ECLI:NL:RBOBR:2024:3271

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
01-235280-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte wegens belaging, bedreiging, dierenmishandeling en vernieling

Op 11 juli 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan een reeks strafbare feiten, waaronder belaging, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven, dierenmishandeling en vernieling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in een periode van drie weken verschillende misdrijven heeft gepleegd, waarbij zijn moeder vaak het slachtoffer was. De verdachte heeft onder andere vernielingen aangericht aan de woning van zijn moeder, haar bedreigd en gestalkt, en hij heeft een egel mishandeld, wat leidde tot de dood van het dier. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een gedragsaanwijzing had gekregen van de officier van justitie, maar deze herhaaldelijk heeft genegeerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 284 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Bij de voorwaardelijke straf zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een behandeltraject. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1], voor de schade die is ontstaan door de brandstichting.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummers: 01.235280.22, 01.228940.22 en 01.310899.22 (ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummer vordering: 20.001286.21
Datum uitspraak: 11 juli 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1998] ,
verblijvende in de FPA Stevig te 5807 EA Oostrum, Wanssumseweg 14.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 december 2022, 22 februari 2023, 4 mei 2023, 14 december 2023 en 27 juni 2024.
Op de zitting van 4 mei 2023 heeft de rechtbank de tegen verdachte/veroordeelde (hierna: verdachte), onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaken zijn aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 12 februari 2023 (01.235280.22) en 18 april 2023 (01.228940.22 en 01.310899.22).
Nadat de tenlastelegging in de zaak met parketnummer 01.235280.22 op de terechtzitting van 22 februari 2023 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstippen op of omstreeks 16 september 2022 te Helmond, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 5 september 2022 gegeven door de officier van justitie te Oost-Brabant, kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich niet mag bevinden en/of ophouden in/op de [adres] te Helmond en dan met name niet aan de voor- en
achterkant van de woning gelegen aan de [adres] te Helmond, door meermalen, althans eenmaal,
- naar voornoemde woning te gaan, en/of
- (vervolgens) op de ramen van voornoemde woning te bonken, en/of
- (vervolgens) aan de deur van voornoemde woning te trekken;
2.
hij op of omstreeks 16 september 2022 te Helmond, zonder redelijk doel en/of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, bij een dier, te weten een egel, pijn en/of letsel heeft veroorzaakt en/of de gezondheid en/of het welzijn van
dat dier heeft benadeeld, door tegen die egel te trappen en/of te schoppen;
zijnde de terminologie gebezigd in deze tenlastelegging in de zin van de Wet dieren
3.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 augustus 2022 tot en met 16 september 2022 te Helmond, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] , door meermalen, althans eenmaal,
- zich op te houden in de nabijheid van de woning van die [slachtoffer 1] , en/of
- aan/bij voornoemde woning vernielingen te plegen, en/of
- over de schutting van voornoemde woning te klimmen, en/of
- voornoemde woning binnen te dringen, en/of
- telefonisch en/of per app en/of per sms met die [slachtoffer 1] contact op te nemen,

met het oogmerk die [slachtoffer 1] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;

4.
hij op of omstreeks 16 september 2022 te Helmond, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting,
door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen (in de indirecte rede weergegeven): "Dat als hij vrij zou komen hij de auto van zijn moeder in de fik zou steken" en/of "Dat hij zijn moeder neer zou steken" en/of "Dat hij het hoofd van zijn moeder eraf zou snijden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

5.

hij op of omstreeks 8 september 2022 te Helmond, aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een os nasale fractuur en/of een gebroken neusschot en/of hoofdtrauma en/of een of meer (blijvende) littekens in het (aan)gezicht, heeft toegebracht
door meermalen, althans eenmaal, (met kracht)
- de nek/hals van die [slachtoffer 2] vast te grijpen en/of vast te pakken, en/of
- met gebalde vuist in/op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] te slaan, en/of
- in/op/tegen het gezicht en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] te schoppen, en/of
- die [slachtoffer 2] op de grorid te gooien;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 september 2022 te Helmond, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
meermalen, althans eenmaal, (met kracht)
- de nek/hals van die [slachtoffer 2] heeft vastgegrepen en/of heeft vastgepakt, en/of
- met gebalde vuist in/op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft geslagen, en/of
- in/op/tegen het gezicht en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft geschopt, en/of
- die [slachtoffer 2] op de grond heeft gegooid,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 september 2022 te Helmond, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
meermalen, althans eenmaal, (met kracht)
- de nek/hals van die [slachtoffer 2] vast te grijpen en/of vast te pakken, en/of
- met gebalde vuist in/op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] te slaan, en/of
- in/op/tegen het gezicht en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] te schoppen, en/of
- die [slachtoffer 2] op de grond te gooien.
Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 01.228940.22 tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 10 september 2022, te Helmond, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 5 september 2022 gegeven door de officier van justitie te Oost-Brabant kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich niet mag bevinden en/of op houden in/op de [adres] te Helmond.
Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 01.310899.22 tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 4 september 2022 te Helmond opzettelijk en wederrechtelijk een ruit en/of een televisie en/of een afstandsbediening, in elk geval enige goederen, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of Woonpartners, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 5 september 2022 te Helmond opzettelijk en wederrechtelijk een ruit en/of een auto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of Woonpartners, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij op of omstreeks 5 september 2022 te Helmond opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een stoel en/of een knuffel, althans met een brandbare stof
ten gevolge waarvan die stoel en/of die knuffel en/of een zwembadtrap en/of een kleed geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor op het erf aanwezige goederen en/of de naastliggende woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 september 2022 te Helmond opzettelijk en wederrechtelijk een stoel en/of een knuffel, in elk geval enige goederen, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 20.001286.21 is aangebracht bij vordering van 13 februari 2023. Deze vordering heeft betrekking op het arrest van het gerechtshof te
's-Hertogenbosch van 31 augustus 2022.

