ECLI:NL:RBOBR:2024:3758

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
C/01/396064 / HA ZA 23-534
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van polisvoorwaarden met betrekking tot externe advocaatkosten en de toepassing van kostenmaximum in rechtsbijstandverzekering

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 juli 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en twee gedaagden, DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V. en SAA Verzekeringen B.V. De eiser had een rechtsbijstandverzekering afgesloten bij DAS via zijn tussenpersoon SAA. Het geschil ontstond naar aanleiding van de dekking van kosten voor juridische bijstand in een erfrechtelijk conflict dat was gemeld bij DAS. De eiser vorderde betaling van kosten die hij had gemaakt voor zijn advocaten, boven het door DAS gehanteerde kostenmaximum van € 30.000,00. De rechtbank oordeelde dat de bepalingen in de polisvoorwaarden van DAS duidelijk waren en dat de hoger beroepsprocedure niet als een nieuw conflict kon worden aangemerkt, waardoor het kostenmaximum niet opnieuw van toepassing was. De rechtbank concludeerde dat de eiser recht had op het oorspronkelijke kostenmaximum van € 30.000,00 en dat de nieuwe polisvoorwaarden, die een verhoogd kostenmaximum van € 60.000,00 bevatten, niet met terugwerkende kracht van toepassing waren op het lopende geschil. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van zowel DAS als SAA.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/396064 / HA ZA 23-534
Vonnis van 24 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M.G.J.M. van der Staak,
tegen

1.DAS NEDERLANDSE RECHTSBIJSTAND VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ N.V.,

gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: DAS,
advocaat: mr. R. Rozendal,
2.
SAA VERZEKERINGEN B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: SAA,
advocaat: mr. R. Bosman,
gedaagde partijen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met productie 1 t/m 9;
- de conclusie van antwoord van DAS met productie 1 en 2;
- de conclusie van antwoord van SAA zonder producties;
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte indienen producties van de zijde van [eiser] met productie 10 t/m 14;
- de mondelinge behandeling (zitting) van 27 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft in de jaren ‘70 via zijn tussenpersoon SAA (onder andere) een rechtsbijstandverzekering afgesloten bij DAS.
2.2.
In 2018 is de vader van [eiser] overleden, waarna er een erfrechtelijk geschil is ontstaan over de afwikkeling van zijn nalatenschap. [eiser] heeft dit geschil op 8 november 2018 gemeld bij SAA, waarna de kwestie via SAA is gemeld bij - en in behandeling is genomen door - DAS.
2.3.
DAS heeft het erfrechtelijk geschil van [eiser] beoordeeld en aan hem te kennen gegeven dekking en rechtsbijstand te verlenen bij dit geschil. Op dat moment golden de “Algemene polisvoorwaarden, versie 01-2016, van Rechtsbijstandverzekering DAS (hierna: de AV 2016)” en de “Bijzondere polisvoorwaarden 12111, versie 01-2017, van DAS voor Particulieren Rechtsbijstandverzekering Compleet (hierna: de BV 2017)”.
2.4.
In de AV 2016 staat, voor zover in deze procedure van belang, het volgende vermeld:
(…)
2. Voor welke juridische hulp bent u verzekerd?
U bent verzekerd voor juridische hulp, als u een conflict hebt (…)Conflict
DAS geeft u juridische hulp, als u verzekerd bent op het moment dat het conflict ontstond. Ook de feiten die direct hebben geleid tot dit conflict, moeten hebben plaatsgevonden tijdens de looptijd van deze verzekering. U moet uw verzoek om juridische hulp indienen gedurende de looptijd van deze verzekering.(…)
Vraagt u juridische hulp in meer conflicten?
Het kan zijn dat u meer conflicten hebt die met elkaar samenhangen. Of die dezelfde feiten als oorzaak hebben. Dan zien wij al deze conflicten samen als één conflict. Dat betekent bijvoorbeeld dat u dan recht hebt op één keer het kostenmaximum dat voor dat conflict geldt. Dus niet meer keren.
(…)
4. Welke kosten betaalt DAS?
(…)
b. Andere kosten die DAS betaalt (externe kosten)
DAS betaalt ook andere kosten die volgens DAS nodig zijn bij de juridische hulp in uw conflict. Deze kosten noemen wij externe kosten. DAS betaalt alleen de redelijke en noodzakelijke kosten. En DAS betaalt nooit meer kosten dan het maximumbedrag dat met u is afgesproken. Dat bedrag noemen wij het externe kostenmaximum. Dat externe kostenmaximum staat in de bijzondere polisvoorwaarden.
(…)
Als de kosten van de door u gekozen rechtshulpverlener hoger zijn dan het verzekerde maximum voor het voeren van die procedure, dan betaalt DAS deze niet. U dient deze kosten dan zelf te betalen.
