ECLI:NL:RBOBR:2024:3628

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
10320155 CV EXPL 23-695
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten in civiele procedure

In deze civiele procedure tussen [eiser] B.V. en [gedaagde] B.V. betreft het een geschil over een aannemingsovereenkomst die in september 2019 tot stand kwam. [gedaagde] werd belast met het leveren en plaatsen van beglazing in 13 nieuwbouwwoningen. Na oplevering in mei 2020 kwamen er klachten over de kwaliteit van het werk, met name over de hielafdichting. Na verschillende inspecties en rapportages, waaronder een deskundigenrapport, ontstond er een geschil over de herstelwerkzaamheden en de kosten daarvan. [eiser] vorderde betaling van kosten die voortvloeiden uit de tekortkomingen van [gedaagde]. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] niet in verzuim was en dat de vorderingen van [eiser] niet toewijsbaar waren. De kantonrechter wees de vorderingen van [eiser] af en veroordeelde [eiser] in de proceskosten, die op € 745,50 werden begroot. De wettelijke rente over de proceskosten werd toegewezen, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter, zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 10320155 CV EXPL 23-695
Vonnis van 8 augustus 2024
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. C.C.C.A.M. Kuijken,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: M.A. Krak.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de mondelinge behandeling van 12 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Inleiding

2.1.
Tussen [eiser] (als opdrachtgever) en [gedaagde] (als (onder)aannemer) is in september 2019 een aannemingsovereenkomst tot stand gekomen. Aan [gedaagde] is opgedragen: het leveren en plaatsen van beglazing in de kozijnen in 13 nieuwbouwwoningen in [plaats] .
2.2.
[gedaagde] heeft het werk uitgevoerd en medio mei 2020 is het werk opgeleverd.
2.3.
Na oplevering – in september 2020 – komen er signalen dat er iets mis zou zijn met het uitgevoerde werk: zand en vocht zouden de woningen binnendringen door een opening tussen het kozijn en de glaslat.
2.4.
Op 8 september 2020 vond er een onderzoek plaats door [A] B.V., een ander betrokken partij bij het project (hierna: [A] ) in het bijzijn van [eiser] en [gedaagde] . Dit onderzoek heeft ongeveer een halfuur in beslag genomen en bestond uit het verwijderen van glaslatten bij 4 van de 13 woningen. Op 14 september 2020 brengt [A] haar rapport uit aan [eiser] . Kort samengevat is de conclusie van dit rapport dat
het er op lijkt(cursief kantonrechter) dat de “hielafdichting” ontbreekt en dat
nader onderzoek(cursief kantonrechter) wordt aanbevolen. Een voorgestelde (alternatieve) oplossing is het afkitten van de aansluiting tussen de glaslatten en het raamhout. Op die manier zou een alternatieve hielafdichting worden gemaakt.
2.5.
Op 28 september 2020 zendt [eiser] het rapport van [A] aan [gedaagde] met het volgende begeleidende bericht:

