ECLI:NL:RBOBR:2024:3551

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
24/1894
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de rechtmatigheid van een last onder dwangsom en bestuursdwang in verband met drugsvondst in opslagbox

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 2 augustus 2024, wordt het beroep van eiser tegen de oplegging van een last onder dwangsom en een last onder bestuursdwang door de burgemeester van de gemeente Bernheze beoordeeld. De zaak betreft een forse drugsvondst in een door eiser verhuurde opslagbox, wat leidde tot de sluiting van deze opslagbox voor twee jaar en de oplegging van een dwangsom van € 100.000 per overtreding, met een maximum van € 200.000. De rechtbank oordeelt dat eiser als eigenaar en verhuurder van de opslagbox beschikkingsmacht had en dat hij onvoldoende toezicht heeft gehouden, waardoor hij terecht als overtreder is aangemerkt. De rechtbank wijst erop dat de dwangsom niet te ruim is geformuleerd en dat er sprake is van recidive, aangezien dit de tweede drugsvondst binnen drie jaar op eisers perceel is. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de opgelegde lasten rechtmatig zijn. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/1894

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. van Eekelen),
en

de burgemeester van de gemeente Bernheze, de burgemeester

(gemachtigde: mr. F.A. Pommer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de oplegging van een last onder dwangsom en een last onder bestuursdwang in verband met de vondst een grote hoeveelheid harddrugs en productiemiddelen voor synthetische drugs in een door hem verhuurde opslagbox.
1.1.
Met het besluit van 19 juni 2023 heeft de burgemeester de hiervoor bedoelde last onder dwangsom en een last onder bestuursdwang opgelegd.
1.2.
Met het besluit van 29 februari 2024 heeft de burgemeester het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser heeft tegen het besluit van 29 februari 2024 beroep ingesteld.
1.4.
De burgemeester heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en zijn gemachtigde deelgenomen. Voor de burgemeester hebben zijn gemachtigde en [naam] deelgenomen.

