ECLI:NL:RBOBR:2024:3652

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
11171341_E07082024
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van instantie in kort geding wegens niet verschijnen eisers

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, hebben eisers, bestaande uit drie voormalige bestuursleden van de Stichting, een kort geding aangespannen om afgifte van privéspullen te vorderen die zich in het pand van de Stichting bevinden. De eisers, [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3], hebben echter geen gemachtigde meer en zijn niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling op 31 juli 2024. Hierdoor kon de kantonrechter, optredend als voorzieningenrechter, niet overgaan tot een inhoudelijke behandeling van de zaak. De gedaagde, de Stichting, was ook niet verschenen, maar dat was niet relevant voor de beslissing van de rechter. Op grond van artikel 123 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de kantonrechter de Stichting van instantie ontslagen, wat betekent dat de procedure eindigt zonder inhoudelijke uitspraak. De eisers zijn ook veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van de Stichting op nihil zijn vastgesteld. De beslissing is op 7 augustus 2024 openbaar uitgesproken door mr. J. van der Weij.

Uitspraak

RECHTBANK 's-Hertogenbosch

Civiel recht
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Zaaknummer: 11171341 CV EXPL 24-3314
Vonnis in kort geding van 7 augustus 2024
in de zaak van:

1.[eiser 3] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
3. [eiser 3] handelend onder de naam [bedrijfsnaam eiser sub 3],
wonende en zaakdoende te [plaats] ,
eisers,
gemachtigde: aanvankelijk mr. C. ten Böhmer, maar zij heeft zich op 5 juli 2024 onttrokken,
tegen
STICHTING [gedaagde],
zetelende te [plaats] ,
gedaagde,
niet verschenen.
Eisers worden hierna samen aangeduid als “ [eisers] ” en indien nodig apart als “ [eiser 1] ”, “ [eiser 2] ” en “ [eiser 3] ”. Gedaagde wordt verder genoemd “de Stichting”.
De zaak in het kort
[eiser 1] en [eiser 2] zijn twee voormalige bestuursleden van de Stichting. In de kern stellen zij zich op het standpunt dat zij door de standhouders van de Stichting onder dwang uit het bestuur zijn gezet en dat hen de toegang tot het pand van de Stichting wordt geweigerd. [eisers] vorderen in dit kort geding (primair) afgifte door de Stichting van privéspullen die zich in het hiervoor genoemde pand bevinden.
De kantonrechter, in deze zaak optredend als voorzieningenrechter, komt echter niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de zaak, omdat [eisers] geen gemachtigde (meer) hebben en zijzelf niet tijdens de mondelinge behandeling (hierna: zitting) zijn verschenen. Daarom wordt de Stichting (ten aanzien van de primaire vordering) van instantie ontslagen (artikel 123 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hierna: Rv). Daarbij is niet relevant dat de Stichting niet in de procedure is verschenen. Met het ontslag van de instantie eindigt de procedure. Deze beslissing wordt hierna toegelicht.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de betekende dagvaarding in kort geding van 27 juni 2024 met 21 producties. Ter bespreking van deze dagvaarding is op
31 juli 2024 om 13.30 uur een zitting bepaald.
1.2.
Voorafgaand aan deze zitting heeft de nodige e-mailcorrespondentie plaatsgevonden. Zo heeft mr. C. ten Böhmer zich bij e-mail van 5 juli 2024 onttrokken als gemachtigde van [eisers] . In deze e-mail heeft mr. Ten Böhmer tevens bericht dat op 2 juli 2024 het faillissement van de Stichting is uitgesproken, waarbij een curator is benoemd.
1.3.
