ECLI:NL:RBOBR:2024:3752

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
22/554
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van planschadeverzoek en deskundigheid van taxateur in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 22 augustus 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om tegemoetkoming in planschade beoordeeld. Eiser had zijn aanvraag voor planschade ingediend na de inwerkingtreding van een bestemmingsplan dat kleinschalig kamperen toestaat, wat volgens hem leidde tot een vermindering van de waarde van zijn woning. Het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad had de aanvraag eerder afgewezen, wat eiser had bestreden. De rechtbank oordeelt dat het college niet op de juiste wijze heeft gehandeld door het advies van een taxateur, die niet bevoegd was, ten grondslag te leggen aan hun besluit. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen dertien weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het advies van een onafhankelijke deskundige moet worden ingewonnen. De rechtbank stelt verder dat het college het griffierecht en de proceskosten van eiser moet vergoeden. Deze uitspraak volgt op eerdere uitspraken van de Raad van State die de deskundigheid van de taxateur in twijfel trokken en het college opdroegen om de gebreken in hun besluitvorming te herstellen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/554

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. L. Pronk),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad, het college,
(gemachtigde: mr. M. de Jong).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om tegemoetkoming in planschade.
1.2
Het college heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 21 februari 2019 afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij besluit van 20 augustus 2019 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 21 februari 2019 in stand gelaten. Eiser heeft tegen het besluit van 20 augustus 2019 beroep ingesteld. Bij uitspraak van 3 december 2020 (reg.nr. SHE 19/2537) heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit van 20 augustus 2019 vernietigd. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
1.3
Met het bestreden besluit van 13 januari 2022 heeft het college opnieuw beslist op het bezwaar van eiser. Hiertegen heeft eiser opnieuw beroep ingesteld.
1.4
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verzoek om tegemoetkoming in planschade voor het object van eiser aan de [adres] . Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de navolgende feiten.
 Eiser is eigenaar van de woning aan de [adres] .
 Op 5 februari 2019 heeft eiser aan het college verzocht om een tegemoetkoming in de planschade die hij heeft geleden door de inwerkingtreding van het bestemmingsplan “Buitengebied” op 27 maart 2014. Dit plan is op 19 december 2013 vastgesteld en op 5 augustus 2015 onherroepelijk geworden.
 Het bestemmingsplan staat toe dat op het naastgelegen perceel [adres] binnen het bouwvlak een kampeerterrein komt voor kleinschalig kamperen tot maximaal dertig kampeermiddelen. Op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan “Landelijk gebied” uit 2002 was kleinschalig kamperen toegestaan voor maximaal 10 en voor een korte periode maximaal 15 kampeermiddelen.
 Eiser vreest voor aantasting van zijn privacy, geluidoverlast en toename van verkeersdrukte. Volgens eiser heeft de vaststelling van het bestemmingsplan geleid tot een vermindering van de waarde van zijn woning.
 Bij uitspraak van 3 december 2020 (SHE 19/2537) heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard omdat er bij de beoordeling van de aanvraag geen deskundigenadvies is betrokken.
 Op 7 januari 2022 heeft mr. drs. C.M.L. van der Lee KRMT voor de SAOZ een definitief planschade advies uitgebracht.
4. Op 24 juli 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in een einduitspraak [1] geoordeeld over het hoger beroep in een andere zaak dat eiser heeft ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank van 3 december 2020 (SHE 19/842). De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van het college van 6 februari 2019 geheel in stand blijven, twee opvolgende besluiten (als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht, verder: Awb) van het college vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van eiser tegen de afwijzing van een verzoek om tegemoetkoming in planschade vanwege een omgevingsvergunning die was verleend ten behoeve van het in afwijking van het bestemmingsplan gebruiken van één van de op het perceel aanwezige bedrijfsgebouwen voor de huisvesting van maximaal 24 arbeids-migranten. Dit besluit is op 19 november 2016 (hierna: de peildatum) in werking getreden. Aan de opvolgende besluiten lag een advies ten grondslag van dezelfde taxateur, te weten mr. drs. C.M.L. van der Lee KRMT. In de daaraan voorafgaande tweede tussenuitspraak van 28 december 2022 [2] heeft de Afdeling het college opgedragen om de geconstateerde gebreken te herstellen door alsnog te motiveren waarom de opsteller van het advies van de SAOZ objectief bezien en controleerbaar is aan te merken als deskundige ter zake van het taxeren van een object als in die zaak aan de orde, dan wel advies van een andere deskundige in te winnen. In de einduitspraak van 24 juli 2024 oordeelde de Afdeling dat het college niet op grond van de registratie van de betreffende taxateur mocht aannemen dat hij beschikte over de deskundigheid die nodig is om de waarde van de woning te taxeren. