ECLI:NL:RBOBR:2024:3373

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
10978547 \ EJ VERZ 24-87 en 10980204 \ EJ VERZ 24-94
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en schadevergoeding bij oneigenlijk gebruik van tankpas

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 8 juli 2024 uitspraak gedaan in twee gelijktijdige verzoekprocedures. De verzoeker, [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94], heeft verzocht om vernietiging van zijn ontslag op staande voet door Goossens Wonen & Slapen B.V. Het ontslag vond plaats op 10 januari 2024, na beschuldigingen van oneigenlijk gebruik van een zakelijke tankpas. De verzoeker stelde dat hij op die dag niet had getankt, maar dat anderen dat wel hadden gedaan met zijn pas, zonder zijn medeweten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was dat de verzoeker opzettelijk zijn tankpas had gebruikt om anderen te laten tanken, wat een dringende reden voor ontslag opleverde. De kantonrechter heeft het verzoek tot vernietiging van het ontslag afgewezen en geoordeeld dat de verzoeker schadeplichtig is jegens Goossens, met een te betalen schadevergoeding van € 6.018,11. De verzoeker heeft ook geen recht op een transitievergoeding, omdat zijn handelen als ernstig verwijtbaar werd aangemerkt. De proceskosten zijn voor rekening van de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummers / rekestnummers: 10978547 \ EJ VERZ 24-87 en 10980204 \ EJ VERZ 24-94
Beschikking van 8 juli 2024
in de zaak met zaaknummer 10978547:
[verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94],
wonend te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] ,
gemachtigde: mr. J.A.M. Kuijlaars,
tegen
GOOSSENS WONEN & SLAPEN B.V.,
gevestigd te Veghel,
verwerende partij,
hierna te noemen: Goossens Wonen en Slapen,
gemachtigde: mr. E.A.G. Ulen,
en in de zaak met zaaknummer 10980204 \ EJ VERZ 24-94:
GOOSSENS MEUBELEN B.V.,
gevestigd te Veghel,
verzoekster,
hierna te noemen: Goossens Meubelen B.V.,
gemachtigde: mr. E.A.G. Ulen.
tegen:
[verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] ,
gemachtigde: mr. J.A.M. Kuijlaars.

1.De procedure

In beide zaken
1.1.
De kantonrechter heeft in de zaak met zaaknummer 10978547 kennisgenomen van de volgende processtukken:
- het verzoekschrift van 8 maart 2024 met 5 producties (waaronder camerabeelden);
- het verweerschrift van 16 mei 2024 met 9 producties;
1.2.
In de zaak met zaaknummer 10980204 heeft de kantonrechter kennisgenomen van de volgende processtukken:
- het verzoekschrift van 11 maart 2024 met 5 producties;
- het verweerschrift van 21 mei 2024.
1.3.
De kantonrechter heeft in beide zaken ook kennisgenomen van de volgende processtukken:
- de e-mail van (de gemachtigde van) [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] van 15 mei 2024, waarbij productie 6 is overgelegd (bestaande uit een anonieme getuigenverklaring);
- de brief van de gemachtigde van [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] van 22 mei 2024, met als bijlage een uitdraai uit het medisch verdelen van [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] ;
- de e-mail van (de gemachtigde van) van Goossens van 23 mei 2024, waarbij productie 10 is overgelegd;
- de e-mail van (de gemachtigde van) [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] van 24 mei 2024, waarbij nog een anonieme getuigenverklaring is overgelegd.
1.4.
In beide zaken heeft de mondelinge behandeling gelijktijdig plaatsgevonden op
27 mei 2024. Daarbij waren beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden. Namens Goossens is [A] (HR business partner) en [B] (Interim Logistiek) verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De gemachtigden van beide partijen hebben spreekaantekeningen overhandigd en voorgelezen.
1.5.
Aan het einde van de mondelinge behandeling is aan partijen meegedeeld dat en wanneer de kantonrechter uitspraak zal doen.

2.De feiten

in beide zaken
2.1.
[verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] , geboren op [geboortedatum] 1998, is blijkens de overgelegde arbeidsovereenkomst op 1 juni 2022 voor bepaalde tijd (eerst tot 1 juni 2023 en vervolgens tot en met 31 mei 2024) bij Goossens Wonen & Slapen in dienst getreden. Goossens Wonen & Slapen is, zoals blijkt uit het overgelegde uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van
5 april 2024, een handelsnaam van Goossens Meubelen B.V.. Tussen partijen is niet in geschil dat Goossens Meubelen B.V. (met handelsnaam Goossens Wonen & Slapen) de werkgever is van [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] . Deze vennootschap wordt hierna aangeduid als Goossens. De laatste functie die [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] vervulde, is die van servicemonteur, met een salaris van € 2.891,25 exclusief overige emolumenten, toeslagen en vakantiebijslag, bij een arbeidsomvang van 40 uren per week.
2.2.
Op 10 januari 2024 heeft Goossens [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] op staande voet ontslagen. Dit ontslag is bevestigd per brief van diezelfde datum, die – voor zover hier van belang – luidt:
(…)”.

3.Het verzoek

In de zaak met zaaknummer 10978547
3.1.
[verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] verzoekt de kantonrechter om, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
het ontslag op staande voet te vernietigen;
Goossens te veroordelen tot betaling aan [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] het overeengekomen bruto salaris per maand ad € 2.891,25 te vermeerderen met de vakantiebijslag en overige emolumenten, althans het netto-equivalent daarvan, vanaf 9 januari 2024 berekend tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, maar in elk geval tot 1 juni 2024, te vermeerderen met de wettelijke verhoging met een maximum van 50% ex artikel 7:625 BW, en het aldus verhoogde bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente ingevolge artikel 6:119 BW, vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening, een en ander onder begeleiding van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
Goossens te veroordelen tot betaling aan [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] van de transitievergoeding ad € 2.084,55 bruto (althans het netto equivalent daarvan), althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, een en ander onder begeleiding van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
Goossens te veroordelen tot betaling aan [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] van een bedrag van € 166,24 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele betaling;
Goossens te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.140,76, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, aan [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] ;
Goossens te veroordelen in de proceskosten van dit geding.
3.2.
[verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] legt daaraan, kort weergegeven, het volgende ten grondslag.
Het ontslag is niet rechtsgeldig aan [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] gegeven; er is geen sprake van een dringende reden. Daarom verzoekt hij het ontslag te vernietigen en maakt hij aanspraak op loondoorbetaling, de transitievergoeding, de volgens hem ten onrechte door Goossens verrekende brandstof en de buitengerechtelijke incassokosten.
[verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] beschikte ten behoeve van de uitvoering van zijn werkzaamheden over een servicebus van Goossens en een tankpas. De tankpas werkte niet goed. Op enig moment ontving [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] daarom een nieuwe tankpas, maar ook hierbij deed de foutmelding zich voor. In de periode van juni tot december 2023 reed [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] daarom iedere ochtend samen met zijn collega [C] naar het tankstation om samen met zijn collega te tanken. Op 9 januari 2024 gaf de tankpas ook een foutmelding. [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] wilde die dag tanken bij een onbemand tankstation van [D] BV (hierna: [D] ). Hij voerde de pas in in de betaalautomaat en, nadat hij zijn pincode en personeelsnummer had ingevoerd, gaf de tankpas een “stripfout”. [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] kon dus niet tanken. Hij is daarna direct terug naar zijn bus gelopen en vertrokken naar het kantoor van Goossens. Dat er, nadat [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] is vertrokken, twee BMW’s hebben getankt waarbij is betaald met de tankpas van [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] kan zo zijn, maar daar is [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] niet bij betrokken. Hij heeft geen contact gehad met (een van) de bestuurders van de BMW’s. Van oneigenlijk gebruik van de tankpas is geen sprake. Het bedrag waarvoor getankt is (€ 166,24) staat niet in verhouding tot de vergaande maatregel van een ontslag op staande voet.
3.3.
Goossens voert verweer tegen het verzoek van [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] en concludeert tot afwijzing van het verzoek.
In de zaak met zaaknummer 10980204
3.4.
Goossens verzoekt de kantonrechter om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] Goossens een dringende reden heeft gegeven voor het ontslag op staande voet en derhalve schadeplichtig is jegens Goossens op grond van artikel 7:677 leden 2 en 3a BW;
[verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] te veroordelen om, binnen één week na de dagtekening van de te wijzen beschikking, aan Goossens te betalen de vergoeding ex artikel 7:677 leden 2 en 3a BW ter hoogte van € 6.018,11, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen vergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
[verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, het salaris van de gemachtigde en eventuele nakosten daaronder begrepen.
3.5.
Goossens legt aan haar verzoek, kort weergegeven, het volgende ten grondslag.
Op 9 januari 2024 heeft Goossens een melding ontvangen van [D] over een vreemde situatie die zich had afgespeeld bij tankstation [E] (onderdeel van [D] ). De bestuurder van een servicebus van Goossens zou een pomp hebben vrijgegeven waarna niet de servicebus van Goossens, maar achtereenvolgens een blauwe en een zwarte BMW zouden zijn getankt door de bestuurders van die personenauto’s. Goossens heeft [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] , nadat bleek dat het ging om de servicebus die [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] die dag bestuurde, geconfronteerd met deze melding. [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] heeft wisselende verklaringen afgelegd. Volgens zijn laatste verklaring zou hij hebben geprobeerd te tanken, maar lukte dat niet door een leesfout van de tankpas. Uit onderzoek door Goossens blijkt dat met de tankpas van [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] 88 liter benzine (€ 166,24) is getankt bij voornoemd tankstation in [plaats] . [D] heeft desgevraagd verklaard dat het technisch gezien niet mogelijk is om bij een leesfout een pomp vrij te geven. Daarnaast is op de camerabeelden te zien dat op het moment van de tankbeurt alleen [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] bij een betaalautomaat heeft gestaan en alleen hij de pomp kan hebben vrijgegeven voor een tankbeurt. De bestuurders van de BMW’s zijn niet bij de betaalautomaat langs geweest maar hebben wel achter elkaar getankt, waarbij de bestuurder van de eerste BMW de slang niet op de gebruikelijke wijze heeft teruggehangen maar heeft neergelegd voor de bestuurder van de tweede BMW. Goossens heeft [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] om die reden de volgende dag, op 10 januari 2024, op staande voet ontslagen. Er is sprake van een dringende reden, die eruit bestaat dat [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] op oneigenlijke wijze gebruik heeft gemaakt van de tankpas van Goossens. [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] heeft de pas aangewend om twee privé auto’s voor rekening van Goossens te (laten) tanken.