Op 30 juli 2024 om 10.36 uur heeft de curator een e-mail gestuurd, waarin hij onder andere aangeeft dat de vorderingen van [eisers] rechtsvorderingen zijn die betrekking hebben op voldoening van een verbintenis uit de boedel, dat dergelijke vorderingen op grond van artikel 26 Fw gedurende het faillissement slechts op de wijze als genoemd in artikel 110 Fw kunnen worden ingesteld en dat hij er daarom vanuit is gegaan dat de procedure van rechtswege is geschorst. Verder geeft hij aan dat hij niet is opgeroepen en graag verneemt of de procedure is geschorst. Daarnaast is als bijlage bij deze e-mail een afschrift van het vonnis gevoegd waarin de Stichting op 2 juli 2024 door de rechtbank in staat van faillissement is verklaard.
1.4.
In reactie op de hiervoor genoemde e-mail van de curator heeft de griffier namens de kantonrechter bij e-mail van 30 juli 2024 om 14.56 uur bericht dat de subsidiaire vordering van [eisers] (zoals hierna bij 2.1 is weergegeven) op grond van artikel 29 van de Faillissementswet (hierna: Fw) van rechtswege is geschorst, dat de primaire vordering niet is geschorst en dat daarom de zitting op 31 juli 2024 om 13.30 uur doorgang zal vinden.
1.5.
Vervolgens heeft de curator daarop bij e-mail van 30 juli 2024 om 17.07 uur het volgende geantwoord:
“Ik ben niet opgeroepen door eiser om te verschijnen in het geding. Ik ben overigens ook niet in de gelegenheid om morgen te verschijnen. Eisers zijn dat overigens ook niet en zullen u daarover nog separaat berichten.
Zoals ik u al liet weten, heb ik als curator van Stichting [gedaagde] geen macht over de beweerde zaken waarvan afgifte wordt gevorderd. Het gehuurde is reeds voor de faillissementsuitspraak opgeleverd aan de verhuurder en de verhuurder heeft het bedrijfspand inmiddels verhuurd aan een nieuwe partij (zijnde één van de
voormalig standhouders). Dit is overigens ook de partij waarmee de discussie is ontstaan (de overige standhouders van de vrije markt). Kortom: ik heb geen toegang tot het voormalige bedrijfspand en eisers dienen zich te wenden tot de nieuwe huurder of verhuurder. Ik heb dat eisers ook laten weten.
Inmiddels sprak ik ook met eisers. Zij zijn morgen dus niet in de gelegenheid te verschijnen. Na overleg met ondergetekende zijn zij bereid de procedure in te trekken. Ik zet de heer [eiser 1] , een van de eisers in de cc, zodat hij het vorengaande kan bevestigen. Ik begrijp dat hij ook telefonisch contact met u zal opnemen.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd en ontvang graag de bevestiging dat de procedure inderdaad is ingetrokken.”
1.6.
Op 30 juli 2024 om 19.11 uur heeft [eiser 1] een e-mail aan de rechtbank gestuurd. De inhoud van deze e-mail luidt:
“Door heel wat strubbelingen en gezondheidsproblematiek en tevens werkzaamheden taxi zijn wij (eisers [eiser 1] en [eiser 2] ) genoodzaakt om de zitting van 31-7-2024 om 13:30 uur over bovengenoemde parketnummer te schorsen cq op te schorten wegens faillissement van 02-07-2024 jl. tav Stichting [gedaagde] echter gaan we proberen via andere legale wegen onze spullen middels curator vd genoemde stichting retour te krijgen. (…)
De afgelopen week heb ik afgevraagd of deze zaak doorgang zou vinden waaruit veel verwarring ontstond.
Uiteindelijk dus wel waardoor ik geen vrije dag kon permitteren tav mijn werkgever wegens werkzaamheden en vakantiedrukte en minder aanwezigheid van bevoegd taxipersoneel.”
1.7.
Op 31 juli 2024 om 10.27 uur heeft de griffier, in antwoord op de hiervoor bij 1.6 geciteerde e-mail, bericht dat de zitting doorgaat.
1.8.
Tijdens de zitting op 31 juli 2024 om 13.30 uur is niemand verschenen.
1.9.
Tot slot is bepaald dat vandaag vonnis wordt gewezen.