Totstandkoming en inhoud van het besluit van de burgemeester

2. Aan de procedure bij de rechtbank is het volgende voorafgegaan.
2.1.
Eiser is eigenaar van het perceel aan [adres] . Op dat perceel staan onder andere twee loodsen met daarin opslagboxen die eiser verhuurt. In juli 2021 zijn in een van die twee loodsen in twee opslagboxen voorwerpen en stoffen waren aangetroffen die waren bestemd voor de grootschalige vervaardiging en/of handel in synthetische drugs. Naar aanleiding hiervan heeft de burgemeester aan eiser op 28 oktober 2021 een schriftelijke waarschuwing gegeven.
2.2.
Op 28 maart 2023 wordt in de andere loods op eisers perceel in opslagbox 2H onder andere aangetroffen: diverse productiemiddelen voor synthetische drugs, 3,5 kilogram MDMA, 4,5 kilogram amfetaminepasta, 2.500 XTC-pillen, 360 gram hasj, diverse chemicaliën en medicijnen. Op 15 mei 2023 laat de burgemeester aan eiser weten dat hij het voornemen heeft om de loods waarin zich opslagbox 2H bevindt voor de duur van twee jaar te sluiten. Die termijn is overeenkomstig het door de burgemeester vastgestelde “Damoclesbeleid 2022” [1] van toepassing op een situatie van recidive. Daarvan is volgens de burgemeester sprake, gelet op de eerdere drugsvondst in 2021.
2.3.
In reactie op het voornemen heeft eiser laten weten dat een sluiting van de gehele loods voor de genoemde duur zijn onderneming financieel zeer hard zou treffen. Op de zitting heeft de burgemeester desgevraagd toegelicht dat dit voor hem de reden is geweest om met het besluit van 19 juni 2023 enkel tot sluiting van opslagbox 2H over te gaan en daarnaast een last onder dwangsom op te leggen die eiser moet bewegen zich (meer) in te spannen om nieuwe overtredingen van de Opiumwet op zijn perceel te voorkomen.
2.4.
In het besluit van 29 februari 2024 is de duur van de last onder dwangsom bepaald op drie jaar. Deze last geldt ten aanzien van het gehele perceel van eiser inclusief alle daarop aanwezige opstallen, maar exclusief opslagbox 2H. Deze last is (in het besluit van 19 juni 2023) als volgt omschreven: “Ik gelast u een herhaling van de overtreding van artikel 13b Opiumwet op het perceel per direct te voorkomen en beëindigd te houden.” Per overtreding verbeurt eiser een dwangsom van € 100.000 met een maximum van € 200.000 als hij hieraan niet voldoet. De duur van de last onder bestuursdwang is bepaald op twee jaar en betreft een sluiting van opslagbox 2H.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank oordeelt in deze uitspraak dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
Tussen eiser en de burgemeester is niet in geschil dat met het aantreffen van de onder 2.2 genoemde goederen sprake is van een overtreding van de Opiumwet. Eiser vindt het besluit om hem de lasten onder dwangsom en bestuursdwang op te leggen toch niet terecht. De rechtbank zal wat eiser in dit verband aanvoert – de beroepsgronden – hieronder bespreken en uitleggen waarom dat besluit wel terecht is.
3.2.
Eiser stelt dat hij geen overtreder is. Eiser en de burgemeester zijn het erover eens dat in dit geval moet worden beoordeeld of eiser functioneel dader is om hem als overtreder aan te merken. [2] Bekeken moet worden of eiser de beschikkingsmacht had of de (verboden) gedraging al dan niet zou plaatsvinden en, zo ja, of dit of vergelijkbaar gedrag door eiser specifiek of algemeen werd aanvaard. Dat laatste moet blijken uit de feitelijke gang van zaken.
3.2.1.
De rechtbank is het met de burgemeester eens dat eiser als eigenaar en verhuurder van (de loods en) opslagbox 2H daarover beschikkingsmacht had. Anders dan eiser lijkt te stellen, staat de huurovereenkomst daaraan niet in de weg. Als verhuurder kan eiser een huurovereenkomst beëindigen en vorderen dat het gehuurde wordt ontruimd bij slecht huurderschap, waarvan onder andere sprake is bij het plegen van strafbare feiten zoals hier aan de orde.
3.2.2.
Maar het probleem is dat eiser onvoldoende toezicht heeft gehouden, ook niet nadat hem het belang daarvan na de drugsvondst in 2021 door de burgemeester duidelijk is gemaakt door onder meer verstrekking van de brochure “Veilig verhuren van uw pand”. Het toezicht van eiser beperkte zich in maart 2023 tot een inspectie van de loods eens per kwartaal en was beperkt tot het vaststellen van (technische) gebreken. Intensiever toezichthouden had van eiser mogen worden verwacht. De burgemeester stelt dan ook terecht dat eiser de gedraging heeft aanvaard door onvoldoende toezicht te houden. Dat eiser de politie informatie over de huurder van opslagbox 2H heeft verstrekt doet hieraan niet af, omdat deze omstandigheid zich pas na de drugsvondst (in maart 2023) heeft voorgedaan.
3.2.3.
De burgemeester heeft eiser dan ook terecht aangemerkt als overtreder.
3.3.
Eiser vindt dat (de in 2.4. genoemde omschrijving van) de last onder dwangsom te ruim is geformuleerd. De rechtbank is dat niet met eiser eens. De burgemeester merkt terecht in zijn verweerschrift op dat voldoende duidelijk is wat van eiser wordt verwacht: overtreed niet zelf de Opiumwet en houd adequaat toezicht. Deze last is ook niet te ruim. Het nogal vergezochte scenario van eiser – dat als een toevallige passant drugs in zijn auto heeft, daarmee eisers terrein oprijdt en vervolgens meteen door de politie wordt aangehouden eiser een dwangsom zou verbeuren – volgt de rechtbank niet. Als eiser niet zelf de Opiumwet overtreedt en adequaat toezicht houdt, valt niet in te zien hoe hij zo’n situatie kan voorkomen. De burgemeester heeft ook op de zitting bevestigd dat in een dergelijk geval eiser geen verwijt kan worden gemaakt.