Omdat [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] door opzet of schuld aan Goossens een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, is [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] aan Goossens de gefixeerde schadevergoeding verschuldigd als bedoeld in artikel 7:677 lid 2 en lid 3 onder a BW. Vanwege het tussentijds opzegbeding in de arbeidsovereenkomst moet de schadevergoeding worden berekend over de periode van 10 januari tot 1 maart 2024. Het gaat om een bedrag van € 6.018,11.
3.6.
[verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] heeft tegen het verzoek verweer gevoerd.
3.7.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, verder worden ingegaan.

4.De beoordeling

in de zaak met zaaknummer 10978547
4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of het ontslag op staande voet dat door Goossens aan [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] is gegeven moet worden vernietigd en of Goossens moet worden veroordeeld tot doorbetaling van loon. Daarnaast is aan de orde de vraag of Goossens moet worden veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding. Tot slot moet beoordeeld worden of de benzinekosten van € 166,24 terecht zijn verrekend.
4.2.
Of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven, moet worden getoetst aan de criteria van artikel 7:677 lid 1 BW: er moet sprake zijn van een dringende reden en de opzegging moet onverwijld zijn gegeven, met gelijktijdige mededeling van de dringende reden voor dat ontslag aan de werknemer. Voor de werkgever worden als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:678 lid 1 BW). De aanwezigheid van een dringende reden moet met zeer grote terughoudendheid worden aangenomen en gebaseerd zijn op bewijsbare feiten. De stelplicht en bewijslast van de gestelde dringende reden rusten op de werkgever.
4.3.
Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij moeten ook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer worden betrokken, zoals zijn leeftijd, de aard en duur van het dienstverband, de wijze waarop de werknemer tijdens het dienstverband heeft gefunctioneerd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook als de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de conclusie leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
4.4.
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een dringende reden, zijn de aan [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] opgegeven redenen zoals vermeld in de brief van 10 januari 2024 maatgevend. Uit die brief blijkt dat [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] is ontslagen omdat hij – samengevat – op oneigenlijke wijze gebruik heeft gemaakt van de zakelijke tankpas van Goossens door deze aan te wenden om twee privéauto’s (al dan niet van derden) te (laten) tanken.
4.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter is sprake van een dringende reden. Daarover wordt het volgende overwogen.
4.5.1.
Vast staat dat op 9 januari 2024 door de bestuurder van een blauwe BMW en een bestuurder van een zwarte BMW is getankt op kosten van Goossens door betaling daarvan met de zakelijke tankpas van [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] . Ook staat vast dat [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] , kort voordat voornoemde bestuurders van de BMW’s tankten, zijn zakelijke tankpas heeft aangeboden bij een betaalterminal waarmee de pomp waar de BMW’s vervolgens tankten vrij gegeven is.
4.5.2.
[verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] betwist dat hij de bestuurders van de BMW’s bewust door middel van betaling met zijn zakelijke tankpas heeft laten tanken. [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] voert daartoe aan dat hij op 9 januari 2024 probeerde te tanken met de tankpas van Goossens, maar dat dit niet lukte omdat de tankpas– zoals dat wel vaker het geval was – na het invoeren van de pincode en zijn personeelsnummer een “leesfout” gaf. Daarop is hij – aldus [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] – direct naar het kantoor van Goossens gereden zonder te tanken. [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] verklaart geen weet te hebben gehad van het feit dat daarna de bestuurders van twee BMW’s zijn gaan tanken bij de pomp die hij volgens Goossen met zijn tankpas had vrijgegeven.
Goossens heeft haar stelling daarop nader onderbouwd door een verklaring te overleggen van [D] van 23 mei 2024 (productie 10 zijdens Goossens) waarin [F] (Operationaal Manager bij [D] ) op vragen van Goossens die zijn gesteld naar aanleiding van de reactie van [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] verklaart:
“Op de paal wordt pas gevraagd om een pin- of aanvullende code wanneer de pas is herkend. Vanuit de magneetstrip wordt bepaald of er één of meerdere codes nodig zijn om de transactie te starten, of producten zijn toegestaan en of er voldoende limiet is. Het kan dus niet zo zijn dat er eerst een pincode is ingevoerd/ of dat daarom werd gevraagd en dat pas daarna de betaalpas wordt herkend. Zodra je een pomp en product hebt vrijgegeven kan dat specifieke product enkel aan de gekozen pomp getankt worden. Dit is voor alle betaalpassen gelijk. Of het nu gaat om een bank(pin)pas of om een tankpas. Dus als de pas herkend is kan er geen leesfout meer ontstaan. (…) Echter zijn de betaalpalen welke in beeld zijn de enige betaalpalen waarmee pomp 17 kan worden vrijgegeven. (…) Als wij de transactie bekijken (zie onderstaande) zien wij dat deze gewoon goed verlopen is zonder enkele fout. (…)”.