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college daarmee niet voldaan aan zijn plicht om zich ervan te vergewissen dat het onderzoek naar de waarde van de woning op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Dat betekent dat aan de totstandkoming van het advies een gebrek kleeft, zodat het college dit advies niet aan het besluit over tegemoetkoming in planschade ten grondslag mocht leggen. Daarnaast oordeelt de Afdeling dat het college bij de onderbouwing van de hoogte van het maatschappelijk risico onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de ontwikkeling, die voorziet in de huisvesting van maximaal 24 arbeidsmigranten, naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving past.
5. Op 1 januari 2024 is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. In artikel 4.18 van de Invoeringswet Omgevingswet heeft de wetgever regels van overgangsrecht gegeven voor een verzoek om vergoeding van schade die is geleden door de inwerkingtreding van een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wro. In het derde lid is bepaald dat het oude recht van toepassing blijft op het verzoek om schadevergoeding tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.
6.1
Volgens eiser is de planvergelijking in het definitieve advies op enkele onderdelen niet juist dan wel niet volledig. Volgens eiser bestond in de oude planologische situatie niet de mogelijkheid gebouwen - zoals een sanitairgebouw - op te richten.
6.2
Het college heeft zijn besluitvorming gebaseerd op adviezen van de SAOZ. Hierin wordt een vergelijking gemaakt tussen het bestemmingsplan “Landelijk Gebied” uit 2002 en het bestemmingsplan “Buitengebied” uit 2014. De SAOZ wijst op de mogelijkheid om gebouwen op een afstand van 5 meter van de perceelsgrens op te richten.
6.3
De rechtbank ziet geen gebreken in de door de SAOZ gemaakte planologische vergelijking. In de oude planologische situatie was het mogelijk om gebouwen op een afstand van 5 meter van de perceelsgrens op te richten. Dit zijn gebouwen ten behoeve van de bestemming. Tot de bestemming behoorde ook de planologische mogelijkheid van kleinschalig kamperen. Er konden dus ook gebouwen ten behoeve van die bestemming worden opgericht, met inachtneming van de toepasselijke bouwvoorschriften.
7.1
Eiser stelt dat de taxatie in het advies van de SAOZ is uitgevoerd door een niet daartoe bevoegde taxateur. Het waarderingsverslag dat onderdeel uitmaakt van het advies is opgemaakt door mr. drs. C.M.L. van der Lee KRMT. Van de gehanteerde titulatuur heeft alleen de titel KRMT betrekking op waarderingen respectievelijk taxaties. Deze term staat voor Kandidaat Register Makelaar Taxateur. De betreffende persoon mag wel waardebepalingen uitvoeren maar geen taxaties. De adviseur heeft onvoldoende plaatselijke bekendheid met de omgeving en de specifieke markt. Eiser heeft de waarde van de woning op de peildatum door Korsten Makelaardij BV laten taxeren en die taxateur komt uit op een lager bedrag.
7.2
Het college wijst in de eerste plaats op het betrekkelijk kleine verschil in waardebepaling van 2,7% tussen de taxaties van Korsten Makelaardij BV en Van der Lee. Ook het verschil in de waardes na planologische wijziging is slechts 4,7%. Het college handhaaft daarom haar stelling dat sprake is van een waardedaling van € 10.000,-.
7.3
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een ander oordeel dan het oordeel van de Afdeling in de uitspraak van 24 juli 2024. Der rechtbank is niet gebleken dat SAOZ bij de totstandkoming van het advies een andere werkwijze heeft gevolgd dan beschreven in rechtsoverweging 28 van de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2024. De rechtbank is daarom van oordeel dat ten tijde van het bestreden besluit terecht mocht worden getwijfeld aan de deskundigheid van de betrokken adviseur van de SAOZ, wat het college niet heeft onderkend. Het college kon het advies van SAOZ in zoverre niet ten grondslag leggen aan het besluit over de tegemoetkoming in planschade.
7.4
Eiser heeft verzocht voor deze situatie uitspraak te doen op basis van het advies van zijn deskundige. De rechtbank zal daarom de overige beroepsgronden van eiser ook behandelen.
8.1
Volgens eiser kan de planologische mogelijkheid om 30 kampeermiddelen (in de nieuwe planologische situatie) te plaatsen leiden tot veel meer hinder en verlies van uitzicht dan de planologische mogelijkheid om 10 kampeermiddelen te plaatsen. Volgens eiser wordt het zicht op 30 kampeermiddelen niet beperkt door de aanwezigheid van agrarische bedrijfsbebouwing. Eiser verwijst hierbij naar het taxatierapport van Korsten Makelaardij BV. Die komt op een totale waardevermindering van 7%.
8.2
Het college baseert zich op de adviezen van de SAOZ die heeft aangegeven dat binnen het bouwvlak op het aangrenzende perceel gebouwen van ongewijzigde afmetingen en situering waren en zijn toegelaten die hoger zijn dan de toegelaten kampeermiddelen. Hierdoor is van een aantasting van het uitzicht geen sprake. De toename van het aantal kampeermiddelen zal leiden tot planologisch nadeel in de vorm van meer inkijk (verlies privacy) en meer hinder zoals geluid, licht en verkeersbewegingen. De SAOZ neemt in aanmerking dat het object van eiser op de peildatum een agrarisch bedrijf met bedrijfswoning betreft.