3.4.
Eiser voert verder aan dat geen sprake is van recidive. Dat is de rechtbank niet met hem eens. Volgens het door de burgemeester gevoerde Damoclesbeleid is daarvan sprake bij een tweede overtreding van de Opiumwet in hetzelfde lokaal of het daarbij behorende erf binnen drie jaar. Die situatie doet zich hier onmiskenbaar voor. Het beleid van de burgemeester is ook duidelijk op dit punt. Dat eiser dit als juridische leek niet zou begrijpen vindt de rechtbank dan ook niet aannemelijk. De rechtbank gaat verder ook niet mee in het op de zitting ingenomen standpunt van eiser dat hij erop kon vertrouwen dat de gebeurtenissen uit 2021 definitief waren afgedaan en bij een eventuele nieuwe overtreding van de Opiumwet geen rol zouden spelen. De burgemeester heeft niets gezegd of gedaan waaruit eiser dit redelijkerwijs kon afleiden. Integendeel. Eiser is er in de schriftelijke waarschuwing van 28 oktober 2021 duidelijk op gewezen dat in het geval van een toekomstige overtreding van de Opiumwet op zijn erf bij een dan op te leggen maatregel de misstap uit 2021 zou meewegen. Eiser was dus een voldoende gewaarschuwd mens.
3.5.
Ook voert eiser aan dat de hoogte van de opgelegde dwangsom van € 100.000 per overtreding met een maximum van € 200.000 onevenredig is. Dat volgt de rechtbank niet. De burgemeester wijst er terecht op dat van een dwangsom een dusdanig financiële prikkel moet uitgaan dat eiser de last ook daadwerkelijk gaat naleven. De burgemeester heeft voor de hoogte daarvan – bij gebrek aan andere objectieve gegevens – aansluiting kunnen zoeken bij de straatwaarde van de op 28 maart 2023 aangetroffen drugs. De straatwaarde reflecteert namelijk de zwaarte van de overtreding en die is in beginsel maatgevend voor de hoogte van de dwangsom. De straatwaarde becijfert de burgemeester op € 124.350. Eiser bestrijdt die becijfering niet, maar vindt de gekozen methode onjuist omdat hij zegt dat hij niets met de drugs te maken heeft gehad. Op zich kan ook aansluiting worden gezocht bij bijvoorbeeld de jaaromzet uit eisers onderneming. Maar dan is het aan eiser om ter zake gegevens te verstrekken. In de zienswijzeprocedure voorafgaand aan het besluit van 19 juni 2023 heeft eiser daarvan slechts een algemene en niet verder onderbouwde schatting gegeven. Die schatting kan zijn standpunt niet dragen dat alleen een dwangsom van maximaal € 10.000 evenredig zou zijn.
3.6.
Tot slot vindt eiser dat hij met het opleggen van zowel de last onder dwangsom als de last onder bestuursdwang dubbel wordt gestraft. De rechtbank vindt niet dat sprake is van een dubbele bestraffing, omdat het hier om herstelsancties gaat en niet om bestraffende besluiten. Eiser stelt verder nog dat het niet is toegestaan om voor dezelfde overtreding zowel een last onder dwangsom als een last onder bestuursdwang op te leggen, [3] terwijl dat wel is gebeurd. De burgemeester heeft dat bestreden. Hij wijst erop dat de last onder dwangsom van toepassing is op het gehele perceel van eiser (met inbegrip van alle daarop aanwezige opstallen), maar niet op opslagbox 2H. De burgemeester heeft op de zitting toegelicht dat hij hiermee vooral nieuwe overtredingen van de Opiumwet wil voorkomen. De last onder bestuursdwang is alleen van toepassing op opslagbox 2H. De burgemeester heeft op de zitting toegelicht dat hij hiermee vooral beoogt ‘de loop’ van criminelen naar opslagbox 2H te stoppen. Gelet hierop ziet de rechtbank in dit geval geen aanleiding om te oordelen dat sprake is van een verboden samenloop van de last onder dwangsom en de last onder bestuursdwang.
3.7.
Wel merkt de rechtbank op – zoals zij ook op de zitting heeft gedaan – dat zich een merkwaardige situatie kan voordoen. Als de periode voor last onder bestuursdwang is verstreken maar die van de last onder dwangsom nog niet en er zou een nieuwe drugsvondst uitgerekend in opslagbox 2H worden gedaan, dan verbeurt eiser geen dwangsom. Zo bezien kan worden afgevraagd of het niet doelmatiger was geweest voor de burgemeester om te volstaan met het opleggen van een last onder dwangsom voor het gehele perceel van eiser en de zich daarop bevindende opstallen (met inbegrip van opslagbox 2H). Maar of een besluit doelmatig is, is niet ter beoordeling aan de rechtbank. De rechtbank mag slechts beoordelen of het besluit rechtmatig is, en dat laatste is het geval.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.B.M Spapens, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Gemeenteblad 2023, nr. 156939.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2067, en ABRvS 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2071.
3.Op grond van artikel 5:6 van de Algemene wet bestuursrecht: “Het bestuursorgaan legt geen herstelsanctie op zolang een andere wegens dezelfde overtreding opgelegde herstelsanctie van kracht is.”