De kantonrechter is van oordeel dat uit deze verklaring voldoende blijkt dat het niet mogelijk is om een tankpas aan te bieden, vervolgens de pincode en het personeelsnummer in te voeren, en dat de betaalterminal daarna een leesfout geeft; als de pas eenmaal is herkend, kan er geen leesfout meer ontstaan. [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] heeft nog twee anonieme getuigenverklaringen in de procedure gebracht, maar de kantonrechter vindt dat ook uit die verklaringen niet althans onvoldoende blijkt dat de tankpas ook een leesfout kan geven na invoering van de pincode en/of het personeelsnummer. Eén getuige verklaart (in een e-mail van 23 mei 2024) dat zijn/haar pas op 15 mei 2024 weigerde, maar vervolgens toch aansloeg toen hij/zij bijna in het voertuig zat. Deze getuige verklaart echter niet dat hij/zij bij het invoeren van de tankpas al de pincode en het personeelsnummer heeft moeten invoeren en dat de pas daarna pas een “leesfout” gaf, waarna de pomp toch werd vrijgegeven. De andere getuige verklaart enkel dat de tankpas die [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] gebruikte regelmatig haperde. Verder verklaart de getuige dat “zijn bijrijder”
(opmerking kantonrechter: onduidelijk is wie daarmee wordt bedoeld)zei dat de pas een keer een stripfout aangaf in een oranje kader en dat de pas daarna mogelijkerwijs toch is aangeslagen omdat de pincode en het pasnummer al was ingevoerd. De getuige verklaart echter niet dat hij dit zelf heeft gezien en ook niet dat de pomp – nadat de automaat een stripfout aangaf – toch werd vrijgegeven.
4.5.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter op verzoek van partijen samen met partijen de door Goossens in het geding gebrachte camerabeelden bekeken. Op de beelden is te zien dat – op het moment dat [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] aan komt rijden in de servicebus van Goossens en zijn bus parkeert bij de pomp in het midden van het tankstation (op de camerabeelden zijn drie pompen naast elkaar te zien) – de bestuurder van een blauwe BMW (stationwagen) met zijn auto achter de servicebus stil gaat staan. Vervolgens rijdt de bestuurder van een zwarte BMW (sedan) met zijn auto langs de pomp die nog vrij is. De bestuurder van de zwarte BMW parkeert zijn auto daar niet, maar rijdt door. Vervolgens draait de bestuurder van de zwarte BMW zijn auto aan de voorkant van het tankstation om en parkeert alsnog bij de pomp rechts van [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] . Op datzelfde moment rijdt de bestuurder van de blauwe BMW (die achter de servicebus van [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] geparkeerd stond) met zijn auto achteruit en zet zijn auto iets verderop tussen de pomp van [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] en de pomp waar de bestuurder zijn zwarte BMW zojuist heeft geparkeerd. [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] stapt uit zijn servicebus, kijkt om zich heen en loopt naar de betaalterminal tussen pomp 1 (links in beeld) en pomp 2 (de middelste pomp). [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij op dat moment aan het telefoneren was met een collega, maar dat strookt niet met hetgeen op de beelden is te zien. De bestuurder van de blauwe BMW (die eerder achter de servicebus van [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] stond) rijdt vervolgens weg en rijdt (via een ander deel van het tankstation) weg. De bestuurder van de zwarte BMW stapt uit zijn auto en loopt naar de pomp rechts van de pomp waar [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] zijn servicebus heeft geparkeerd en pakt een slang/vulpistool. [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] loopt vervolgens rustig terug naar zijn servicebus en stapt in. Te zien is dat de bestuurder van de zwarte BMW de slang/vulpistool inmiddels in de tank van zijn auto heeft gedaan. Hij leunt tegen zijn auto aan. Daarop komt de bestuurder met de blauwe BMW van de andere kant (op de beelden de voorkant) van het tankstation weer aanrijden en parkeert zijn auto vlak achter de zwarte BMW, waarvan de bestuurder nog aan het tanken is. Als [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] wegrijdt, parkeert een tankwagen van [D] op de plaats waar de servicebus van Goossens eerder geparkeerd stond. De bestuurder van die tankwagen stapt uit. Als de bestuurder van de zwarte BMW klaar is met tanken, legt hij de slang waarmee hij heeft getankt op het witte meubel naast de plek waar de slangen/vulpistolen na het tanken in teruggehangen moeten worden. Hij hangt deze dus niet terug in de houder. Nadat de bestuurder van de zwarte BMW wegrijdt, parkeert de bestuurder van de blauwe BMW zijn auto op die plek. De bestuurder van de blauwe BMW stapt uit, pakt de slang die de bestuurder van de zwarte BMW naast de pomp heeft achtergelaten en brengt deze in de tank van zijn auto.
