Beoordeling door de voorzieningenrechter
8. De burgemeester heeft desgevraagd aan de griffier laten weten dat hij met betrekking tot het bestreden besluit geen bezwaarschrift van [naam] heeft ontvangen. Gelet hierop is [naam] het mogelijk eens met de sluiting van de woning en heeft de voorzieningenrechter haar om die reden voorlopig als derde-belanghebbende aangemerkt. Om te vernemen of [naam] als derde-partij aan het geding wil deelnemen en of zij vervolgens ook als zodanig kan worden aangemerkt door de voorzieningenrechter, heeft de griffier de dag voor de zitting een aantal keer telefonisch contact met [naam] opgenomen. Hij kreeg echter de melding te horen dat wegens technische problemen geen verbinding kon worden gemaakt. Vervolgens is op diezelfde dag per e-mail een brief naar [naam] gestuurd met daarin informatie over de te houden zitting en de vraag om zo snel mogelijk per telefoon of e-mail te laten weten of zij als derde-partij aan het geding wil deelnemen. Tot het moment van deze uitspraak is er geen reactie van [naam] ontvangen. De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat [naam] niet als derde-partij wil deelnemen aan dit geding.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
9. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
10. De burgemeester heeft erop gewezen dat de civiele rechter van deze rechtbank op 5 juni 2024 een beschikking heeft genomen waarmee [naam] machtiging wordt verleend tot het te gelde maken van de woning. [naam] heeft in een e-mail aan de burgemeester van 17 juni 2024 gezegd dat verzoeker al tweemaal is aangezegd de woning voor eind juni bezemschoon op te leveren, waarna haar makelaar klaar staat om een taxatie uit te kunnen voeren. Anders dan de burgemeester meent, staat met het voorgaande nog niet vast dat verzoeker de woning op korte termijn feitelijk zal verlaten. Bovendien heeft verzoeker tijdens de zitting verklaard dat hij een rechtsmiddel gaat aanwenden tegen de beschikking van 5 juni 2024. Bij deze stand van zaken gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat verzoeker (pas) de woning zal moeten verlaten als de burgemeester de woning mag sluiten. Gelet hierop heeft verzoeker een spoedeisend belang.
Over de rechtmatigheid van de sluiting
11. De voorzieningenrechter zal hierna aan de hand van wat verzoeker heeft aangevoerd een (voorlopig) inhoudelijk rechtmatigheidsoordeel geven over de sluiting van de woning.
12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft.
13. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een (eventuele) beroepszaak.
14. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze zaak aan de hand van de gronden die verzoeker heeft aangevoerd of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Als het bestreden besluit wordt geschorst, mag de burgemeester de woning in elk geval niet sluiten voordat hij een besluit op het bezwaar bekend heeft gemaakt. De voorzieningenrechter houdt bij zijn beoordeling rekening met de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 28 augustus 2019(de zogenoemde overzichtsuitspraak), 2 februari 2022en 6 juli 2022. In de twee uitspraken uit 2022 heeft de Afdeling de uitspraak uit 2019 genuanceerd.
Mag het bestreden besluit worden gebaseerd op de bestuurlijke rapportage?
15. Verzoeker betwist in bezwaar de juistheid van de bestuurlijke rapportage. In de bestuurlijke rapportage staat volgens verzoeker dat op 13 april 2024 250 ml GHB, 11 gram cocaïne en 11 tabletten MMC/MDPV in de woning aanwezig waren. Hij stelt echter dat het ongeveer 125 ml GHB en ongeveer 10 à 11 gram cocaïne waren. Verder was er geen sprake van 55 tabletten MMC/MDPV, dat waren namelijk tabletten die verzoeker voor zijn slaapstoornis inneemt.
16. Verzoeker heeft deze stellingen al in zijn zienswijze naar voren gebracht. Uit het bestreden besluit blijkt dat de burgemeester die stellingen aan de politie heeft voorgelegd en is gebleken dat in de bestuurlijke rapporten foutieve hoeveelheden cocaïne worden genoemd. De twee aangetroffen brokken cocaïne vertegenwoordigen een hoeveelheid van 10 gram in plaats van 100 gram. En de twee aangetroffen space packs bevatten ieder 0,5 gram cocaïne. In totaal is 11 gram cocaïne aangetroffen.
