ECLI:NL:RBOBR:2024:4167
Rechtbank Oost-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Intrekking verzoek voorlopige voorziening en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 9 september 2024, wordt het verzoek van de verzoeker om een proceskostenveroordeling beoordeeld. De verzoeker had eerder een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, maar trok dit verzoek in nadat de minister van Justitie en Veiligheid op 27 februari 2020 het eerder genomen besluit van 27 december 2019 had herroepen en de aanvraag om een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) had ingewilligd. De voorzieningenrechter heeft de minister in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskosten, waarop de minister aangaf dat er geen proceskosten verschuldigd waren voor het ingediende verzoek om voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de minister, door de aanvraag van de verzoeker om een VOG in te willigen, geheel tegemoet is gekomen aan het verzoek van de verzoeker. Dit betekent dat de minister op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft de minister veroordeeld tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan de verzoeker, die zich had laten bijstaan door een gemachtigde. De uitspraak benadrukt dat de minister ook het door verzoeker betaalde griffierecht van € 174,- moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.