Het is, naar het oordeel van de kantonrechter, vreemd dat de bestuurders van de twee BMW’s lijken te wachten totdat [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] de pomp waar zij hun auto parkeren heeft vrijgegeven. Vóór dat moment draait de bestuurder zijn zwarte BMW immers, hoewel daarvoor geen enkele aanleiding lijkt te zijn. Ook is het vreemd dat de bestuurder van de blauwe BMW zijn auto eerst achter de servicebus van [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] parkeert, vervolgens lijkt weg te rijden via een ander deel van het tankstation en even later aan de voorkant van het tankstation weer verschijnt. Vervolgens parkeert hij zijn auto achter de zwarte BMW. Wat nog opvallender is, is dat de bestuurder van de zwarte BMW níet naar een betaalautomaat gaat, maar wel kan tanken én de slang na het tanken niet terug hangt in de houder, maar deze op een meubel naast de pomp legt. De bestuurder van de blauwe BMW spreekt hem daar niet op aan, maar parkeert zijn auto op dezelfde plek, pakt de slang, brengt die in de tank van zijn auto en tankt zijn auto ermee vol. Daar komt bij dat onweersproken is gesteld dat met de betaalautomaat waar [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] de zakelijke tankpas van Goossens heeft aangeboden pomp 17, de pomp waar de bestuurders van de twee BMW’s hebben getankt, te bedienen is. Dit blijkt ook uit de door Goossens overgelegde verklaring van [D] (productie 5 bij verweer). Ook is vreemd te noemen dat [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] niet de pomp waar hij de servicebus van Goossens heeft geparkeerd om – aldus [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] – te gaan tanken, heeft vrijgegeven, maar juist een andere, wat verderop gelegen pomp. [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] heeft daarover tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij, nadat het niet lukte om de pomp waar zijn bus geparkeerd stond vrij te geven, heeft geprobeerd om een andere pomp vrij te geven. Uit het transactieoverzicht van de tankbeurt, dat [D] bij haar verklaring heeft gevoegd en waarin de transactie van het begin tot het eind is omschreven, blijkt niet van enige foutmelding of van een poging om meerdere pompen vrij te geven. Daar wordt alleen pomp 17 vermeld. Het is bovendien zeer opvallend dat pomp 17 nét de wat verder gelegen pomp is waar vervolgens de bestuurders van de twee BMW’s (kort na elkaar, zonder enige (poging tot een) betaaltransactie en met het tussentijds doorgeven van de slang) tanken en niet de pomp waar [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] met zijn servicebus bij staat. Omdat de bestuurder van de zwarte BMW geen betaaltransactie verricht en ook geen poging daartoe doet, moet de bestuurder van de zwarte BMW er dus al van op de hoogte zijn geweest dat pomp 17 was vrijgegeven, Dit heeft ertoe geleid dat de bestuurders van beide BMW’s op kosten van Goossens hebben kunnen tanken. De kantonrechter vindt dat uit de de camerabeelden voldoende volgt dat sprake moet zijn geweest van een opzetje van [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] met de bestuurders van de BMW’s.
4.5.4.
Daar komt nog bij dat onweersproken door Goossens is gesteld dat achteraf, nadat [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] al op staande voet was ontslagen en de gegevens van de door hem gebruikte tankpas nader zijn bekeken, is gebleken dat [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] de tankpas (in ieder geval) ook op eerste kerstdag, 25 december 2023, heeft gebruikt om daarmee 51,43 liter diesel te tanken. Vast staat dat [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] de servicebus op die dag niet tot zijn beschikking had omdat deze geparkeerd stond op het terrein van Goossens. Desgevraagd heeft [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] daarover tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij op kerstavond drie jerrycans met diesel heeft getankt, omdat hij de dag daarna met zijn collega [C] naar Groningen moest en er zeker van wilde zijn dat hij dan genoeg diesel had. Nadat de kantonrechter [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] erop heeft gewezen dat op 25 december 2023 om 09:47 uur, en dus niet in de avond, is getankt, heeft [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] verklaard dat het in ieder geval op eerste kerstdag was. Op de vraag van de kantonrechter of hij op tweede kerstdag, 26 december 2023, moest werken, heeft [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] geen antwoord gegeven maar verklaard dat hij soms verder België in moest rijden en dat hij dat niet haalde als hij niet van te voren was gaan tanken. De kantonrechter acht die verklaring van [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] ongeloofwaardig. Nergens blijkt immers uit dat [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] op 26 december 2023 moest werken. Verder heeft [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] eerder verklaard dat hij vaak samen met een collega reed, zodat zijn collega aan hem een tankpas kon lenen op het moment dat de tankpas van [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] weigerde. Dat strookt niet met de verklaring van [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] dat hij, voor het geval zijn tankpas zou weigeren, een aantal jerrycans vol ging tanken zodat hij zeker wist dat hij genoeg brandstof had. Daarnaast is het vreemd om meerdere jerrycans vol te tanken voor het gebruik van de servicebus van Goossens op een dag dat [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] niet aan het werk is en hij ook de dag daarna vrij is.
4.6.