8.3
Voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de desbetreffende wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het oude planologische regime. Indien in een advies van een door een bestuursorgaan benoemde onafhankelijke en onpartijdige deskundige op objectieve wijze verslag is gedaan van het door deze deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, mag dat bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op een verzoek om tegemoetkoming in planschade van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.
8.4
In de door eiser overgelegde taxatie wordt de bedrijfsbestemming van de woning van eiser ten onrechte niet betrokken. De waardegevoeligheid van een bedrijfswoning voor aspecten als het uitzicht is minder groot dan bij een burgerwoning het geval is, omdat bij een burgerwoning het wonen en het genot daarvan voorop staat en bij een bedrijfswoning het woongenot weliswaar niet onbelangrijk, maar wel ondergeschikt is aan de bedrijfsfunctie waartoe het pand behoort. In dit verband wijst de rechtbank op vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie de uitspraken van 30 mei 2007 [3] en van 29 augustus 2012 [4] . Dit is een relevant aspect en dat aspect is niet kenbaar bij de taxatie van Korsten Makelaardij BV betrokken. De rechtbank ziet reeds daarom geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien op basis van het advies van Korsten Makelaardij BV. Eiser heeft ter zitting opgemerkt dat hij zich ervan bewust is dat hij in een bedrijfswoning woont maar dat naar zijn eigen inzicht (eiser is zelf ook taxateur) de verschillen tussen de waarde van een bedrijfswoning en een burgerwoning de afgelopen jaren minimaal zijn. Deze persoonlijke inschatting van eiser brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
9.1
Eiser is het niet eens met de bepaling van het normaal maatschappelijk risico op een percentage van 3%. De benadering van de omgeving is volgens hem onjuist. Mede gelet op een luchtfoto van het gebied bestaat de omgeving juist niet uit overwegend agrarische bedrijven in lintbebouwing maar vooral uit burgerwoningen. Bovendien is er geen sprake van lintbebouwing maar van een stratenpatroon. Er is geen sprake van een sterk agrarisch karakter maar van een sterk gemengd karakter. Volgens eiser past de substantiële uitbreiding van “het kamperen bij de boer” naar aard en omvang niet geheel doch hooguit ten dele in de structuur van de omgeving. Hierdoor is niet geheel voldaan aan de betreffende indicator volgens de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2021 [5] . De ontwikkeling past niet in het langjarig beleid van de gemeente. Zodoende kan worden vastgesteld dat slechts aan een van de beide indicatoren gedeeltelijk is voldaan.
9.2
Het college heeft in het verweerschrift uitgebreid beargumenteerd dat van een percentage van 3% moet worden uitgegaan onder verwijzing naar een advies van de SAOZ. Door de SAOZ is aangegeven dat, gelet op de structuur van de omgeving, zijnde agrarische bedrijven in lintbebouwing waarbij op elk agrarisch erf kleinschalig kamperen al is toegestaan, de nieuwe ontwikkeling gezien de aard en omvang ter plaatse, in redelijkheid als passend moet worden aangemerkt.
9.3
De Afdeling geeft in de uitspraak van 3 november 2021 en de uitspraak van 28 december 2022 [6] voor het bepalen van de hoogte van de drempel van het normale maatschappelijke risico de volgende handvatten. Als de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid past, mag het bestuursorgaan een drempel van 5% van de waarde van de onroerende zaak toepassen. Als aan een van beide indicatoren maar voor een deel wordt voldaan, is het hanteren van een drempel van 4% in beginsel aangewezen. Als aan een van beide indicatoren in zijn geheel niet wordt voldaan of als aan beide indicatoren deels wordt voldaan, is het hanteren van een drempel van 3% in beginsel aangewezen. Als slechts aan een van beide indicatoren voor een deel wordt voldaan, of als aan beide indicatoren in het geheel niet wordt voldaan, is in beginsel het toepassen van het minimumforfait van 2%, zoals bedoeld in art. 6.2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wro aangewezen
9.4
De rechtbank stelt voorop dat inschakeling van een erkende taxateur niet nodig is om de hoogte van het normaal maatschappelijk risico te bepalen. Dat mag het college zelf doen. Niet in geschil is dat op dit punt geen sprake is van gemeentelijk beleid. De vraag is of de ontwikkeling past in de ruimtelijke structuur van de omgeving. De rechtbank stelt vast dat in de omgeving veel (mogelijk voormalige) agrarische bedrijven in lintbebouwing voorkomen. Het college merkt terecht op dat kleinschalig kamperen al op elk erf is toegestaan. Niet valt in te zien dat een vergroting van de schaal van dat kamperen niet zou passen in de ruimtelijke structuur van de omgeving. De eerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2024 leidt hier niet tot een ander oordeel. Die uitspraak ging over de huisvesting van arbeidsmigranten, niet over het vergroten van de mogelijkheid van kleinschalig kamperen.