De formele voorvragen.

De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn.
De bevoegdheid van de rechtbank.
De rechtbank is bevoegd van de ten laste gelegde feiten kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadsvrouwe heeft ten aanzien van feit 5 primair, subsidiair en meer subsidiair in de zaak met parketnummer 01.235280.22 als preliminair verweer aangevoerd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, waardoor verdachte in zijn verdedigingsbelang is geschaad en zijn recht op een eerlijk proces is geschonden. Daarbij heeft de raadsvrouwe gewezen op een gebrekkig en onvolledig verlopen onderzoek, waarbij de historische verkeersgegevens van een door verdachte opgegeven mobiele telefoonnummer niet tijdig zijn onderzocht, terwijl de officier van justitie dit wel had toegezegd. Volgens de raadsvrouwe blijven hierdoor essentiële bewijstechnische vragen onbeantwoord die duidelijkheid zouden kunnen verschaffen omtrent de vraag of verdachte op of rondom het tijdstip van de vermeende mishandeling van aangever [slachtoffer 2] zich in Helmond heeft bevonden. Dit is relevant, omdat verdachte heeft verklaard dat hij op het moment van de mishandeling niet in Helmond, maar in Eindhoven was. Volgens de raadvrouwe dient dit alles op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) te worden gesanctioneerd met de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onderzoek naar de historische verkeersgegevens inderdaad niet is verricht en in zoverre daarom sprake is van een vormverzuim. Onder verwijzing naar de conclusie van de AG van 23 april 2024 (ECLI:NL:PHR:2024:455) concludeert de officier van justitie dat dit vormverzuim echter niet dusdanig is dat dit de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie aantast. Daarbij heeft de officier van justitie meegewogen dat de verkeersgegevens niets zeggen over de locatie waar verdachte zich heeft bevonden, maar enkel de globale positie van een telefoonnummer weergeeft, terwijl bekend is dat verdachte over drie telefoonnummers beschikt. De officier van justitie betrekt ook het late moment waarop verdachte met een verklaring is gekomen, welke verklaring ook niet eerder getoetst kon worden.
De rechtbank heeft het preliminair verweer ter terechtzitting op grond van artikel 283, vijfde lid, Sv als ontijdig aangemerkt, omdat naar het oordeel van de rechtbank voor een deugdelijke beoordeling van het verweer de inhoudelijke behandeling moest worden afgewacht.
De raadsvrouw heeft het tot niet-ontvankelijkheid strekkende verweer bij pleidooi herhaald.
De rechtbank is met de raadsvrouwe van oordeel dat door het achterwege blijven van een door de officier van justitie toegezegd onderzoek naar de historische verkeersgegevens van het door verdachte opgegeven telefoonnummer, sprake is van een vormverzuim dat begaan is in het voorbereidend onderzoek. Dat vormverzuim is onherstelbaar, omdat het betreffende onderzoek niet alsnog kan worden verricht, terwijl de rechtsgevolgen van dat verzuim niet uit de wet blijken.
In dat geval komt aan de rechtbank op grond van artikel 359a Sv de bevoegdheid – en niet de plicht – toe om rechtsgevolgen te verbinden aan vormverzuimen begaan bij het voorbereidend onderzoek. Als uitgangspunt geldt dat het rechtsgevolg in verhouding moet staan tot de aard en de ernst van het vormverzuim en het door de verdachte als gevolg van het vormverzuim geleden nadeel. Dat betekent dat, waar mogelijk, wordt volstaan met het vanuit het perspectief van de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen bezien minst verstrekkende rechtsgevolg. De niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging als een in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg komt slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking, namelijk indien sprake is van een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat “
the proceedings as a whole were not fair”.
Naar de rechtbank is gebleken, bestond er ook nog een andere mogelijkheid om onderzoek te verrichten naar de stelling van verdachte dat hij ten tijde van de mishandeling niet in Helmond verbleef. De persoon waar de verdachte in Eindhoven zegt te zijn geweest had als getuige gehoord kunnen worden. De verdediging heeft om haar moverende redenen daarom niet verzocht, terwijl daar alle tijd en ruimte voor was, omdat de verdediging in maart 2023 reeds bekend was dat het onderzoek naar de historische verkeersgegevens niet meer kon worden verricht. Bovendien heeft verdachte pas op de zitting van 27 juni 2024 voor het eerst de naam van de persoon genoemd waar hij ten tijde van de mishandeling zou zijn geweest. Vanwege het late tijdstip van deze verklaring kon het openbaar ministerie deze persoon niet meer opsporen en bevragen over de verklaring van verdachte. Bij deze stand van zaken kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat het proces “
as a whole” niet eerlijk is verlopen.
De rechtbank verwerpt daarmee het niet-ontvankelijkheidverweer van de verdediging en volstaat met de constatering dat in het voorbereidend onderzoek een vormverzuim is begaan. Dit brengt mee dat de officier van justitie ten aanzien van alle feiten kan worden ontvangen in de vervolging.
De gronden voor schorsing van de vervolging.
De rechtbank zijn geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsbeslissing.

