistering door de medeverdachte in Polen, kan de verdachte niet worden aangerekend.‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬
Met betrekking tot feit 2 primair heeft de verdediging vrijspraak bepleit omdat geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor de vaststelling dat de 4 facturen op 26 en/of27 april 2012 zijn opgemaakt.
Wel acht de verdediging wettig en overtuigend bewezen dat die facturen op die data zijn gebruikt door het versturen ervan aan de medeverdachte in Polen, [medeverdachte 1] . Referte dus met betrekking tot bewezenverklaring van feit 2 subsidiair.
Feit 3 heeft de verdachte erkend. Door de verdediging is geen vrijspraak bepleit.
De bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze uitwerking is als bijlage 1 bij dit vonnis gevoegd en de inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. De rechtbank overweegt voorts het volgende.
Het oordeel van de rechtbank.
Feit 1
De rechtbank stelt het volgende voorop.
Volgens vaste rechtspraak kunnen voorwerpen in beginsel slechts worden aangemerkt als ‘afkomstig (...) uit enig misdrijf’ in de zin van de artikelen 420bis van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) indien zij afkomstig zijn uit een misdrijf gepleegd voorafgaand aan de in artikel 420bis Sr genoemde delictsgedragingen.
Voorwerpen ‘met behulp waarvan’ een misdrijf is begaan, zijn bovendien niet reeds daardoor ‘afkomstig’ uit enig misdrijf (vgl. HR 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:572).
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier van de geldbedragen van in totaal € 2.670.000,-, zoals ten laste gelegd, niet kan worden vastgesteld dat deze afkomstig zijn uit valsheid in geschrift of enig ander misdrijf.
Uit het dossier volgt dat de valse facturen - over de valsheid van een deel ervan zal de rechtbank hierna onder feit 2 nog oordelen - veelal geantedateerd werden; zij werden op een latere datum dan de datum die staat weergegeven op de facturen verzonden aan [bedrijf 2] . De betalingen vanuit [bedrijf 2] vonden weliswaar steeds plaats na de (geantedateerde) factuurdatum, maar deze facturen werden blijkens het dossier telkens pas aan [bedrijf 2] opgemaakt en/of verzonden als de betalingen al hadden plaatsgevonden. Het geld werd – met andere woorden – al overgemaakt voordat daar een valse factuur aan vooraf was gegaan. De rechtbank concludeert dat de valse facturen achteraf de gedane overboekingen moesten verantwoorden.
De enkele samenhang tussen de betalingen en de facturen - die volgens het proces-verbaal erop neerkomt dat de overboekingen steun moesten bieden aan de valse facturen - is naar het oordeel van de rechtbank niet toereikend voor het oordeel dat de door de medeverdachte ontvangen geldbedragen ‘afkomstig’ zijn uit die valsheid in geschrift. Er is daarom geen sprake van een causale en temporele relatie tussen het gronddelict valsheid in geschrift en het voorwerp van witwassen, die wel is vereist om tot bewezenverklaring van witwassen te kunnen komen.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat in het dossier geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te kunnen vaststellen dat de geldbedragen uit een ander misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat het bewijsverweer over de data van opmaak van de bedoelde facturen door de bewijsmiddelen wordt weerlegd.
De rechtbank verwijst naar de volgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal ambtshandeling forensisch onderzoek facturen [bedrijf 1] (AMB-046), waarin onder meer de communicatie tussen de verdachte en [medeverdachte 1] met betrekking tot de facturen is uitgewerkt;
- de inhoud van de email van de verdachte aan de medeverdachte [medeverdachte 2] , althans zijn bedrijf [bedrijf 3] , van 26 april 2012 met instructies van de verdachte over de te maken facturen (DOC-080);
- de reactie van [medeverdachte 2] per email van 27 april 2012, waarbij [medeverdachte 2] aan de verdachte als bijlagen heeft meegestuurd: “ [bedrijf 2] 06-4.docx”; “ [bedrijf 2] 17-4.docx”; “ [bedrijf 2] 20-4.docx”; “ [bedrijf 2] 27-4.docx” (DOC-080);
- de email van 27 april 2012 waarbij de verdachte de benodigde facturen doorstuurt aan [medeverdachte 1] (DOC-082); de bijlagen betreffen dezelfde facturen als in de voorgaande mailwisseling tussen de medeverdachte [medeverdachte 2] en de verdachte.
Op grond van deze bewijsmiddelen, in onderling (tijds)verband en samenhang bezien, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat de facturen in de periode van 26 april 2012 tot en met 27 april 2012 valselijk zijn opgemaakt.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de valsheid in geschrift in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] en de medeverdachte [medeverdachte 2] heeft gepleegd.
