ECLI:NL:RVS:2007:BA6002

Raad van State

Datum uitspraak
30 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200608652/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding voor eigenaar van perceel door wijziging bestemmingsplan naar seksinrichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die het beroep tegen een besluit van de gemeenteraad van Drimmelen ongegrond verklaarde. De gemeenteraad had op 27 januari 2005 een planschadevergoeding van € 12.500,-- toegekend aan de appellant, die eigenaar is van een perceel in Made en Drimmelen. Deze vergoeding was gebaseerd op de schade die de appellant zou lijden door de wijziging van het bestemmingsplan, dat de vestiging van een seksinrichting mogelijk maakte. De appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de gemeenteraad, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 19 april 2007 behandeld. De appellant voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de vestiging van een seksinrichting een normale maatschappelijke ontwikkeling is en dat de schadevergoeding te laag was. De gemeenteraad had het advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) gevolgd, die de waardedaling van het perceel op € 12.500,-- had vastgesteld. De appellant betoogde dat de rechtbank niet had erkend dat de vestiging van de seksinrichting leidde tot een toename van inbreuk op de privacy en dat de gemeenteraad zich ten onrechte op het standpunt had gesteld dat de waarde van een bedrijfswoning minder zou dalen dan die van een burgerwoning.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de gemeenteraad de toegenomen gebruiksintensiteit en de gevolgen daarvan voor de omgeving had onderkend. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat subjectieve elementen, zoals de negatieve gevoelswaarde van de bestemming, geen rol spelen bij de beoordeling van de planschade. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing van de gemeenteraad om de planschadevergoeding vast te stellen op € 12.500,-- werd daarmee bekrachtigd.