De bronnen.
een dossier van de regiopolitie Eenheid Oost-Brabant, met proces-verbaalnummer 2022-201679, afgesloten op 30 januari 2023, aantal doorgenummerde bladzijden: 1-64. Dit dossier bevat een verzameling processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden (ten aanzien van 01.235280.22);
een dossier van de regiopolitie Eenheid Oost-Brabant, met registratienummer PL2100-2022197924, afgesloten op 14 september 2022, aantal doorgenummerde bladzijden:
1-12. Dit dossier bevat een verzameling processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden (ten aanzien van 01.228940.22);
3. een dossier van de regiopolitie Eenheid Oost-Brabant, met zaakregistratienummer PL2100-2022193223, afgesloten op 6 september 2022, aantal doorgenummerde bladzijden: 1-36. Dit dossier bevat een verzameling processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden (ten aanzien van 01.310899.22);
4. een gedragsaanwijzing ter beëindiging van ernstige overlast, opgemaakt door de officier van justitie;
5. een akte van uitreiking van voornoemd gedragsaanwijzing, ondertekend door verdachte op 5 september 2022;
6. een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van deze rechtbank, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, d.d. 4 mei 2023;
Inleiding.
Op de verdachte rust de verdenking dat hij in de periode van 29 augustus 2022 tot en met 16 september 2022 in Helmond zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van strafbare feiten, bestaande uit:
het overtreden van een door de officier van justitie gegeven gedragsaanwijzing op 16 september 2022 (01.235280.22, feit 1);
het veroorzaken van pijn en/of letsel bij een egel op 16 september 2022 (01.235280.22, feit 2);
het belagen van [slachtoffer 1] in de periode van 29 augustus 2022 tot en met 16 september 2022 (01.235280.22, feit 3);
het bedreigen van [slachtoffer 1] op 16 september 2022 (01.235280.22, feit 4);
het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan slachtoffer [slachtoffer 2] (01.235280.22, feit 5 primair) dan wel een poging daartoe (feit 5 subsidiair) dan wel de mishandeling van voornoemd slachtoffer (feit 5 meer subsidiair);
het overtreden van een door de officier van justitie gegeven gedragsaanwijzing op 10 september 2022 (01.228940.22);
het vernielen van een ruit en/of een televisie en/of een afstandsbediening toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of Woonpartners op 4 september 2022 (01.310899.22, feit 1);
het vernielen van een ruit en/of een auto toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of Woonpartners op 5 september 2022 (01.310899.22, feit 2);
het stichten van brand waardoor gemeen gevaar voor goederen en/of een woning te duchten was (01.310899.22, feit 3 primair) dan wel het vernielen van een stoel en/of een knuffel toebehorende aan [slachtoffer 1] (feit 3 subsidiair).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
 de tenlastegelegde feiten onder 1, 2, 3, 4 en 5 primair in de zaak met parketnummer 01.235280.22;
 het tenlastegelegde feit in de zaak met parketnummer 01.228940.22 én;
 de tenlastegelegde feiten onder 1, 2 en 3 primair in de zaak met parketnummer 01.310899.22, met dien verstande dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van de in deze zaak onder feit 2 tenlastegelegde vernieling van een auto.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de feiten 4 en 5 primair, subsidiair en meer subsidiair in de zaak met parketnummer 01.235280.22 en partieel van de vernieling van een auto die verdachte onder feit 2 in de zaak met parketnummer 01.310899.22 is tenlastegelegd. Voor het overige heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal hierna haar oordeel geven over de verschillende feiten die aan verdachte zijn tenlastegelegd. Allereerst zal de rechtbank ingaan op de feiten waarvan in de visie van de verdediging vrijspraak moet volgen. Daarna zal de rechtbank overgaan tot de bespreking van de overige feiten.
Ten aanzien van feit 4 in de zaak met parketnummer 01.235280.22
Bij de beantwoording van de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging van zijn moeder, zoals onder dit feit aan hem is tenlastegelegd, heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
1.