Conclusie en gevolgen

10.1
De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond omdat het college het bestreden besluit niet mocht baseren op het advies van de SAOZ met de taxatie van de woning van eiser door een niet daartoe bevoegde persoon.
10.2
Omdat het college het advies van SAOZ niet ten grondslag mocht leggen aan de besluitvorming over de tegemoetkoming in planschade, en er wel een advies hierover moet worden ingewonnen bij een onafhankelijk deskundige, ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten, zelf in de zaak te voorzien of het college in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. De rechtbank geeft het college de opdracht een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen dertien weken na dagtekening van deze uitspraak. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de Afdeling in de uitspraak van 24 juli 2024 hetzelfde heeft gedaan.
10.3
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat het college het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden. De rechtbank veroordeelt het college verder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,00 en een wegingsfactor 1) en de gevraagde reiskosten (€ 10,06).

Beslissing

De rechtbank,
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt het college op om binnen dertien weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van wat daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser;
 bepaalt dat het college aan eisers het griffierecht à € 184,00 vergoedt;
 veroordeelt het college in de proceskosten van eisers, begroot op € 1.760,06.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. D.J. Hutten en mr. J.H.G. van den Broek, leden, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
BIJLAGE

Wet ruimtelijke ordening

Artikel 6.1
1. Burgemeester en wethouders kennen degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
2. Een oorzaak als bedoeld in het eerste lid is:
a. een bepaling van een bestemmingsplan, beheersverordening of inpassingsplan, niet zijnde een bepaling als bedoeld in artikel 3.3, artikel 3.6, eerste lid, of artikel 3.38, derde of vierde lid;
b. (..);
c. een besluit omtrent een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, c of g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
d. t/m g. (..).
3. De aanvraag bevat een motivering, alsmede een onderbouwing van de hoogte van de gevraagde tegemoetkoming.
4. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in schade ten gevolge van een oorzaak als bedoeld in het tweede lid, onder a, b, c, e, f of g, moet worden ingediend binnen vijf jaar na het moment waarop die oorzaak onherroepelijk is geworden.
5. (..).
6. (..).
Artikel 6.2
1. Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager.
2. In ieder geval blijft voor rekening van de aanvrager:
a. van schade in de vorm van een inkomensderving: een gedeelte gelijk aan twee procent van het inkomen onmiddellijk voor het ontstaan van de schade;
b. van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak: een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade, tenzij de vermindering het gevolg is:
1°.van de bestemming van de tot de onroerende zaak behorende grond, of
2°.van op de onroerende zaak betrekking hebbende regels als bedoeld in artikel 3.1.