(…)
10. Welke regels gelden voor het betalen van premie en aanpassen van polisvoorwaarden?
(…)
d. DAS mag deze polisvoorwaarden en de premie voor al haar verzekeringen ook veranderen. Maar dat mag DAS alleen doen als er bijzondere omstandigheden zijn. Bijvoorbeeld omdat de financiële positie van DAS in gevaar is of dreigt te komen. Of door een wetswijziging. Als DAS zo’n wijziging doorvoert krijgt u vooraf schriftelijk bericht van DAS waarin staat wat er verandert en wanneer de polisvoorwaarden of premie veranderen. Bent u het niet eens met de verandering die DAS doorvoert? Dan mag u uw verzekering opzeggen. Dat moet u doen binnen één maand nadat DAS de verzekering heeft veranderd. Uw verzekering eindigt dan op de dag dat de verandering zou ingaan.
(…)
2.5.
Daarnaast staat in de BV 2017, voor zover in deze procedure van belang, het volgende vermeld:
(…)
4. Hoe geeft DAS juridische hulp en welke kosten betaalt DAS?
(…)
b. DAS betaalt per conflict aan externe kosten nooit meer dan 30.000 euro. Dit bedrag noemen we het externe kostenmaximum.
(…)
2.6.
Begin 2019 werd duidelijk dat er een gerechtelijke procedure gevoerd moest worden, waarop DAS [eiser] heeft gevraagd door wie hij zich in deze gerechtelijke procedure wilde laten bijstaan. [eiser] koos voor mr. [A] (hierna: mr. [A] ) van Advocaten Familie- & Erfrecht.
2.7.
De kosten van de door mr. [A] aan [eiser] verleende rechtsbijstand zijn tot een som van € 30.000,00 door DAS vergoed.
2.8.
Op 4 september 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een beschikking gewezen in de procedure die mr. [A] namens [eiser] gevoerd heeft en heeft de rechtbank [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.
2.9.
[eiser] is van mening dat mr. [A] een fatale termijn heeft laten verstrijken, als gevolg waarvan [eiser] niet-ontvankelijk verklaard is, en dat mr. [A] in dat kader dus een beroepsfout gemaakt heeft. [eiser] heeft hierover in september 2020 telefonisch contact opgenomen met DAS om de eventuele aansprakelijkheidsstelling van mr. [A] te bespreken. DAS heeft hierop een nieuw dossier geopend met het kenmerk [nummer 1] .
2.10.
DAS heeft [eiser] op 17 september 2020 een brief gestuurd, tevens onder vermelding van hetzelfde kenmerk/dossiernummer [nummer 1] . De inhoud van deze brief komt er – kort gezegd en voor zover relevant voor deze procedure – op neer dat [eiser] aangegeven heeft er nog over na te willen denken of hij mr. [A] formeel aansprakelijk wil stellen, waarbij DAS heeft aangegeven de verdere berichten van [eiser] hieromtrent af te wachten.
2.11.
Als gevolg van de vermeende beroepsfout van mr. [A] , heeft [eiser] zich gewend tot een nieuwe advocaat: mr. drs. [B] (hierna: mr. [B] ).
2.12.
Op 11 oktober 2020 heeft [eiser] van SAA Assuradeuren B.V., optredend als gevolmachtigd agent van DAS (hierna: de gevolmachtigde) een brief ontvangen, waarin zij hem informeert over zijn rechtsbijstandverzekering bij DAS. De brief bevat, voor zover in deze procedure van belang, de volgende inhoud:
(…)
Op 23 november 2020 vindt de jaarlijkse verlenging van uw rechtsbijstandverzekering plaats. De jaarlijks verlenging is het moment om aanpassingen door te voeren voor de verzekeraar. (…) In deze brief lichten we de aanpassingen verder toe.
De nieuwe rechtsbijstandverzekering
(…)
- Het externe kostenmaximum gaat omhoog naar € 60.000,-.
(…)
2.13.
Bij de brief zijn de aangepaste polisvoorwaarden gevoegd, zijnde de “Algemene polisvoorwaarden 07-2019 Rechtsbijstandverzekeringen DAS” (hierna: de AV 2019) en de “Bijzondere polisvoorwaarden 122, versie 01-2018, van DAS voor Particulieren Totaal (hierna: de BV 2018)”. In deze voorwaarden staat, voor zover in deze procedure van belang, het volgende vermeld:
(…)
4. Welke kosten betaalt DAS?
(…)
4.2
Kostenmaximum
Het bedrag dat DAS maximaal per zaak betaalt voor externe kosten, noemen we het externe kostenmaximum. In het dekkingsoverzicht leest u per soort conflict wat het externe kostenmaximum is.
(…)
5.3
Meer conflicten
Vraagt u aan DAS hulp in meer conflicten? En hebben deze conflicten dezelfde oorzaak? Dan ziet DAS deze conflicten als één conflict. U betaalt dan maar één keer de eigen bijdrage per (vervolg)stap.