Al deze omstandigheden maken dat de kantonrechter vindt dat voldoende is komen vast te staan dat [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] de tankpas van Goossens op oneigenlijke wijze heeft gebruikt. Dit levert naar het oordeel van de kantonrechter een dringende reden op om tot een onverwijld ontslag over te mogen gaan. Dat het geldbedrag voor de getankte benzine volgens [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] gering is, maakt dat niet anders en dat op de camerabeelden niet is te zien dat [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] contact heeft met de bestuurders van de twee BMW’s doet daar bovendien niet aan af. Ook de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] maken het oordeel van de kantonrechter niet anders. [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] heeft tijdens zijn dienstverband weliswaar goed gefunctioneerd, maar [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] was nog maar kort, nog geen twee jaar, bij Goossens in dienst en is – gelet op zijn jonge leeftijd – nog voldoende in staat om bij een andere werkgever een soortgelijke (of wellicht een heel andersoortige) baan te vinden. Hij heeft op de zitting ook aangegeven dat hij per 4 mei 2024 ander werk heeft gevonden. Weliswaar is onweersproken door [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] gesteld dat hij een minderjarig kind heeft en dat hij de kostwinnaar is binnen zijn gezin, maar ook dat maakt het handelen van [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] niet minder ernstig. De kantonrechter vindt dan ook dat Goossens niet had kunnen volstaan met een minder ingrijpende maatregel dan een ontslag op staande voet.
4.7.
Verder is de kantonrechter van oordeel dat is komen vast te staan dat Goossens het ontslag voldoende onverwijld aan [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] heeft gegeven en dat de reden van het ontslag onverwijld aan hem is meegedeeld. Op 9 januari 2024 heeft Goossens, direct nadat zij telefonisch van [D] vernam dat met de zakelijke tankpas van [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] was getankt door andere auto’s dan de servicebus van Goossens, [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] op die constatering aangesproken. Zij is daarop, direct na aankomst van [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] op kantoor, het gesprek met [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] aangegaan en heeft hem in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. Vervolgens is [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] , in afwachting van het onderzoek, tijdelijk door Goossens geschorst. Aan [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] is, zoals onweersproken door Goossens is gesteld, meegedeeld dat zij een dag later, te weten op 10 januari 2024, het gesprek met hem wenste voort te zetten. Dit heeft Goossens bevestigd per e-mail van 9 januari 2024 te 17:12 uur aan [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] (productie 7 bij verweer). Hoewel door [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] is betwist dat hij deze e-mail heeft ontvangen, is niet door [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] weersproken dat Goossens hem reeds tijdens het gesprek op 9 januari 2024 heeft meegedeeld dat zij hem de dag daarna weer wenste te spreken. Ook heeft [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] niet weersproken dat Goossens [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] op 10 januari 2024 twee of driemaal telefonisch heeft geprobeerd te bereiken, maar dat dit niet is gelukt. [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] heeft daarover tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij een klein kind in huis heeft. Vast staat verder dat [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] Goossens op diezelfde dag om 11:06 uur heeft (terug)gebeld en dat Goossens tijdens dat telefoongesprek aan [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] heeft meegedeeld dat en waarom zij [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] op staande voet ontsloeg. Het ontslag is vervolgens per brief van 10 januari 2024, die zowel per e-mail (van 16:10 uur) als per aangetekende post aan [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] is verzonden, aan [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] bevestigd. Weliswaar is door [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] gesteld dat hij de brief pas later heeft ontvangen (uit de stukken blijkt overigens dat het op 12 januari 2024 door [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] is ontvangen), maar door [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] is niet weersproken dat Goossens tijdens het telefoongesprek van 10 januari 2024 reeds aan hem heeft meegedeeld dat hij op staande voet werd ontslagen. Hij was daar dus op 10 januari 2024 al van op de hoogte. Verder is door [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] naar voren gebracht dat het vreemd is dat Goossens heel snel nadat het incident had plaatsgevonden is benaderd door [D] , omdat [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] reeds bij aankomst bij Goossens (dat op twee minuten rij-afstand ligt van het tankstation) is aangesproken door Goossens. Allereerst is betwist dat [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] direct is doorgereden naar Goossens zodat dat niet vast staat. Verder is namens Goossens tijdens de mondelinge behandeling door [A] verklaard dat de chauffeur van de tankwagen van [D] telefonisch contact heeft opgenomen met het kantoor van [D] , waarna een medewerker van het kantoor van [D] telefonisch contact heeft opgenomen met de administratie van de afdeling bezorging van Goossens, waar [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] onderdeel van uitmaakt. Een medewerker van de administratie heeft daarop contact gezocht met HR en met de teamleider van [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] . Direct daarna is de portal gecheckt waarin te zien is waar met de zakelijke tankpas van [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] is getankt. Daaruit bleek dat er kort daarvoor 88 liter was getankt door betaling met de tankpas van [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] , waarna het gesprek met [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] is aangegaan. [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] heeft dit verder niet weersproken.
4.8.
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. De kantonrechter zal het verzoek van [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] om het ontslag op staande voet te vernietigen dan ook afwijzen. Dat geldt ook voor het verzoek om betaling van het salaris vanaf de datum van het ontslag totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is immers op
10 januari 2024 geëindigd. Ook het verzoek tot terugbetaling van het bedrag van € 166,88 dat op het loon van [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] is ingehouden wordt afgewezen. Het betreft het bedrag aan brandstof waarvoor op 9 januari 2024 is getankt. De wet bepaalt in artikel 7:661 lid 1 BW dat de werknemer die bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst schade toebrengt aan de werkgever daarvoor niet aansprakelijk is tegenover de werkgever, tenzij de schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. De kantonrechter vindt, zoals al is overwogen onder 4.5.3, dat uit de camerabeelden voldoende blijkt dat sprake moet zijn geweest van een opzetje van [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] met de bestuurders van de BMW’s en dat [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] aldus opzettelijk oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van de tankpas van Goossens door andere personen daarmee te laten tanken voor voornoemd bedrag. Goossens heeft dit bedrag dan ook terecht op het loon van [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] ingehouden.
