Uitspraak
RECHTBANK Oost-Brabant
1.De zaak in het kort
2.De procedure
3.De feiten
4.Het geschil
5.De beoordeling
beziten daarvan is sprake als iemand het goed voor zichzelf heeft gehouden (artikel 3:107 lid 1 BW). De vraag of iemand een goed voor zichzelf heeft gehouden wordt naar verkeersopvatting beoordeeld op grond van uiterlijke feiten (artikel 3:108 BW). Er geldt dus een objectieve maatstaf. De rol van de verkeersopvatting brengt mee dat bij de vraag of iemand het goed voor zichzelf houdt de aard en de bestemming van het betrokken goed in aanmerking moeten worden genomen. Voor inbezitneming van andermans goed is meer nodig dan enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen (artikel 3:113 lid 2 BW). De machtsuitoefening moet zodanig zijn dat naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter teniet wordt gedaan. Deze lat ligt hoog, zodat daar niet zo maar aan wordt voldaan.
subjectiefmoet worden opgevat – dat betekent dat beslissend is wat de benadeelde (de gemeente) daadwerkelijk wist en niet om wat zij had behoren te weten. Aangezien [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat de rechtsvordering is verjaard, dient hij daarvoor de feiten en omstandigheden te stellen (en desnoods te bewijzen) waaruit dit volgt.
subjectiefworden opgevat zodat het er dus om gaat of de gemeente daadwerkelijk wist (en niet slechts behoorde te weten) dat zij het eigendom had verloren. Dat de gemeente wist dat [gedaagde] het perceel sinds 1993 in gebruik had en dat zij daarom had kunnen weten dat [gedaagde] in 2013 eigenaar was geworden, is dus onvoldoende.