(…)
Dekkingsoverzicht
(…)
OnderwerpErfrecht
U krijgt juridische hulp bij conflictenover een erfenis.
U krijgt geen juridische hulpals de persoon die de erfenis nalaat is overleden voor de ingangsdatum van deze verzekering.
Waar bent u verzekerd?Nederland
Kostenmaximum€ 60.000
Minimum belang€ 175
(…)
2.14.
Op 30 november 2020 heeft voornoemde mr. [B] namens [eiser] hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 september 2020.
2.15.
Op 23 januari 2021 (en 31 januari 2021) heeft mr. [B] namens [eiser] per e-mail een drietal declaraties ingediend bij DAS, met het verzoek voor betaling aan haar kantoor zorg te dragen. Na telefonisch contact met DAS, heeft mr. [B] op 8 februari 2021 de declaraties nogmaals toegezonden aan DAS, dit maal onder vermelding van het kenmerk/dossiernummer [nummer 1] .
2.16.
Omstreeks januari/februari 2021 heeft mr. [B] aangegeven te stoppen met haar werkzaamheden. Toen heeft [eiser] wederom een nieuwe advocaat in de arm genomen, zijnde mr. [c] (hierna: mr. [c] ).
2.17.
DAS heeft de declaraties van mr. [c] en mr. [B] niet betaald c.q. vergoed aan [eiser] met als reden dat het externe kostenmaximum van
€ 30.000,00 bereikt zou zijn. Hetzelfde geldt voor de nagekomen declaraties van mr. [A] .
2.18.
Op 4 januari 2022 heeft [eiser] de discussie met DAS over al het dan niet vergoeden van de kostendeclaraties van zijn externe advocaten boven het oorspronkelijke kostenmaximum van € 30.000,00 voorgelegd aan het KiFiD. Het KiFiD heeft op 18 november 2022 uitspraak gedaan in de vorm van een niet-bindend advies. De commissie komt – kort gezegd – tot het oordeel dat de verzekeraar één kostenmaximum van € 30.000,00 mocht hanteren voor het erfrechtelijke conflict en de in dit kader gevoerde procedures in eerste aanleg en hoger beroep. De commissie heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen.
2.19.
Voor wat betreft het erfrechtelijk geschil van [eiser] , heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch bij beschikking van 21 april 2022 het verzoek van [eiser] afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – veroordeling van primair DAS en subsidiair SAA tot betaling van € 27.769,60, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
DAS en SAA voeren verweer. DAS en SAA concluderen beiden tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat DAS het bedrag van € 27.769,60, dat hij zelf heeft betaald voor de declaraties van zijn diverse advocaten, alsnog aan hem moet vergoeden, op grond van nakoming van de rechtsbijstandverzekering (door middel van uitleg van de algemene voorwaarden van DAS).
Een hoger beroepsprocedure kan in de zin van de algemene voorwaarden niet worden aangemerkt als een nieuw conflict, waarvoor een nieuw kostenmaximum geldt
4.2.
[eiser] stelt zich allereerst op het standpunt dat de hoger beroepsprocedure een “nieuw” conflict of nieuwe zaak is, waarvoor een nieuw kostenmaximum geldt. De bepalingen in de algemene voorwaarden van DAS, artikel 4b van de BV 2018, en naar de rechtbank begrijpt, ook artikel 4 van de AV 2016 en artikel 4b van de BV 2017, zijn volgens [eiser] niet duidelijk en begrijpelijk opgesteld. Op grond van 6:238 lid 2 BW en de consumentenrichtlijn geldt daarom de meest gunstige uitleg voor [eiser] . DAS heeft het voorgaande betwist.
4.3.
Het gaat in deze discussie tussen partijen om de uitleg van het begrip “conflict” en de vraag wanneer er – op grond van de algemene voorwaarden van DAS – sprake is van een nieuw conflict, waarvoor een nieuw kostenmaximum geldt.
4.4.
Vooropgesteld wordt dat een bepaling in algemene voorwaarden uitleg behoeft zodra de daarbij betrokken partijen over de betekenis van die bepaling van mening verschillen. Over algemene voorwaarden die deel uitmaken van verzekeringsovereenkomsten wordt met de verzekerde niet onderhandeld. De uitleg van die algemene voorwaarden is daarom afhankelijk van objectieve factoren, zoals de bewoordingen waarin de bepalingen zijn gesteld. Een verzekeraar staat het daarnaast vrij om in de algemene polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen (vgl. ECLI:NL:HR:2020:1736 en ECLI:NL:HR:2006:AV9435).
4.5.
De eerste vraag die beantwoord moet worden is welke voorwaarden van toepassing zijn op het erfrechtelijk geschil en dus uitgelegd moeten worden. [eiser] verwijst namelijk voor de uitleg voornamelijk naar de AV 2018, en het daarin gehanteerde begrip “zaak”.
4.6.