Besluit ruimtelijke ordening

§ 6.1.1 Algemene bepalingen
Artikel 6.1.1.1
In deze afdeling en de hierop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. aanvraag: aanvraag om een tegemoetkoming in de schade als bedoeld in artikel 6.1 van de wet;
b. (..);
c. adviseur: een persoon of commissie, die geen deel uitmaakt van of werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan waaraan wordt geadviseerd, en die belast is met de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking.
§ 6.1.3 De behandeling en beoordeling van de aanvraag
Artikel 6.1.3.1
1. Het bestuursorgaan is bevoegd de aanvraag binnen vier weken na ontvangst, onderscheidenlijk binnen acht weken nadat de termijn verstreken is gedurende welke de aanvrager de aanvraag kon aanvullen, af te wijzen, indien de aanvraag kennelijk ongegrond is.
2. Een besluit om een onvolledige aanvraag niet, onderscheidenlijk niet verder in behandeling te nemen, wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag, onderscheidenlijk binnen acht weken nadat de termijn is verstreken gedurende welke de aanvrager de aanvraag kon aanvullen.
3. Het bestuursorgaan kan de laatste in het tweede lid genoemde termijn eenmaal met ten hoogste vier weken verlengen.
Artikel 6.1.3.2
Het bestuursorgaan wijst een adviseur aan die een advies uitbrengt over de op de aanvraag te nemen beslissing, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 6.1.3.1 of aan artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 6.1.3.3
1.Bij gemeentelijke verordening, provinciale verordening en bij regeling van Onze Minister worden regels gegeven over de aanwijzing van een adviseur en de wijze waarop deze tot een advies komt.
2.De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben in ieder geval betrekking op:
a. de deskundigheid en onafhankelijkheid van de adviseur;
b. t/m e. (..).
Artikel 6.1.3.4
1. De adviseur betrekt in zijn onderzoek in ieder geval:
a. de vraag of de door de aanvrager in zijn aanvraag gestelde schade een gevolg is of zal zijn van de in de aanvraag aangeduide schadeoorzaak;
b. de omvang van de schade, bedoeld onder a;
c. de vraag of deze schade redelijkerwijs geheel of gedeeltelijk ten laste van de benadeelde behoort te blijven, zulks met inachtneming van de artikelen 6.1, eerste lid, 6.2 en 6.3 van de wet.
2. De adviseur adviseert het bestuursorgaan over de hoogte van de toe te kennen tegemoetkoming en doet, indien het bestuursorgaan een daartoe strekkend verzoek heeft gedaan, voorstellen voor maatregelen of voorzieningen waardoor de schade, anders dan door een tegemoetkoming in geld, kan worden beperkt of ongedaan gemaakt. Heeft een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, van de wet voor de benadeelde naast schade tevens voordeel opgeleverd, dan wordt dit voordeel bij het advies over de te vergoeden schade in aanmerking genomen.
Artikel 6.1.3.5
1. De adviseur kan inlichtingen en adviezen inwinnen bij derden. Indien met het verstrekken van inlichtingen of het verlenen van adviezen door derden kosten gemoeid zijn, oefent de adviseur deze bevoegdheid eerst uit na instemming van het bestuursorgaan.
2. De adviseur stelt zich ter plaatse op de hoogte van de situatie, tenzij naar zijn mening uit de inhoud van de aanvraag aanstonds blijkt dat deze behoort te worden afgewezen.

bestemmingsplan “Buitengebied”

Artikel 1 Begrippen
1.75
kampeermiddel
tent, tentwagen, kampeerauto, caravan of enig ander onderkomen of verblijf, geen bouwwerk zijnde, dat geschikt is voor tijdelijk recreatief nachtverblijf;
Artikel 3 Agrarisch
3.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. agrarisch grondgebruik;
b. t/m m. (..);
n. kleinschalig kamperen, waarbij het bepaalde in lid 3.4.2 van toepassing is;
3.2.1
Algemeen
Voor het bouwen gelden de volgende algemene regels:
a. t/m e. (..);
f. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat:
1. de afstand van bouwwerken tot de weg waaraan wordt gebouwd, uitgezonderd erf- en terreinafscheidingen, niet minder mag bedragen dan 10 meter;
2. de afstand van bouwwerken tot de bouwperceelsgrens, uitgezonderd erf- en terreinafscheidingen en het bepaalde in lid 3.2.4, sub f, niet minder mag bedragen dan 5 meter.
3.2.2
Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
a. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 meter;
b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 meter;
c. t/m i. (..);
j. in afwijking van het bepaalde onder 3.2.1, sub f, geldt dat de oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van kleinschalig kamperen (sanitaire voorzieningen e.d.), niet meer mag bedragen dan 150 m²;
k. bebouwing ten behoeve van kleinschalig kamperen mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van bestaande bebouwing.
3.4
Specifieke gebruiksregels
3.4.1
Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
a. t/m d. (..).
3.4.2
Kleinschalig kamperen
Binnen deze bestemming is kleinschalig kamperen als ondergeschikte nevenactiviteit naast de agrarische bedrijfsvoering toegestaan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
a. kleinschalig kamperen vindt plaats binnen het bouwvlak;
b. het aantal kampeermiddelen binnen een bouwvlak bedraagt niet meer dan 30;
c. het kleinschalig kamperen ondersteunt de agrarische bedrijfsvoering, dat wil zeggen dat
degene die de kampeermiddelen exploiteert, tevens de eigenaar van het agrarisch bedrijf is;
d. er is sprake van een volwaardig agrarisch bedrijf.