Zoals eerder al telefonisch besproken, is er op het werk 13 woningen te [plaats] een controle uitgevoerd op o.a. de hielafdichting bij de binnenbeglazing.
Aanleiding voor de controle was dat er vocht en fijn zand onder de latten vandaan zou zijn gekomen. D.m.v. een niet destructieve test (voeler onder de glaslat gestoken) is geconstateerd dat de voeler zonder weerstand volledig tot aan de sponning aan de andere zijde kon worden geschoven.
Doordat deze proef bij meerdere ramen zeer eenvoudig ging en er vocht en zand onder de lat uitkomt, is er een eerste conclusie gemaakt, dat het zeer aannemelijk is dat er geen of onvoldoende hielafdichting is aangebracht.
Onze opdrachtgever heeft deze bevindingen weer bij ons terug gelegd en geëist om e.e.a. op locatie via een destructieve manier (latten verwijderen) te controleren.
Deze controle dient in eerste instantie bij 1 woning plaats te vinden zodat hieruit een eerste conclusie kan worden getrokken.
Bovenstaande dient op korte termijn te worden uitgevoerd. Ikzelf als ook de opdrachtgever zal hier bij aanwezig zijn zodat we gezamenlijk de constatering doen Graag verneem ik een datum wanneer je e.e.a. kunt uitvoeren.
Indien geconstateerd wordt dat de hielafdichtingen niet of onvolledig zijn aangebracht, zal er een plan van aanpak opgesteld moeten worden hoe e.e.a. aangepakt gaat worden qua herstelwerk algemeen. Mocht blijken dat de hielafdichting wel aanwezig is en is aangebracht volgens de richtlijnen, kunnen we dit direct met de opdrachtgever bespreken en eventueel bekijken waar de klachten dan wel mogelijk vandaan komen .
Het behoort tot de mogelijkheid dat dan nog een steekproef bij een andere woning wordt verwacht. (…).
2.6.
Vervolgens heeft op 26 oktober 2020 een tweede inspectie plaatsgevonden. Hierbij waren afgevaardigden van partijen en de hoofdaannemer aanwezig. Partijen verschillen van mening over wat er tijdens die inspectie is geconstateerd en besproken. [eiser] stelt dat een medewerker van [gedaagde] heeft bevestigd dat de hielafdichting ondeugdelijk was en dit wordt door [gedaagde] betwist.
2.7.
Op 11 november 2020 mailt [eiser] aan [gedaagde] het volgende over de inspectie van 26 oktober 2020:

Hierbij sturen wij je de rapportage n.a.v. de uitgevoerde inspectie op 26-10 te [plaats] . Graag zien wij je reactie spoedig tegemoet zodat we e.e.a. op korte termijn af kunnen werken.”.
2.8.
De rapportage is een verslag van de hand van [eiser] van het uitgevoerde onderzoek op 26 oktober 2020:
2.9.
Op 16 november 2020 reageert [gedaagde] als volgt:

Wij gaan met deze klacht voorlopig niets doen,
Je moet maar een afspraak maken met een onafhankelijk persoon
Om het te controleren of dat wij een waterkering hebben gelegd.
Wij hebben bij iedere ruit een waterkering gelegd dat heb je ook zelf gezien
Maar als je de glaslatten er afhaalt blijft er kit aan de glaslat zitten
Je kan [B] bellen van [C]
Om een afspraak te maken dat is een onafhankelijk persoon.
Naar aanleiding van zijn bevindingen gaan wij het oplossen of niet.
Het schilderwerk heeft nooit bij ons in de opdracht gestaan een
Daar doen we niets aan.
2.10.
[C] ( [C] ), de door [gedaagde] voorgestelde deskundige, wordt vervolgens ingeschakeld en op 3 december 2020 vindt een derde inspectie plaats.
Op 16 december 2020 brengt [C] een rapport uit (het expertiserapport). Er zijn twee vragen voorgelegd aan KGC:
1) Is wel of géén hielafdichting toegepast?
2) Indien er wel een hieldichting is toegepast, is deze dan op een juiste wijze
aangebracht?
Onder Conclusies en aanbevelingen staat te lezen:
2.11.
Partijen onderschrijven de conclusies en aanbevelingen uit het rapport van [C] .
2.12.
Op 21 december 2020 zendt de advocaat van [eiser] [gedaagde] een sommatie om voor 18 januari 2021 alle tekortkomingen aan alle hielafdichtingen te herstellen op de wijze zoals omschreven in het rapport van 16 december 2020 (zie punt 2.10).
Op 28 december 2020 herhaalt de advocaat van [eiser] zijn sommatie.
2.13.
Op 29 december 2020 reageert de gemachtigde van [gedaagde] met de mededeling dat hij spoedig inhoudelijk op de sommatie zal reageren.
2.14.
Op 31 december 2021 antwoordt de advocaat van [eiser] :