Niet in geschil is dat op het moment dat [eiser] het erfrechtelijk geschil inzake de afwikkeling van de nalatenschap van zijn vader (hierna: het erfrechtelijke geschil) (via SAA) gemeld heeft bij DAS, de AV 2016 en de BV 2017 golden. DAS heeft er onweersproken op gewezen dat de verzekeringsvoorwaarden die gelden op het moment van het ontstaan en melden van een conflict bepalend zijn voor de verzekeringsdekking, en dus bepalen op welke (vergoeding van de kosten van de) juridische hulp de verzekerde recht heeft. Daarbij heeft DAS (ook) verwezen naar artikel 2 van de AV 2016 (“
DAS geeft u juridische hulp, als u verzekerd bent op het moment dat het conflict ontstond”).Uit dat artikel volgt ook dat, op het moment een conflict wordt gemeld, de op dat moment geldende algemene voorwaarden de omvang van de dekking bepalen. Het voorgaande betekent dat de AV 2016 en BV 2017 dus van toepassing zijn op (de behandeling van) het erfrechtelijk geschil.
4.7.
Om te beoordelen of er bij het instellen van hoger beroep sprake is van een nieuw conflict in de zin van de algemene voorwaarden, moet de rechtbank dus aansluiting zoeken bij de bewoordingen van de AV 2016 en de BV 2017. [eiser] zoekt hiervoor echter aansluiting bij de nieuwe (gewijzigde) voorwaarden, de BV 2018. Dat is gezien het voorgaande niet juist. Niet in geschil is dat die voorwaarden pas per 23 november 2020 in werking getreden zijn. Zelfs al zou de hoger beroepsprocedure als een nieuw conflict gezien moeten worden, dan golden, op het moment dat de hoger beroepskwestie werd gemeld, nog steeds de AV 2016 en BV 2017. De beschikking is namelijk op 4 september 2020 gewezen, en [eiser] heeft - naar eigen zeggen - omstreeks september 2020 bij DAS advies ingewonnen naar aanleiding daarvan. Ook zijn de voorbereidingen voor die procedure kort daarna al in gang zijn gezet (zie ook hierna rov. 4.24). Op dat moment waren dus nog steeds de oude voorwaarden van toepassing. Voor zover [eiser] meent dat de AV 2018 met terugwerkende kracht van toepassing zijn geworden op het erfrechtelijk geschil, gaat dat niet op (zie hierna onder rov. 4.13 en verder). Kortom, de toepasselijke bepalingen in de AV 2016 en de BV 2017 moeten worden uitgelegd.
4.8.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen die bepalingen de toets die op grond van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de Richtlijn) moet worden aangelegd, doorstaan. Artikel 5 van deze Richtlijn bepaalt, evenals het daaruit voortvloeiende artikel 6:238 lid 2 BW, dat tegenover consumenten gebruikte bedingen steeds duidelijk en begrijpelijk moeten zijn opgesteld en dat in geval van twijfel over de betekenis van een beding de voor de consument meest gunstige uitleg prevaleert.
4.9.
In de AV 2016 staat op pagina 4 onder 4 vermeld: “
DAS betaalt ook andere kosten die volgens DAS nodig zijn bij de juridische hulp in uw conflict. Deze kosten noemen wij externe kosten. DAS betaalt alleen de redelijke en noodzakelijke kosten. En DAS betaalt nooit meer kosten dan het maximumbedrag dat met u is afgesproken. Dat bedrag noemen wij het externe kostenmaximum. Dat externe kostenmaximum staat in de bijzondere polisvoorwaarden”.In de BV 2017 staat op pagina 3 onder 4b vermeld: “
DAS betaalt per conflict aan externe kosten nooit meer dan € 30.000,00”.Uit deze bewoordingen volgt onmiskenbaar dat DAS per conflict een maximum bedrag hanteert voor de door haar te vergoeden externe kosten, namelijk € 30.000,00. In de AV 2016 staat verder op pagina 4 onder 2 dat “
het kan zijn dat u meer conflicten hebt die met elkaar samenhangen. Of die dezelfde feiten als oorzaak hebben. Dan zien wij al deze conflicten samen als één conflict. Dat betekent bijvoorbeeld dat u dan recht hebt op één keer het kostenmaximum dat voor dat conflict geldt. Dus niet meer keren”.Conflicten die met elkaar samenhangen of dezelfde feiten als oorzaak hebben, worden dus gezien als één conflict, waarvoor de verzekerde één keer recht heeft op het kostenmaximum.
4.10.