4.9.
[verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] heeft verder verzocht om Goossens te veroordelen om aan hem de transitievergoeding te betalen van € 2.084,55 bruto. Op grond van artikel 7:673 lid 7, onderdeel c, BW is de transitievergoeding niet verschuldigd, indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer.
4.9.1.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer gaat om bijvoorbeeld de situatie waarin de werknemer zich schuldig maakt aan diefstal, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt, of de situatie waarin de werknemer controlevoorschriften bij ziekte herhaaldelijk, ook na toepassing van loonopschorting, niet naleeft en hiervoor geen gegronde reden bestaat (zie:
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 39). De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven, omdat daarvoor een dringende reden aanwezig was.
4.9.2.
Hoewel een dringende reden niet zonder meer samenvalt met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, leveren de feiten en omstandigheden die de dringende reden vormen in dit geval ook een dergelijke ernstige verwijtbaarheid op. Immers, die feiten en omstandigheden zijn van dien aard dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van handelen of nalaten van de werknemer dat, mede gezien de voorbeelden genoemd in de wetsgeschiedenis, als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] heeft anderen (bewust) laten tanken op kosten van Goossens, door zijn tankpas bij een betaalautomaat aan te bieden en vervolgens niet de servicebus van Goossens vol te tanken, maar anderen de gelegenheid te bieden om hun auto’s vol te laten tanken. De kantonrechter verwijt [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] dat hij, met name nu hij in de buitendienst werkzaam was en Goossens daarom weinig tot geen zicht had op de wijze waarop [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] zijn tankpas gebruikte, het vertrouwen van Goossens ernstig heeft beschaamd. Daarnaast heeft [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] ook in deze procedure geen tekst en uitleg gegeven over zijn handelen. [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] is bij zijn standpunt gebleven dat hem geen enkel verwijt valt te maken en dat hij slachtoffer is geworden van het handelen van de bestuurders van de twee BMW’s. Daar komt bij dat [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] ook geen verklaring heeft kunnen geven voor het feit dat hij tijdens de kerstdagen van 2023 een aantal jerrycans heeft volgetankt met brandstof, terwijl hij op die dagen niet beschikte over de servicebus van Goossens en niet hoefde te werken. Dit alles maakt dat de kantonrechter vindt dat [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Dat betekent dat de transitievergoeding niet verschuldigd is en het verzoek van [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] tot betaling daarvan wordt afgewezen.
4.9.3.
De kantonrechter ziet ook geen reden om de transitievergoeding aan [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] toe te kennen met toepassing van artikel 7:673 lid 8 BW. Volgens dit artikel kan de kantonrechter de transitievergoeding in afwijking van artikel 7:673 lid 7, onderdeel c, BW toekennen, indien het niet toekennen ervan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Niet gesteld of gebleken is dat en waarom daar in dit geval sprake van is.
4.10.
Voorts is door [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] verzocht om Goossens te veroordelen om de buitengerechtelijke incassokosten aan hem te voldoen. Nu [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] in het ongelijk wordt gesteld, wijst de kantonrechter ook dit verzoek af.
4.11.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] omdat hij ongelijk krijgt. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf de 15e dag nadat [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand tot aan de dag van voldoening.
In de zaak met zaaknummer 10980204
4.12.
Goossens verzoekt de kantonrechter om te verklaren voor recht dat [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] Goossens een dringende reden heeft gegeven voor het ontslag op staande voet en derhalve schadeplichtig is jegens Goossens. Op grond van de wet is een dergelijke vergoeding alleen verschuldigd als [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] door opzet of schuld aan Goossens een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen.
4.13.
De kantonrechter vindt dat daar in dit geval sprake van is. [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] heeft, zoals hiervoor in het kader van het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet ook is overwogen, anderen bewust laten tanken op kosten van Goossens en uit de camerabeelden blijkt voldoende dat sprake moet zijn geweest van een opzetje van [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] met de bestuurders van de BMW’s en dat [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] aldus opzettelijk oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van de tankpas van Goossens door andere personen daarmee te laten tanken. Aldus is sprake van een situatie waarin [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] door opzet of schuld een dringende reden heeft gegeven aan Goossens om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] heeft over de gang van zaken, ook in de deze procedure, geen openheid van zaken willen geven. Ondanks de verklaring van [D] , dat het technisch gezien niet mogelijk is om een “schrijffout” te krijgen na het invoeren van de pincode en het personeelsnummer, is [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] blijven volhouden dat hij niets verkeerd heeft gedaan. Ook op de vraag van de kantonrechter waarom hij op eerste kerstdag, op 25 december 2023, voor een groot bedrag heeft getankt, heeft [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] geen sluitende verklaring kunnen geven. Eerst verklaart [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] dat hij in de avond is gaan tanken, waarna hij – na een opmerking van de kantonrechter – op die verklaring terugkomt. Ook zijn verklaring dat hij meerdere jerrycans vol is gaan tanken omdat hij er zeker van wilde zijn dat hij de dag daarna over genoeg brandstof beschikte, is ongeloofwaardig, nu [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] ook op tweede kerstdag niet heeft gewerkt. Het enkele feit dat [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] eerder altijd goed heeft gefunctioneerd, in het najaar van 2023 depressief is geraakt en dat hij korte tijd geleden vader is geworden, doet aan het oordeel dat sprake is van opzet of schuld niet af.