17. De voorzieningenrechter stelt voorop dat aan een niet op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt politierapport minder bewijskracht toekomt, maar dat dat niet maakt dat het zonder betekenis is. Het is aan verzoeker om tegenbewijs te leveren waaruit blijkt dat de inhoud van het politierapport niet juist is. Verzoeker zegt op zich terecht dat er geen 250 ml GHB, zoals de burgemeester thans aanneemt, maar 125 ml GHB in de woning aanwezig was. In de bestuurlijke rapportage staat: “
Doorzichtig flesje van 250 ml, halfvol. Getest: GHB”.Dit betekent dat de bestuurlijke rapportage ook uitgaat van 125 ml GHB en dat de informatie in de bestuurlijke rapportage dus overeenkomt met wat verzoeker zegt. Ten aanzien van de aangetroffen cocaïne heeft de politie alsnog laten weten dat het in totaal gaat om 11 gram en zijn in de bestuurlijke rapportage onjuiste hoeveelheden vermeld. Dat maakt echter niet dat de burgemeester zich niet heeft kunnen baseren op de bestuurlijke rapportage, omdat verzoeker ook zelf aangeeft dat het om 10 à 11 gram cocaïne gaat. Ten aanzien van de 55 tabletten MMC/DPV heeft verzoeker geen tegenbewijs geleverd waaruit blijkt dat die informatie in de bestuurlijke rapportage niet juist is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in de bestuurlijk rapportage ook andere pillen worden vermeld die – veeleer –
passen bij verzoekers stelling dat hij tabletten voor zijn slaapstoornis inneemt. Tijdens de zitting heeft verzoeker gesteld dat (tabletten) niet getest kan (kunnen) worden op MMC/MDPV en dat dit een feit van algemene bekendheid is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat niet een feit van algemene bekendheid en gaat hij op grond van de bestuurlijke rapportage ervan uit dat de tabletten positief getest zijn op MMC/MDPV. De burgemeester heeft zich dan ook mogen baseren op de bestuurlijke rapportage.
Is de burgemeester bevoegd om de woning te sluiten?
18. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het niet de bedoeling van artikel 13b van de
Opiumwet is om van een fictief criterium met betrekking tot handel uit te gaan. Sluiten mag alleen als daadwerkelijk wordt geconstateerd dat er in of vanuit de woning wordt gehandeld in drugs omdat er dan overlast en hinder is. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt van verzoeker niet.
19. Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is naar zijn tekst niet van toepassing bij de
enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt wordt aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs of 5 ml GHB de aangetroffen hoeveelheid drugs in beginsel (ook) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken. Als het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester volgens artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om voor de woning een last onder bestuursdwang op te leggen, zoals bijvoorbeeld sluiten van een woning.
20. Daarvan uitgaande stelt de voorzieningenrechter vast dat, zoals hiervoor onder punt 7 is vermeld, in de woning veel meer hoeveelheden harddrugs zijn gevonden dan de hoeveelheid van 0,5 gram harddrugs en 5 ml GHB. Verzoeker heeft op zich gelijk als hij zegt dat de burgemeester ten onrechte op grond van de bestuurlijke rapportage aanneemt dat 250 ml GHB in de woning aanwezig was. Echter, uitgaande van de juiste hoeveelheid GHB van 125 ml en de overige aangetroffen harddrugs en pillen, is dit nog altijd veel meer dan de hoeveelheid van 0,5 gram harddrugs en 5 ml GHB waarbij nog wordt aangenomen dat die drugs voor eigen gebruik zijn. Daarom en in combinatie met de aangetroffen attributen die hiervoor onder punt 7 zijn vermeld, moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook in deze zaak als uitgangspunt worden aanvaard dat de gevonden hoeveelheid harddrugs in beginsel (ook) bestemd is voor handelsdoeleinden. Dit betekent dat het op de weg van verzoeker ligt om het tegendeel aannemelijk te maken. De enkele stelling van verzoeker dat hij de harddrugs
ookin bezit had voor eigen gebruik is hiervoor onvoldoende. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de in de woning gevonden harddrugs niet (ook) voor de handel waren. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester bevoegd is om de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet te sluiten.
De evenredigheid: Is een sluiting van de woning noodzakelijk?
21. Allereerst wijst de voorzieningenrechter erop dat uit de uitspraak van de Afdeling van 20 maart 2024blijkt dat bij de noodzaak ten eerste van belang is de hoeveelheid en het soort aangetroffen drugs. Vervolgens is bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van de woning als drugspand weggenomen en wordt de "loop" naar de woning eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om de woning aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit de woning, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit de woning zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal en een grote hoeveelheid contact geld. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit de woning drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester – als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was – nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van de woning en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. In dit soort gevallen is een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit de woning werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een woning een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit ertoe leiden dat er geen noodzaak bestaat om de woning te sluiten.
22. Verzoeker heeft in het kader van de noodzakelijkheid aangevoerd dat geen sprake was van een ernstige situatie. De burgemeester heeft ten onrechte gezegd dat sprake was van verzwarende omstandigheden waarmee verzoeker doelt op de verwijzing naar het in 2019 aantreffen van henneptoppen in de woning waarvoor verzoeker een geldboete heeft gekregen. Verder mag er volgens verzoeker niet van recidive worden uitgegaan omdat daarvoor volgens het beleid een periode van drie jaar na de laatste overtreding wordt gehanteerd.