Naar het oordeel van de rechtbank bevatten voornoemde bepalingen een voldoende duidelijke en concrete maatstaf om te kunnen bepalen op welk kostenmaximum de verzekerde recht heeft. Uit deze bepalingen (in samenhang bezien) volgt duidelijk dat conflicten die met elkaar samenhangen of dezelfde oorzaak hebben, gezien worden als één conflict, waarvoor de verzekerde maar één keer recht heeft op het kostenmaximum van € 30.000,00. Voorts moet de vraag beantwoord worden of aan de hand van voornoemde maatstaf de procedure in eerste aanleg en de hoger beroepsprocedure als één conflict moeten worden aangemerkt. Die vraag wordt bevestigend beantwoord. Een hoger beroepsprocedure hangt onmiskenbaar samen met, en is terug te voeren op dezelfde oorzaak als, de procedure in eerste aanleg. [eiser] heeft ook erkend dat het hoger beroep en de eerste aanleg in het erfrechtelijke geschil “
voortvloeien uit dezelfde oorzaak” (randnr. 21, dagvaarding). In zoverre verschillen partijen daarover dus ook niet van mening. Een hoger beroepsprocedure moet in dat kader op grond van voornoemde bepalingen dan ook niet gezien worden als een nieuw conflict, waarvoor een nieuw kostenmaximum zou gelden, maar als voortzetting van het oorspronkelijke conflict (en de aan dat conflict ten grondslag liggende oorzaak).
4.11.
Kortom, er is voor wat betreft voornoemde bepalingen geen sprake van een onduidelijk of onbegrijpelijk beding zoals bedoeld in artikel 5 van de Richtlijn of artikel 6:238 lid 2 BW. Het voorgaande betekent dat [eiser] op grond van de AV 2016 en de BV 2017 voor wat betreft de procedure in eerste aanleg en het hoger beroep recht heeft op het kostenmaximum van € 30.000,00.
4.12.
Voor zover [eiser] op zitting nog een beroep heeft gedaan op schending van de zorgplicht van DAS vanwege de onduidelijkheid van voornoemde bepalingen, gaat dat dus ook niet op.
Het aangepaste kostenmaximum van € 60.000 uit de “nieuwe” polisvoorwaarden geldt niet voor het reeds lopende erfrechtelijke geschil van [eiser]
4.13.
[eiser] stelt zich daarnaast op het standpunt dat per 23 november 2020 de BV 2018 (en de AV 2019) gelden en dat hij per die datum dus ook aanspraak kan maken op het in die polisvoorwaarden aangepaste/verhoogde kostenmaximum voor externe kosten van € 60.000,00. De rechtbank begrijpt dat [eiser] zich op het standpunt stelt dat de nieuwe voorwaarden met terugwerkende kracht van toepassing zijn (geworden) op het erfrechtelijk geschil.
4.14.
DAS betwist dat aan de wijzigingen die per 23 november 2020 ingegaan zijn terugwerkende kracht toekomt, omdat – kort gezegd – dat in strijd zou zijn met het verzekeringsbeginsel op grond van artikel 7:925 BW. Hierbij heeft DAS ook verwezen naar een (niet gepubliceerde, maar als productie 1 in het geding gebrachte) uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 maart 2017.
4.15.
De rechtbank is het met DAS eens dat er geen terugwerkende kracht toekomt aan een wijziging van de polisvoorwaarden.
4.16.
De rechtbank stelt voorop dat de brief van 11 november 2020 vermeldt dat de wijzigingen/aanpassingen per 23 november 2020 ingaan, welk moment samenvalt met de verlenging van de rechtsbijstandverzekering van [eiser] . In die brief staat dus niet dat de wijzigingen (ook) van toepassing zijn op al lopende conflicten.
4.17.
Voor het bestaan van een verzekering is op grond van artikel 7:925 lid 1 BW vereist dat bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst voor partijen geen zekerheid bestaat dat, wanneer of tot welk bedrag een uitkering moet worden gedaan, of ook hoe lang de overeengekomen premiebetaling zal duren. Onzekerheid moet dus bestaan ofwel met betrekking tot de uitkering (of, wanneer, hoogte van het bedrag), ofwel met betrekking tot de duur van de premiebetaling. Dit onzekerheidsvereiste is een essentieel deel van de verzekeringsovereenkomst. Bij een verzekering tot dekking van kosten van rechtsbijstand is de onzekerheid er in gelegen dat ten tijde van het aangaan van de verzekering onzeker is of er zich een conflict zal voordoen waarbij rechtsbijstand nodig is. Met andere woorden, het verzekerd risico, dat [eiser] bij een conflict rechtsbijstand nodig zal hebben, heeft zich nog niet verwezenlijkt.
4.18.