Uitspraak

200608652/1.
Datum uitspraak: 30 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/1490 van de rechtbank Breda van 24 oktober 2006 in het geding tussen:
appellant
en
de raad van de gemeente Drimmelen.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 27 januari 2005 heeft de raad van de gemeente Drimmelen (hierna: de gemeenteraad) appellant een planschadevergoeding toegekend van € 12.500,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2004.
Bij besluit van 9 februari 2006 heeft de gemeenteraad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 oktober 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 29 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op 30 november 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 december 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 14 februari 2007 heeft de gemeenteraad van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. C.T. de Weerdt, advocaat te Drachten, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. P.H. ter Mors, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2.    Appellant is eigenaar van het perceel kadastraal bekend Made en Drimmelen, sectie […], nr. […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats]. Hij heeft verzocht om vergoeding van planschade als gevolg van het - door de gemeenteraad op 3 september 2002 vastgestelde, door gedeputeerde staten van Noord-Brabant op 25 maart 2003 goedgekeurde en bij uitspraak van de Afdeling van 21 januari 2004 in zaak no.
200302476/1in rechte onaantastbaar geworden - bestemmingsplan "Buitengebied Partiële herziening Witteweg 15". Onder dit bestemmingsplan hebben de direct ten oosten van het perceel van appellant gelegen gronden aan de Witteweg de bestemming "Seksinrichting". Hierbij gaat het om een prostitutiebedrijf, waaronder tevens een erotische massagesalon wordt begrepen. Erotisch getinte horeca, een seksbioscoop, een seksclub, een seksautomatenhal, een escortbedrijf en straat- of raamprostitutie zijn uitdrukkelijk uitgesloten.
Onder het op voormelde gronden voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied" hadden voormelde gronden de bestemming "Open agrarisch gebied" met de nadere aanduiding "agrarisch bouwblok". Op deze gronden waren uitsluitend agrarische bedrijven, niet zijnde glastuinbouwbedrijven, toegestaan met bijbehorende voorzieningen. Daarnaast was kleinschalig kamperen toegestaan. Binnen het desbetreffende bouwblok waren bedrijfsgebouwen en een bedrijfwoning toegestaan en onder voorwaarden was een tweede bedrijfswoning toegestaan.
2.3.    De gemeenteraad heeft het verzoek van appellant ter advisering voorgelegd aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ). De SAOZ heeft geadviseerd dat, rekening houdend met de voorheen toegestane bedrijfsbebouwing van gelijke hoogte, het uitzicht niet is verslechterd en dat de privacy niet is aangetast, aangezien de woonfunctie op het desbetreffende perceel is komen te vervallen en het in de nieuwe situatie gaat om naar zijn aard intern gerichte activiteiten. Wel is volgens de SAOZ sprake van een toename van gebruiksintensiteit. De daarvan te verwachten hinder zal voornamelijk samenhangen met de publiekaantrekkende werking van de inrichting en zich uiten in een toename van verkeer en - zij het gezien de beschikbare ruimte op eigen terrein - overlast van op en langs de openbare weg geparkeerde voertuigen van bezoekers. Dit nadeel betreft alleen de bedrijfswoning met de daaraan toe te rekenen perceel grond en niet het bedrijfsgedeelte van appellant, aangezien de exploitatie hiervan door het nieuwe bestemmingsplan niet wordt beperkt en zich ook anderszins ten aanzien van het bedrijfsgedeelte geen nadelen van enige betekenis voordoen. Dat een prostitutiebedrijf als zodanig door een deel van de bevolking vanuit sociaalmaatschappelijk en/of ethisch oogpunt als een onwenselijke functie wordt gezien, zeker wanneer deze zich in de naaste woonomgeving vestigt, kan volgens de SAOZ geen rol spelen bij de beoordeling van de planschade. De SAOZ heeft de waardedaling van het object van appellant vastgesteld op € 12.500,-- en geadviseerd dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, aan appellant te vergoeden.
De gemeenteraad heeft dit advies en aanvullende adviezen van 4 oktober 2004, 6 juni 2005 en 3 augustus 2005, waarin het eerder ingenomen standpunt is gehandhaafd, aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd.
De rechtbank heeft het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2.4.    Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vestiging van een seksinrichting als een normaal maatschappelijke ontwikkeling moet worden gezien. Voorts heeft appellant betoogd dat is miskend dat sprake is van een toename van inbreuk op de privacy, met name ten gevolge van de toename van bezoekers ook in de nachtelijke uren. Verder heeft appellant betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat de toegekende schadevergoeding te laag is. In dat verband heeft hij verwezen naar het door hem overgelegde taxatierapport van Staal Makelaars te Oosterhout, waarin is geconcludeerd dat de waarde van het object als gevolg van de planologische mutatie is gedaald met € 62.000,--. In dat verband heeft appellant betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat de gemeenteraad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat een bedrijfswoning, gelet op het karakter en de functie ervan, minder waarde verliest door de bestemming "sexinrichting" dan een burgerwoning. Ter ondersteuning hiervan wijst appellant op de mogelijkheid in het bestemmingsplan om de huidige agrarische bestemming te wijzigen in woondoeleinden.
2.5.    Het betoog slaagt niet. Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een geobjectiveerde vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Subjectieve elementen, zoals een negatieve gevoelswaarde bij een bestemming, spelen daarbij geen rol.
Mede gelet op de wet Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, enige andere wetboeken en enige wetten (opheffing algemeen bordeelverbod), van 28 oktober 1999 (Stb. 1999, 464), moet de vestiging van een seksinrichting als een legale ontwikkeling worden beschouwd. Dit laat onverlet dat wanneer door een wijziging van de planologische situatie de oprichting van een seksinrichting mogelijk is geworden, dan wel - zoals in dit geval - een reeds gevestigde seksinrichting positief wordt bestemd, en de inrichting objectief bezien in ruimtelijk opzicht een nadelige invloed heeft op haar omgeving, voor de gemeenteraad aanleiding kan bestaan tot het toekennen van een planschadevergoeding. Bij de beoordeling of bebouwing of gebruik in ruimtelijk opzicht een nadelige invloed heeft op de omgeving kan de aard van de bebouwing of gebruik een rol spelen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de gemeenteraad dit heeft onderkend blijkens het standpunt dat een waardedrukkend effect uitgaat van de toename van de gebruiksintensiteit mede ten gevolge van bezoekers (ook in de nacht), welke zich vooral zal uiten in een toename van verkeer. Andere aspecten dan de toename van de gebruiksintensiteit die objectief bezien van belang zijn bij de planologische vergelijking zijn niet gebleken. Anders dan appellant betoogt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de gemeenteraad terecht het standpunt heeft ingenomen dat in vergelijking tot het bestemmingsplan "Buitengebied" in het opvolgend bestemmingsplan geen sprake is van een toename van inbreuk op de privacy, anders dan die in aanmerking is genomen bij de toename van de gebruiksintensitieit, nu de woonfunctie in het opvolgend bestemmingsplan is vervallen en de bestemming "sexinrichting" naar zijn aard is gericht op interne activiteiten.
Voorts heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de gemeenteraad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de waardegevoeligheid van een bedrijfswoning voor de aspecten als door appellant gesteld enigszins minder groot is dan bij een burgerwoning het geval, omdat bij een burgerwoning het wonen en het genot daarvan voorop staat en bij een bedrijfswoning het woongenot weliswaar zeker niet onbelangrijk, maar wel ondergeschikt is aan de bedrijfsfunctie waartoe het pand behoort. Het feit dat het perceel van appellant ingevolge het thans geldende bestemmingsplan een bestemmingswijziging ten behoeve van woondoeleinden kan ondergaan, maakt dat niet anders.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank in het door appellant overgelegde taxatierapport, waarin niet alleen de toegenomen gebruiksintensiteit als factor voor de waardevermindering wordt genoemd maar ook - ten onrechte - inbreuk op de privacy, verslechtering van het woon- en leefklimaat en de mogelijke wijziging van de bestemming van het perceel van appellant van bedrijfsdoeleinden in woondoeleinden, terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de gemeenteraad niet van de juistheid van het advies van de SAOZ mocht uitgaan.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak                              w.g. Ouwehand
Voorzitter                             ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2007
224