23. De voorzieningenrechter vindt dat de burgemeester op grond van de ernst en omvang van
de overtreding sluiting van de woning noodzakelijk heeft kunnen vinden en dat hij niet met een minder ingrijpende maatregel heeft hoeven volstaan. Zo blijkt uit de bestuurlijke rapportage dat de politie op 13 april 2024 een overdracht aan de deur van de woning heeft gezien waarna de koper is aangehouden. De koper had een ponypack cocaïne bij zich die later ook positief op cocaïne werd getest. De ponypack die de koper bij zich had kwam overeen met de later in de woning gevonden ponypacks. Daarbij opgeteld de meldingen van handel en de in de woning gevonden attributen is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat in of vanuit de woning is gehandeld. Verzoeker heeft voor dit alles in de gronden en tijdens de zitting geen goede verklaring gegeven.
De evenredigheid: Is sluiting van de woning voor vier maanden evenwichtig?
24. Als de burgemeester zich zoals in dit geval redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van de woning noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met de woning, de mogelijkheid om weer in de woning terug te keren, of de overtreder door sluiting van de woning op een zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio en of er minderjarige kinderen in de woning wonen. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.
25. Bij de beoordeling of de sanctie voldoende is afgestemd op de concrete situatie, zijn verschillende omstandigheden van belang zoals de mate van verwijtbaarheid. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik mag maken. Een (hoofd)bewoner kan bijvoorbeeld geen verwijt van de overtreding worden gemaakt als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. Wel wordt van de (hoofd)bewoner verlangd dat hij toezicht uitoefent op wat er in de woning gebeurt. Daarbij past de kanttekening dat er wel grenzen zijn aan het toezicht dat redelijkerwijs mag worden verwacht van de ene bewoner op de andere, mede afhankelijk van de woonsituatie. De burgemeester zal, als hij van zijn bevoegdheid tot sluiting van een woning gebruik maakt, deugdelijk moeten motiveren welk verwijt de (hoofd)bewoner die door de sluiting wordt getroffen, wordt gemaakt.
26. Verzoeker wijst er in het kader van de evenwichtigheid op dat de burgemeester had
moeten volstaan met een andere, lichtere maatregel. Daarbij heeft hij aangevoerd dat hij een alleenstaande man is die in het verleden bij de marine heeft gezeten en in psychische problemen is gekomen. Hij is al jaren depressief en is geruime tijd voor zijn psychische problemen onder behandeling geweest bij de GGzE. Ook gebruikt hij voor zijn problemen medicatie. Verder heeft hij tweeënhalfjaar geleden een ernstig motorongeluk gehad wat zijn psychische problemen heeft verergerd en waardoor hij zijn rechterarm niet meer omhoog kan doen en deze zelf niet of nauwelijks kan bewegen. Als gevolg daarvan kan hij niet meer zoals vroeger dagelijks sporten waardoor hij onvoldoende dagbesteding heeft en in een zwart gat is gevallen. Vanwege zijn psychische en lichamelijke problemen is hij aan het proberen in plaats van zijn huidige bijstandsuitkering een arbeidsongeschiktheidsuitkering te krijgen. Ook wijst verzoeker erop dat hij eigenaar is van de woning en dat bij sluiting daarvan de geldverstrekker de hypothecaire lening kan beëindigen waarna de woning openbaar moet worden verkocht. Hij zal dan zijn woning en het nodige vermogen verliezen. Tot slot was er volgens verzoeker geen sprake van daadwerkelijk dealen vanuit de woning. Met dit alles heeft de burgemeester geen rekening gehouden, aldus verzoeker.
27. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het op grond van de bestuurlijke rapportage
aannemelijk is dat verzoeker in of vanuit de woning handelde in harddrugs. Verder is de voorzieningenrechter met de burgemeester van oordeel dat verzoeker geen objectieve en verifieerbare gegevens heeft aangeleverd om zijn gestelde medische problemen te onderbouwen. De verklaring van verzoeker tijdens de zitting dat zijn behandeltraject twee jaar geleden is beëindigd, wijst er ook niet op dat hij (nog) medische problemen heeft. Verder heeft verzoeker geen stukken overgelegd waarmee hij kan onderbouwen dat hij heeft gezocht naar vervangende woonruimte en wat daarvan het resultaat was. Relevant in dat verband is dat verzoeker tijdens de zitting heeft gezegd dat hij niet wist dat hij zich voor alternatief onderdak tot het Leger des Heils of de maatschappelijke opvang kon wenden. Zijn stelling dat dit voor hem geen passend onderdak is vanwege zijn kwetsbare situatie, is ook niet onderbouwd. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter met de burgemeester van oordeel dat sluiting van de woning voor vier maanden niet onevenwichtig is.