Op het moment dat [eiser] het erfrechtelijk geschil heeft gemeld bij DAS in 2018, heeft het risico waartegen [eiser] zich heeft verzekerd, zich verwezenlijkt. Op dat moment was (of werd) duidelijk dat [eiser] rechtsbijstand nodig had voor het erfrechtelijk geschil, en bepaalden de AV 2016 en BV 2017 de omvang van die verzekeringsdekking (zie ook hiervoor onder rov. 4.6). Niet aanvaard kan worden dat, na verwezenlijking van dat verzekerd risico, alsnog gewijzigde algemene voorwaarden met terugwerkende kracht van toepassing worden op het eerder ontstane en gemelde conflict. Daarmee zou (ook) aan het onzekerheidsvereiste afbreuk worden gedaan. Van onzekerheid over de (omvang van de) uitkering is namelijk in dat geval geen sprake meer, terwijl wel opeens gewijzigde voorwaarden, die de omvang van de dekking bepalen van dat lopende conflict, van toepassing worden. DAS heeft er daarnaast terecht op gewezen dat, wanneer het voorgaande wel aanvaard zou worden, dat zou betekenen dat ook minder gunstige voorwaarden met terugwerkende kracht van toepassing kunnen worden op een lopend conflict. Een verzekerde zou dan geconfronteerd worden met een minder gunstige dekking, terwijl hij op het moment van melding van het conflict ervan uitging een ruimere dekking te hebben. Dat zou ook niet gewenst zijn, aldus DAS.
Het voorgaande heeft [eiser] ter zitting niet betwist en evenmin is [eiser] op de inhoud van de door DAS aangehaalde uitspraak van de rechtbank Amsterdam ingegaan.
4.19.
De nieuwe voorwaarden – waaronder het verhoogde kostenmaximum voor externe kosten – zijn daarom niet met terugwerkende kracht van toepassing op het erfrechtelijke geschil. Het voorgaande betekent dat [eiser] dus ook geen aanspraak kan maken op het in die polisvoorwaarden aangepaste/verhoogde kostenmaximum.
Geen gewekt gerechtvaardigd vertrouwen
4.20.
Gedurende de zitting heeft [eiser] nog naar voren gebracht dat hij naar aanleiding van het telefonisch contact met DAS omstreeks 17 september 2020 en de brief van diezelfde dag erop vertrouwd heeft dat DAS de declaraties van zijn advocaten in de hoger beroepsprocedure zou vergoeden (zie rov. 2.9 en 2.10 hiervoor). Hierbij heeft [eiser] ook gewezen op het telefonisch verzoek van DAS aan mr. [B] in februari 2023 om haar declaraties nogmaals toe te zenden, onder vermelding van het dossiernummer [nummer 1] (zie ook onder rov. 2.15 hiervoor). De rechtbank begrijpt dat [eiser] zich op het standpunt stelt dat DAS met voorgaande gedragingen bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat deze declaraties voor vergoeding in aanmerking zouden komen (artikel 3:35 BW).
4.21.
DAS heeft het voorgaande tijdens de zitting gemotiveerd betwist. Zij heeft aangevoerd dat zij al op 29 oktober 2020 een brief heeft gestuurd naar [eiser] waarin zij melding heeft gemaakt van het feit dat het kostenmaximum voor externe kosten van € 30.000,00 bereikt is en dat eventuele nog door [eiser] te maken kosten in het vervolg voor zijn eigen rekening komen. Ook heeft DAS erop gewezen dat twee conflicten door elkaar lopen: in september 2020 is er een nieuw conflict aangemeld door [eiser] , namelijk de mogelijke aansprakelijkheidsstelling van mr. [A] . Dat nieuwe conflict had het dossiernummer [nummer 1] gekregen (zie rov. 2.10 hiervoor). Toen na de ontvangst van de declaraties van mr. [B] , welke zij onder dat dossiernummer nogmaals per e-mail aan DAS toegezonden had, bleek dat deze declaraties niet op het nieuwe conflict met het dossiernummer [nummer 1] zagen, maar op het (oudere) erfrechtelijk geschil van [eiser] , heeft DAS (wederom) kenbaar gemaakt dat deze declaraties niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat het kostenmaximum van € 30.000,00 reeds bereikt was.
4.22.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] , gezien de gemotiveerde betwisting van DAS, onvoldoende onderbouwd heeft dat sprake is van gewekt gerechtvaardigd vertrouwen. Volstrekt onduidelijk is gebleven dat DAS een dergelijke toezegging, dat alle declaraties vergoed zouden worden in de hoger beroepsprocedure, heeft gedaan, of anderszins door gedragingen dat vertrouwen heeft gewekt.
4.23.