Ik verzoek u daarom dan ook om mij zo spoedig mogelijk te berichten.
Indien uw cliënte de juistheid van het deskundigenrapport erkent en op korte termijn een heel concreet plan van aanpak voorlegt, sluit ik niet uit dat mijn cliënte, ondanks de verlopen sommatietermijn, niet tot de ontbinding over gaat en dat uw cliënte de gebrekkige prestatie alsnog kan herstellen.”.
2.15.
Op 6 januari 2021 zendt de advocaat van [eiser] het volgende bericht aan de gemachtigde van [gedaagde] :

U heeft mij gisteren toegezegd vandaag uitsluitsel te zullen geven.
Het standpunt van uw client heb ik tot op heden niet van u mogen ontvangen.
Ik wil uiterlijk morgen, 7 januari, om 10:00 uur een standpunt ontvangen. Ik verzoek u dus vóór genoemde tijd hierover met mij contact op te nemen.
In het andere geval zal mijn cliënte naar ik aanneem tot ontbinding willen overgaan en de herstellingen op kosten van uw client doen uitvoeren.”.
2.16.
Op 7 januari 2021 2021 zendt de advocaat van [eiser] een ingebrekestelling waarin [gedaagde] uiterlijk op 18 januari 2021 de herstelwerkzaamheden moet hebben voltooid.
2.17.
Eveneens op 7 januari 2021 reageert de gemachtigde van [gedaagde] . Zakelijk weergegeven wordt verklaard dat [gedaagde] tot herstel bereid is.
2.18.
Voor [eiser] is dit onvoldoende en diens advocaat sommeert – kort gezegd – op
8 januari 2021 om volledig en conform de aanwijzingen in het rapport herstel te plegen.
2.19.
Op 8 januari 2021 reageert de gemachtigde van [gedaagde] . Hij geeft aan dat spoedig en conform het rapport zal worden hersteld, maar dat de gestelde termijn van 18 januari 2021 niet haalbaar is.
2.20.
Vervolgens starten eind januari 2021 de herstelwerkzaamheden en zijn deze eind april 2021 afgerond.
2.21.
Voor en gedurende de herstelwerkzaamheden wordt er tussen partijen nog gecorrespondeerd over de herstelwerkzaamheden. Uit het procesdossier kan worden afgeleid dat het om de volgende contacten gaat.
2.21.1.
Op 8, 11 en 20 januari 2021 vraagt [gedaagde] aan [eiser] om een lijst van contactgegevens zodat [gedaagde] afspraken met de huiseigenaren kan gaan maken.
2.21.2.
Op 22 januari 2021 laat [eiser] weten dat hij eerst toestemming nodig heeft om deze gegevens te mogen verstrekken.
2.21.3.
Op 26 januari 2021 zendt [eiser] aan [gedaagde] een bericht waarin hij “groen licht” geeft voor het inplannen van de werkzaamheden. In de bijlage stuurt hij de NAW-gegevens van de bewoners zodat [gedaagde] de bezoeken kan gaan inplannen.
2.21.4.
Op 2 februari 2021 vraagt [eiser] aan [gedaagde] wat de status van de reeds gemaakte afspraken is. Op 3 februari 2021 stuurt [gedaagde] het volgende lijstje terug:
2.21.5.
Op 9 februari 2021 volgt de volgende update:
2.21.6.
Op 26 februari 2021 zendt [eiser] een bericht:
2.21.7.
Op 1 maart 2021 laat [eiser] weten:
2.21.8.
Op 23 maart 2021 zendt [eiser] [gedaagde] een nieuw to-do-lijstje en maant [gedaagde] om voort te maken en op 26 maart 2021 rappelleert [eiser] . [gedaagde] laat vervolgens weten dat nummer [nummer] is afgesproken en dat hij voor de rest afgetekende bonnen heeft en dat alles naar tevredenheid is opgelost.
2.22.
Op 23 december 2021 zendt (de advocaat van) [eiser] een sommatie met conceptdagvaarding waarin [eiser] aanspraak maakt op een bedrag van € 6.921,72 (expertisekosten [C] , interne incassokosten en kosten rechtsbijstand).
2.23.
De gemachtigde van [gedaagde] laat weten dat [gedaagde] de expertisekosten van
€ 1.063,84 zal betalen en betwist de verschuldigdheid van de overige bedragen. Het bedrag aan expertisekosten is voldaan.
2.24.
Vervolgens ontstaat er een schriftelijke discussie en blijft een minnelijke oplossing uit, waarna [eiser] tot dagvaarden overgaat.