4.14.
Tegen de hoogte van het verzochte bedrag is door [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] verweer gevoerd. [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] voert aan dat Goossens ten onrechte is uitgegaan van een vergoeding berekend vanaf 10 januari 2024 tot 1 maart 2024. Vast staat dat [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] bij Goossens in dienst was op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die tussentijds kon worden opgezegd. Van toepassing is derhalve het bepaalde in artikel 7:677 lid 3 aanhef en onder a BW. Daarin is bepaald dat de vergoeding als bedoeld in lid 2, in dat geval, gelijk is aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Aangenomen moet worden dat de vergoeding strekt ter compensatie van het nadeel dat de wederpartij van de veroorzaker van de dringende reden (Goossens) lijdt, doordat zij wordt geconfronteerd met een eerder einde van de arbeidsovereenkomst dan het geval zou zijn geweest bij opzegging met inachtneming van de geldende opzegtermijn door de partij die aan haar wederpartij een dringende reden voor ontslag op staande voet heeft gegeven ( [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] ). Voor de hoogte van de vergoeding is daarom beslissend de opzegtermijn die geldt voor de partij die de dringende reden geeft, te weten [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] (zie HR 7 juli 2023, ECLI:NL:HR:2023:1058). In artikel 1.6 van de arbeidsovereenkomst is bepaald dat de arbeidsovereenkomst tussentijds kan worden opgezegd met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn en tegen het einde van de maand. Bij regelmatige opzegging had [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] de arbeidsovereenkomst dus voor het eerst kunnen opzeggen tegen 1 maart 2024. Goossens maakt daarom terecht aanspraak op een schadevergoeding ter hoogte van het loon over de periode vanaf 10 januari 2024 (de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd) en 1 maart 2024. Tegen het door Goossens genoemde bedrag van € 6.018,11 en de onderbouwing daarvan, is door [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] geen verweer gevoerd, zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid van dat bedrag.
4.15.
[verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] heeft (subsidiair) een beroep op matiging gedaan. Hij voert daartoe aan dat Goossens een grote organisatie is die eenvoudig een vervanger voor [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] kan vinden. Goossens heeft haar stelling daarop nader onderbouwd en gesteld dat, gezien de wettelijke benedengrens van artikel 7:677 lid 5 sub a BW, de gevraagde matiging niet mogelijk is. In voornoemd artikel is bepaald dat de kantonrechter de vergoeding kan matigen, met dien verstande dat de vergoeding als bedoeld in lid 3 onderdeel a ten minste gelijk is aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij toepassing van de opzegtermijn, bedoeld in artikel 7:672 BW, had behoren voort te duren. Zoals hiervoor is overwogen wordt thans enkel gevorderd het in geld vastgestelde loon over de wettelijke opzegtermijn. De kantonrechter heeft daarom, zoals terecht door Goossens is gesteld, niet de mogelijkheid om de vergoeding te matigen. De kantonrechter wijst het verzoek van Goossens tot betaling van het bedrag van € 6.018,11 daarom toe.
4.16.
Tegen het verzoek om de gefixeerde schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente voert [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] aan dat dit enkel mogelijk is vanaf het op reguliere wijze eindigen van de arbeidsovereenkomst. In artikel 7:686a lid 1 BW is bepaald dat over het bedrag van de vergoeding bedoeld in artikel 677 lid 2 BW de wettelijke rente is verschuldigd te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Omdat vast staat dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd op 10 januari 2024 is [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] vanaf die datum de wettelijke rente verschuldigd. De kantonrechter wijst daarom ook dit verzoek van Goossens toe.
4.17.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] omdat hij ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in de zaak met zaaknummer 10978547
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
veroordeelt [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Goossens tot en met vandaag vaststelt op € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en de beschikking daarna wordt betekend;
5.3.
veroordeelt [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] in de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de 15e dag na aanschrijving tot de dag van voldoening;
5.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in de zaak met zaaknummer 10980204
5.5.
verklaart voor recht dat [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] Goossens een dringende reden heeft gegeven voor het ontslag op staande voet en daarom schadeplichtig is jegens Goossens op grond van artikel 7:677 leden 2 en 3a BW;
5.6.
veroordeelt [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] om, binnen één week na de dagtekening van deze beschikking, aan Goossens te betalen de vergoeding ex artikel 7:677 leden 2 en 3a BW ter hoogte van € 6.018,11, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
5.7.
veroordeelt [verzoeker in 24-87 en verweerder in 24-94] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Goossens tot en met vandaag vaststelt op € 1.202,00, te weten:
griffierecht € 524,00
salaris gemachtigde € 543,00
nakosten € 135,00;
5.8.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Deze beschikking is gegeven door mr. J. van der Weij, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2024.