De brief van 17 september 2020 van DAS aan [eiser] kan hem niet baten. Niet in geschil is dat in het telefonisch gesprek van 17 september 2020 niet gesproken is over de kosten van het hoger beroep. Die brief ziet voorts duidelijk op bijstand in verband met het geschil met mr. [A] . Dat in die brief ook wordt opgemerkt dat “
volgens uw advocate en haar kantoorgenoot mr. [D] , heeft de kantonrechter ten onrechte geoordeeld dat de ontvangsttheorie van toepassing is en hebben wij u geadviseerd om hoger beroep in te stellen tegen de niet-ontvankelijkverklaring”, betekent niet dat DAS een toezegging doet om de kosten in verband daarmee te vergoeden, of dat [eiser] daarvan had mogen uitgaan. DAS heeft er onweersproken op gewezen dat zij ten aanzien van de procedure in eerste aanleg
namens [eiser]opdracht heeft verstrekt aan mr. [A] . Vast staat dat mr. [A] vervolgens haar declaraties rechtstreeks aan DAS heeft gestuurd. Gesteld noch gebleken is dat mr. [B] na voornoemde brief een dergelijke opdracht van DAS heeft gekregen voor de hoger beroepsprocedure of dat [eiser] anderszins toestemming heeft gekregen van DAS om haar zelf in te schakelen. De declaraties van mr. [B] zijn ook nooit rechtstreeks aan DAS verzonden. Uit de viertal declaraties van mr. [B] in de periode oktober 2020-januari 2021 (productie 6 bij dagvaarding en productie 16 bij akte van [eiser] ), blijkt dat zij allen gericht zijn aan [eiser] . Dat die declaraties ook (enkel) zijn verzonden aan [eiser] volgt uit de e-mail van mr. [B] van 31 januari 2021 (“
De heer [eiser] heeft de twee declaraties van 24 november en 1 december 2020 al aan u [toevoeging rb: DAS] toegezonden. Client heeft mij aangeven dat u deze nog niet aan hem heeft vergoed”). Niet in geschil is voorts dat ook mr. [c] haar declaraties vanaf januari 2021 aan [eiser] heeft gestuurd.
4.24.
Bovendien heeft DAS uitgelegd dat zij in eerste instantie in de veronderstelling verkeerde dat de declaraties van mr. [B] op de aansprakelijkheidskwestie van mr. [A] zagen waarvoor in september 2020 een nieuw dossiernummer was afgegeven. Dat DAS kennelijk op 8 februari 2021 mr. [B] telefonisch heeft verzocht om haar declaraties onder vermelding van dossiernummer [nummer 1] in te dienen, zegt dus niets over het (oorspronkelijke) erfrechtelijke geschil. Daaruit kan (dus) niet afgeleid worden dat DAS wel de declaraties zou vergoeden.
4.25.
Tot slot heeft [eiser] tegenstrijdige stellingen ingenomen over het gestelde gewekte vertrouwen. Op zitting en ook in de dagvaarding heeft hij aangegeven dat de brief van 11 oktober 2020 met de aanstaande wijziging van de voorwaarden, als een “
geschenk uit de hemel kwam” en op “
het perfecte moment kwam” omdat “
ten aanzien van de erfrechtelijke kwestie had hij begrepen dat zijn rechtsbijstandsverzekeraar inmiddels het voorheen geldende kostenmaximum van € 30.000,- reeds had vergoed”(randnr. 6, dagvaarding). Het voorgaande impliceert dat hij met name uit die brief van 11 oktober 2020 (ten onrechte) heeft afgeleid dat de kosten (alsnog) vergoed zouden worden, en niet zozeer uit de brief of het telefoongesprek in september 2020, of de e-mailcorrespondentie in januari/februari 2021 van mr. [B] .
4.26.
Tot slot heeft DAS erop gewezen dat [eiser] bij brief van 29 oktober 2020 gemeld is dat het kostenmaximum was bereikt. [eiser] heeft ter zitting de ontvangst van die brief opeens betwist, maar dit valt niet te rijmen met zijn hierboven onder rov. 4.25 ingenomen stellingen, waaruit blijkt dat hij wel op de hoogte was van die brief. Daarbij komt dat de betreffende brief weliswaar door DAS niet in het geding is gebracht, maar wel wordt genoemd in de uitspraak van het Kifid (in de procedure tussen [eiser] en SAA, productie 8, punt 2.4), onder “
wat is er gebeurd”: “
De verzekeraar heeft de consument op 29 oktober 2020 medegedeeld dat in de erfrechtelijke kwestie het kostenmaximum van € 30.000,- is bereikt.”Kennelijk heeft [eiser] in die procedure de ontvangst van die brief niet betwist. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [eiser] wel degelijk op de hoogte was van het bereiken van het kostenmaximum.
4.27.
Uit de hierboven genoemde omstandigheden volgt dat dat [eiser] er niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat DAS de declaraties in de hoger beroepsprocedure zou vergoeden.
4.28.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank de primaire vorderingen van [eiser] op DAS afwijst.
Subsidiaire vordering: ook SAA heeft haar zorgplicht niet geschonden
4.29.
Subsidiair heeft [eiser] zich op het standpunt gesteld dat SAA – als tussenpersoon – haar zorgplicht jegens [eiser] heeft geschonden, waardoor zij gehouden zou zijn om [eiser] het bedrag van € 27.769,60 te betalen. Het zou volgens [eiser] op de weg van SAA gelegen hebben om hem volledig en duidelijk te informeren over de van belang zijnde wijzigingen in de polisvoorwaarden en de mogelijke gevolgen daarvan voor [eiser] . SAA zou dit nagelaten hebben door in haar brief van 11 oktober 2020 geen voorbehoud op te nemen dat de gewijzigde polisvoorwaarden, waaronder het verhoogde kostenmaximum, niet gelden voor reeds lopende geschillen.