3.De vorderingen en verweren

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – het volgende:
I. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 5.857,88 (excl. BTW);
II. de wettelijke handelsrente over I vanaf 27 januari 2024;
III. veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De partijstandpunten en de beoordeling

4.1.
[eiser] verwoordt de grondslag voor zijn vorderingen kernachtig onder punt 31 dagvaarding:

Hoewel [gedaagde] uiteindelijk de herstelwerkzaamheden ter zake de hielafdichting van de 13 woningen vooralsnog geheel lijkt te hebben verricht, blijft [eiser] , als gevolg van de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst "zitten" met (on)kosten, die als gevolg van diverse tekortkomingen van [gedaagde] zijn gemaakt. Daarbij komt dat [gedaagde] enige maanden het herstelproces vertraagd c.q. bemoeilijkt heeft, doordat zij haar verantwoordelijkheid tot herstel aan de kant schoof en niet adequaat/direct acteerde. [eiser] heeft ook als gevolg hiervan schade geleden en wenst deze te verhalen op [gedaagde] .”.
De schade bestaat volgens [eiser] uit:
  • € 2.175, - aan interne kosten (30 uren à € 75, - per uur). Dit zijn naar zijn stelling de uren die een van haar werknemers heeft moeten maken om de in hoofdstuk 2 van dit vonnis omschreven gebeurtenissen in goede banen te leiden;
  • € 3.682,88 aan kosten voor externe rechtsbijstand (advocaatkosten).
4.2.
[gedaagde] betwist tot betaling te zijn gehouden. Samengevat stelt [gedaagde] dat [eiser] nodeloos rechtsbijstand heeft ingeschakeld. De interne kosten zijn door toedoen van [eiser] ontstaan. Deze kunnen volgens [gedaagde] niet aan [gedaagde] worden toegerekend. De hoogte en omvang van de interne kosten, betwist zij gemotiveerd.
Subsidiair doet [gedaagde] een beroep op artikel 6:101 BW.
4.3.
De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiser] af. Zij licht dit toe.
4.3.1.
Het wettelijk uitgangspunt is dat ieder zijn eigen schade draagt. Pas als er een op de wet terug te voeren grondslag is, kan schade op een ander worden verhaald.
4.3.2.
In dit geval voert [eiser] artikel 6:96 lid 1 sub c BW als grondslag aan. Dit is geen zelfstandige grondslag voor schadevergoeding. Het welslagen van een beroep op dit artikel, hangt af van het bestaan van wettelijke verplichting tot het betalen van een schadevergoeding (ECLI:NL:HR:2003:AF7423).
4.3.3.
Niet is komen vast te staan dat aan het eerste vereiste is voldaan. Vaststaat dat [gedaagde] tekort is geschoten in de uitvoering van de aan hem opgedragen werkzaamheden door de hielafdichting ondeugdelijk te vervaardigen. Een enkel tekortschieten is in beginsel echter onvoldoende om een schadevergoedingsplicht te laten ontstaan. Hiervoor is het noodzakelijk dat nakoming blijvend onmogelijk is of dat een schuldenaar in verzuim is gebracht. Van blijvende onmogelijkheid is geen sprake. Dus moet er gekeken worden of [gedaagde] in verzuim is komen te verkeren. Voor verzuim is in beginsel een ingebrekestelling nodig waarin [gedaagde] een redelijke termijn wordt gegund om alsnog na te komen. In dit kader wijst de kantonrechter ook op artikel 7:759 BW waarin kort gezegd ook is bepaald dat de aannemer een redelijke termijn voor herstel moet worden gegund. Bij het bepalen van wat redelijk is, wordt ook meegewogen dat de aannemer onderzoek moet kunnen doen naar het (gestelde) gebrek. Het voorstel van [gedaagde] tot het inschakelen van een onafhankelijke deskundige was gezien de wijze waarop het eerste onderzoek was uitgevoerd en de bevindingen die daaruit voortvloeiden een redelijk voorstel. Op basis van het eerdere