Feit 3
Nu de verdachte het bewezen te verklaren feit onder 3 heeft bekend, zal de rechtbank gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering de in de bewijsmiddelenbijlage te noemen bewijsmiddelen met betrekking tot dit feit niet uitwerken, maar volstaan met de vermelding ervan.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte, [medeverdachte 3] , die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering op 5 juli 2013 bij de waarnemer van de notaris.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte
feit 2:
in de periode van 26 april 2012 tot en met 27 april 2012 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, (digitale) geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
te weten: facturen van [bedrijf 1] gericht aan [bedrijf 2] , waaronder:
-twee exemplaren van een factuur van 17 april 2012 met omschrijving 'Retainer Pre-payment 2/5 project BA 2012' voor 300.000 euro, en
-twee exemplaren van een factuur van 6 april 2012 met omschrijving 'Retainer Pre-payment 1/5 project BA 2012' voor 200.000 euro en
-twee exemplaren van een factuur van 20 april 2012 met omschrijving 'Retainer Pre-payment 3/5 project BA 2012' voor 150.000 euro en
- twee exemplaren van een factuur van 27 april 2012 met omschrijving 'Retainer Pre-payment 4/5 project BA 2012' voor 150.000 euro,
valselijk heeft opgemaakt, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders, in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - op die facturen telkens vermeld dat er sprake was van betalingen in het kader project BA, terwijl de daarmee bedoelde werkzaamheden en/of leveringen niet plaats hebben gevonden en zouden vinden, met het oogmerk om voornoemde documenten als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
feit 3:
op 5 juli 2013 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valselijk opgemaakt geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten: een 'contract for the sale of goods' betreffende de eigendomsoverdracht van een schilderij met de naam: ' [naam schilderij] ' waarop voornoemde eigendomsoverdracht in strijd met de waarheid staat beschreven, als ware het echt en onvervalst, immers hebben hij verdachte en zijn mededader, voornoemd geschrift ter legalisatie van de daarop geplaatste handtekeningen voorgelegd aan een waarnemer van de notaris.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor wat bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft, rekening houdend met het tijdsverloop en de gezondheidssituatie van de verdachte, de oplegging gevorderd van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Namens de verdachte is verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de gezondheidssituatie van de verdachte, zijn leeftijd, zijn blanco strafblad en het tijdsverloop van de zaak.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn draagkracht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift en het gebruik maken van een vals geschrift. De opmaak van valse facturen was bedoeld om in de administratie van [bedrijf 2] te verantwoorden dat grote geldbedragen afkomstig van [bedrijf 2] giraal naar Nederland kwamen en, zoals door de verdachte beweerd, contant weer naar Polen gingen ten behoeve van het werven van projecten in Oost-Europa. Daarbij is gefingeerd dat door een bedrijf van een medeverdachte diensten waren geleverd, waarvan de verdachte op de hoogte was. De verdachte heeft met het valselijk opmaken van facturen bijgedragen aan de schimmigheid van de financiële constructie waarbinnen dit plaats had. Daarnaast heeft de verdachte met een mededader een valse overeenkomst voor de verkoop van een kostbaar schilderij ter legalisatie van de daarop geplaatste handtekeningen voorgelegd aan een waarnemer van de notaris. Ook dat feit diende om de medeverdachte het voorhanden hebben van een groot bedrag aan contant geld te kunnen laten verantwoorden, waar zonder de valse overeenkomst geen verklaring voor bestond. In facturen en schriftelijke overeenkomsten, en de daarin vermelde gegevens, dient in het economisch verkeer te kunnen worden vertrouwd door alle personen, beambten en instanties die daar een gegrond belang bij hebben. Verdachte heeft dat vertrouwen zonder meer geschaad. De beweerdelijk op de verdachte uitgeoefende dwang en bedreiging is niet aannemelijk geworden.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat de rol van de verdachte in die zin beperkt is geweest, dat hij niet de bedenker of de uiteindelijk begunstigde is geweest van de gelden die door zijn handen zijn gegaan.
Kijkend naar de persoon van de verdachte, houdt de rechtbank in belangrijke mate rekening met de omstandigheid dat de verdachte terminaal ziek is.
Gelet op de ernst van de feiten en de grote geldbedragen, zou de rechtbank in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur en een geldboete voor het bedrag ter grootte van de waarde van het op grond van artikel 94a Sv gelegde conservatoire beslag passend vinden. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank echter aanleiding om de gevangenisstraf grotendeels voorwaardelijk op te leggen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van het witwasfeit. De rechtbank is van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met ruim twee jaar is overschreden.
De inverzekeringstelling van de verdachte heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2018. Op dat moment is de redelijke termijn aangevangen en er wordt op 12 september 2024 vonnis gewezen. Deze termijnoverschrijding houdt mede verband met het horen van een door de verdediging opgegeven onvindbare getuige. De rechtbank constateert dat de procedure al met al onwenselijk lang heeft geduurd en dat die overschrijding gecompenseerd dient te worden door de duur van de op te leggen gevangenisstraf te verminderen met 20 dagen. In plaats van een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen waarvan 177 dagen voorwaardelijk zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 160 dagen waarvan 157 dagen voorwaardelijk.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen laptop vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit een voorwerp is met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid en dit voorwerp ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorde.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen mobiele telefoon aan de beslagene (de verdachte), nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van het in beslag genomen goed.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 23, 24c, 33, 33a, 47, 57, 225 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen wat verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 2 primair: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
feit 3: medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen:
(ten aanzien van feit 2 primair en feit 3:)
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
160 dagenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan
157 dagen voorwaardelijken een proeftijd van 2 jaren;
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
 een
geldboeteter hoogte van € 26.149,66, subsidiair 165 dagen hechtenis;

verbeurdverklaringvan het in beslag genomen goed, te weten: 1 computer kleur zilver/zw.
gelast de teruggavevan het in beslag genomen goed, vermeld op de lijst van in beslag genomen voorwerpen: 1 GSM (mobiele telefoon), kleur zwart, aan de beslagene.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. G.M. Blanken en mr. S.H. van Dalen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 12 september 2024.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.