4.30.
SAA betwist dat zij haar zorgplicht jegens [eiser] heeft geschonden. Zij heeft er allereerst op gewezen dat de brief van 11 oktober 2020 niet van haar afkomstig is maar van de gevolmachtigde. In die brief wordt [eiser] daarnaast duidelijk geïnformeerd over de wijzigingen van de polisvoorwaarden. SAA was niet op de hoogte van (de stand van zaken van) het erfrechtelijk geschil van [eiser] . Dit is enkel op 8 november 2018 via SAA gemeld bij DAS, maar SAA is daarna niet op de hoogte gehouden (niet door DAS en evenmin door [eiser] ) over de ontwikkelingen van dit geschil, de stand van zaken en/of de eventuele kosten. Het lag dan ook niet op haar weg om [eiser] nog expliciet te wijzen op het feit dat het verhoogde kostenmaximum niet gold voor reeds bestaande en lopende procedures, waaronder zijn erfrechtelijke geschil.
4.31.
Op grond van artikel 7:401 BW is een assurantietussenpersoon tegenover zijn opdrachtgever verplicht om bij zijn werkzaamheden de zorg te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Hoe ver de zorgplicht van een assurantietussenpersoon gaat is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn onder meer van belang de aard en de inhoud van de opdracht en de belangen van de cliënt voor zover die kenbaar zijn voor de assurantietussenpersoon.
4.32.
Het is de taak van de assurantietussenpersoon om te waken voor de belangen van de verzekeringsnemers bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen. Tot deze taak behoort in beginsel ook dat – kort gezegd – de assurantietussenpersoon de verzekeringsnemer tijdig opmerkzaam maakt op de gevolgen die hem bekend geworden feiten voor de dekking van de verzekering kunnen hebben. Daarbij gaat het om feiten en omstandigheden die aan de assurantietussenpersoon bekend zijn of die hem redelijkerwijs bekend behoorden te zijn.
4.33.
De rechtbank stelt voorop dat de brief van 11 oktober 2020 afkomstig is van de gevolmachtigde en niet van SAA. Voor zover de brief ook aan SAA kan worden toegerekend, geldt dat de vordering niet kan slagen.
4.34.
SAA heeft aangevoerd dat zij geen wetenschap had van (de stand van zaken van) het erfrechtelijk geschil van [eiser] en dat zij dus ook niet wist of dit geschil nog steeds liep op het moment dat de brief van 11 oktober 2020, met daarin een opsomming van de belangrijkste wijzigingen van de polisvoorwaarden, aan [eiser] toegezonden is. [eiser] heeft ter zitting beaamd dat hij geen contact meer heeft gehad met SAA na de melding van het geschil bij DAS in 2018. Uit het voorgaande volgt dat SAA dus niet bekend was met het erfrechtelijk geschil en [eiser] dus ook niet opmerkzaam kon maken op de gevolgen van de aanstaande wijzigingen. Dat het geschil SAA redelijkerwijs bekend had moeten zijn, heeft [eiser] niet gesteld noch onderbouwd. Zo kon de gemachtigde van [eiser] op zitting ook niet duidelijk maken welke rol SAA precies heeft vervuld (of moest vervullen) bij het behartigen van de belangen van de verzekeringsportefeuille in het algemeen en de rechtsbijstandverzekering in het bijzonder. In het licht van deze betwisting, had het op de weg van [eiser] gelegen om een eventuele schending van de zorgplicht door SAA nader in te kleden. [eiser] heeft dat niet gedaan en heeft daarmee ruim onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van een schending van de zorgplicht door SAA.
4.35.
Daarnaast heeft [eiser] ook niet voldoende onderbouwd dat er sprake is van een causaal verband tussen de door hem geleden schade en de vermeende schending van de zorgplicht door SAA. Uit de stukken en ook tijdens de zitting is immers gebleken dat [eiser] ervoor gekozen heeft om het hoger beroep voort te zetten en de kosten dus verder op te laten lopen, ook nadat hij wist dat DAS zich op het standpunt stelde dat het kostenmaximum bereikt was en de facturen van mr. [c] dus niet vergoed werden door DAS. Afgevraagd kan dus worden of [eiser] , als hij had geweten dat het verhoogde kostenmaximum niet zou gelden voor lopende conflicten, niettemin hoger beroep zou hebben ingesteld. In elk geval heeft [eiser] het voorgaande onvoldoende duidelijk gemaakt. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank ook de subsidiaire vorderingen van [eiser] op SAA afwijst.
[eiser] moet de proceskosten betalen
4.36.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van DAS worden begroot op:
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2,00 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.587,00
4.37.
De proceskosten van SAA worden tevens begroot op:
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2,00 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.587,00
4.38.
De door SAA gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 4.587,00, te betalen aan DAS binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 4.587,00, te betalen aan SAA binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten van SAA als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.M. Janssen en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2024.