rapport van [A] was niet duidelijk wat nu precies het probleem was en indien aanwezig, hoe dat het beste kon worden opgelost. Dat door [gedaagde] werd aangedrongen op een onafhankelijke deskundige is dan ook begrijpelijk. Dit is kennelijk door [eiser] ook ingezien omdat zij de expert vervolgens heeft ingeschakeld. Het expertiserapport is uitgekomen op 16 december 2021 en zonder reactie van [gedaagde] hierop af te wachten, heeft [eiser] vijf dagen na het uitkomen hiervan een sommatie gestuurd. Op 8 januari 2021 is door [gedaagde] bevestigd dat zij herstel zou gaan plegen conform dat rapport en heeft [gedaagde] om adresgegevens verzocht en bleef juist [eiser] nalatig om deze gegevens te verstrekken. Het duurde enige tijd dat die gegevens aan [gedaagde] zijn gestuurd omdat daarvoor toestemming moest worden gegeven, zo volgt ook uit de verklaring van [eiser] ter zitting. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] zodra duidelijk werd wat het probleem was en hoe het kon worden opgelost niet heeft geweigerd om eventuele schade te vergoeden. [gedaagde] heeft vervolgens relatief snel stappen genomen om de herstelwerkzaamheden uit te gaan voeren. [eiser] heeft naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende feiten gesteld om verzuim zijdens [gedaagde] aan te nemen. Omdat verzuim een vereiste is voor het ontstaan van een schadevergoedingsverplichting, is de vordering niet toewijsbaar.
4.3.4.
Maar ook als [gedaagde] wel in verzuim zou zijn komen te verkeren, komt de kantonrechter niet aan toewijzing van de gevorderde kosten toe.
Wil de kantonrechter een vergoeding toekennen voor buitengerechtelijke incassokosten, dan moeten deze incassokosten in redelijkheid zijn gemaakt en redelijk qua omvang zijn. In dit geval zijn de kosten niet in redelijkheid gemaakt.
[eiser] is voorbarig geweest bij het inschakelen van haar advocaat. Het had op de weg van [eiser] gelegen om zelf met het expertiserapport naar [gedaagde] te gaan en [gedaagde] te verzoeken de herstelwerkzaamheden ter hand te nemen. [eiser] heeft niet goed kunnen uitleggen waarom het in dat stadium al nodig was om bijstand in te schakelen. De verdere kosten van de advocaat zijn het rechtstreekse gevolg van de keuze om de eerste (onnodige) sommatie te sturen. Verdere bemoeienis van de advocaat is ook niet noodzakelijk gebleken omdat [gedaagde] na het uitbrengen van het rapport van [C] , de onafhankelijke deskundige, zich direct bereid verklaard om tot herstel over te gaan. [eiser] heeft verder zelf met [gedaagde] gecorrespondeerd over het inplannen van de herstelwerkzaamheden.
Nog los van het feit dat de omvang van de gestelde interne kosten door de betwisting van [gedaagde] niet zijn komen vast te staan, neemt de kantonrechter ook niet aan dat deze kosten het karakter hebben van kosten die zijn gemaakt om voldoening buiten rechte te verkrijgen. Posten 1 tot en met 7 (van productie 16) gaan allemaal over de voorfase waarin partijen samen met experts het probleem helder aan het krijgen zijn. Posten 8 en 9 missen onderbouwing omdat ze niet aan een datum zijn gekoppeld.
4.4.
De vorderingen van [eiser] zullen dus worden afgewezen. Gelet op het voorgaande behoeft het subsidiaire 6:101 BW-verweer geen bespreking meer.
Proceskosten
4.5.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
678,00
(2,00 punten × € 339,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
745,50
4.6.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 745,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Schollen-den Besten en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2024.