2.Het geschil

2.1.
[eisers] vorderen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. de Stichting te bevelen om binnen drie dagen na betekening van het vonnis, dan wel een redelijke termijn, over te gaan tot afgifte van de zaken zoals genoemd in productie 8 en onder randnummer 16 t/m 44, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of deel daarvan dat de Stichting in gebreke blijft de hiervoor vermelde veroordeling na te komen, met een maximum van € 20.000,-;
II. [eisers] te machtigen om dit bevel - indien nodig met behulp van de
sterke arm van de Politie en/of Justitie - ten uitvoer te doen leggen indien de
Stichting in gebreke blijft (volledig) aan de vordering onder I. te
voldoen, waarbij alle gevolgen en kosten voor rekening en risico van de
Stichting komen;
Subsidiair
I. de Stichting te veroordelen tot betaling van € 22.594,44, dan wel tot betaling van een bedrag dat de kantonrechter redelijk acht, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover primair met ingang van 23 februari 2024, subsidiair met ingang van datum betekening dagvaarding dan wel met ingang van een datum die de kantonrechter redelijk acht;
II. de Stichting te veroordelen tot betaling van € 1.211,14 uit hoofde van de buitengerechtelijke incassokosten dan wel een zodanig bedrag als de kantonrechter redelijk acht;
Zowel primair en subsidiair
I. de Stichting te veroordelen in de proceskosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.2.
De Stichting is niet in de procedure verschenen en heeft dus geen verweer gevoerd.

3.De beoordeling

3.1.
Voorop wordt gesteld dat de Stichting bij vonnis van 2 juli 2024 van de Rechtbank Oost-Brabant (daar bekend onder nummer: [zaaknummer] ) in staat van faillissement is verklaard. [eisers] moeten op grond van het Procesreglement al vóór het uitbrengen van de kort geding dagvaarding mededeling aan de Stichting doen van de dag en het tijdstip van de terechtzitting en de conceptdagvaarding toezenden. De zaak is aanhangig zodra de zojuist bedoelde mededeling is gedaan, dan wel de dagvaarding is uitgebracht (Hoge Raad 3 juni 2026, ECLI:NL:HR:2016:1087, r.o. 3.3.5). Dat betekent dat de vorderingen van [eisers] aanhangig zijn gemaakt vóór de faillissementsdatum. In verband daarmee is de procedure ten aanzien van de subsidiaire vordering, die ziet op voldoening van een verbintenis uit de boedel, van rechtswege geschorst op grond van artikel 29 Fw.
3.2.
De primaire vordering heeft betrekking op opvordering van eigendommen en is daarmee een vordering betreffende vermogensrechtelijke belangen, anders dan tot voldoening van een geldsom uit de boedel. De zaak wordt ten aanzien van deze vordering in beginsel voortgezet tegen de failliet, maar een veroordeling heeft dan tegenover de boedel geen rechtskracht (artikel 25 lid 2 Fw). [eisers] hebben niet verzocht om de procedure te schorsen teneinde de curator in het geding te roepen (artikel 28 Fw). Evenmin hebben [eisers] de procedure ingetrokken. Daarom loopt de zaak ten aanzien van de primaire vordering door.
3.3.
[eisers] (als eisers) hebben geen gemachtigde (meer). Dat betekent dat zij zelf ter zitting zullen moeten verschijnen. Als [eisers] niet ter zitting verschijnen zal (ongeacht of de gedaagde wel is verschenen) met de eerder toegezonden dagvaarding en producties geen rekening kunnen worden gehouden. Tot de essentie van het kort geding in eerste aanleg behoort namelijk dat het partijdebat mondeling ten overstaan van de kantonrechter in kort geding wordt gevoerd. Een partij die op voorhand stukken heeft toegezonden zal voor een behoorlijk verloop van het geding ter zitting gevraagd moeten kunnen worden om een toelichting daarop en om een reactie op het eventuele verweer van de wederpartij daartegen en zal verder ook meer in het algemeen om opheldering gevraagd moeten kunnen worden over alles wat voor de beoordeling relevant is. Omdat [eisers] niet ter zitting zijn verschenen, zal de Stichting naar voorbeeld van het bepaalde in artikel 123 lid 2 Rv van instantie ontslagen moeten worden (zie: Asser Procesrecht/Boonekamp 6 2024/118). Daarbij is niet relevant dat de Stichting niet in de procedure is verschenen. Met het ontslag van de instantie eindigt de procedure.
3.4.
Gelet op de uitkomst van de procedure worden [eisers] veroordeeld in de proceskosten. Die kosten worden aan de kant van de Stichting vastgesteld op nihil.

4.De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
4.1.
ten aanzien van de primaire vordering: ontslaat de Stichting van instantie;
4.2.
verstaat dat de subsidiaire vordering van [eisers] op grond van artikel 29 Fw van rechtswege is geschorst;
4.3.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, die aan de kant van de Stichting worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Weij en is in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2024.