een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt d.d. 16 september 2022, bron 1, dossierpagina 15, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende het relaas van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 16 september 2022 hebben wij tussen 10:05 uur en 10:30 uur in verhoor gezeten met [verdachte] . [verdachte] zei op een serieuze toon dat als hij vrij zou komen hij de auto van zijn moeder in de fik zou steken. Hierna zei [verdachte] dat hij zijn moeder neer zou steken. Hij zei meerdere malen dat hij het hoofd van zijn moeder eraf zou snijden. Wij zagen dat [verdachte] vol haat zat in de richting van zijn moeder.
2.
een proces-verbaal aangifte, opgemaakt d.d. 23 september 2022, bron 1, dossierpagina’s 48-51, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik wil aangifte doen tegen mijn zoon [verdachte] . U vertelt mij dat hij tijdens zijn verhoor vreemde uitspraken heeft gedaan. U zegt mij dat hij heeft gezegd dat hij de volgende keer mijn auto in brand steekt. Ook heeft hij gezegd dat hij mij neer zou steken en dat hij mijn hoofd eraf zou snijden. Ik schrik hier van. Ik begrijp van jullie dat de politie zich hier ernstige zorgen om maakt. Ik voel me bedreigd door deze woorden.
3.
een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van deze rechtbank, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, d.d. 4 mei 2023 (bron 6), voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende de verklaring van verdachte:
Nadat ik op 16 september 2022 door de politie was aangehouden, heb ik tegen de politie gezegd dat ik mijn moeder neer zou steken en dat ik haar hoofd er af zou snijden.
De raadsvrouwe heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de bedreiging van aangeefster. Aan dit verweer heeft de raadsvrouwe ten grondslag gelegd dat verdachte de tenlastegelegde bedreigende woorden in de richting van aangeefster heeft uitgesproken tegenover de verbalisanten, maar dat dit niet als zodanig is tenlastegelegd. Om die reden kan niet worden bewezen dat verdachte die bedreigende woorden aan zijn moeder heeft toegevoegd, aldus de raadsvrouwe.
De rechtbank overweegt als volgt.
Dat in de tenlastelegging expliciet vermeld moet worden dat die bewoordingen via de verbalisanten aan aangeefster zijn toegevoegd, berust naar het oordeel van de rechtbank op een onjuiste rechtsopvatting. De door de verdachte gebezigde bewoordingen hebben aangeefster bereikt en daarmee zijn die woorden aan haar toegevoegd. Gelet hierop verwerpt de rechtbank het verweer en komt tot een bewezenverklaring als na te melden.
Ten aanzien van feit 5 primair, subsidiair en meer subsidiair in de zaak met parketnummer 01.235280.22
De raadsvrouwe heeft betoogd dat de verklaring van aangever [slachtoffer 2] te veel inconsistenties bevat en dat dit zijn verklaring onbetrouwbaar maakt. Bovendien zijn er geen directe ooggetuigen van de mishandeling van aangever en bevat het dossier voor het overige enkel de-auditu verklaringen. Daarom kan niet worden bewezen dat verdachte degene is geweest die geweldshandelingen heeft verricht tegen aangever en behoort hij, aldus de raadsvrouwe, bij gebrek aan overtuigend bewijs vrijgesproken te worden van hetgeen aan hem onder dit feit is tenlastegelegd.
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Er is wel wettig bewijs dat verdachte de mishandeling heeft gepleegd, maar dit is onvoldoende overtuigend nu er naast de verklaring van aangever geen andere getuigen zijn die verklaren over een door hen zelf waargenomen mishandeling gepleegd door verdachte. De getuige die door aangever met name wordt genoemd is bij de rechter-commissaris gehoord, maar zij stelt dat zij geen mishandeling heeft gezien of gehoord. Bij deze stand van zaken kan de rechtbank niet zonder redelijke twijfel vaststellen dat het verdachte is geweest die aangever heeft mishandeld.
Ten aanzien van de overige tenlastegelegde feiten.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van:
 het ten laste gelegde onder feit 1, feit 2 en feit 3 in de zaak met parketnummer 01.235280.22;
 het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01.228940.22;
 het tenlastegelegde onder feit 1, feit 2 en feit 3 in de zaak met parketnummer 01.310899.22
Ten aanzien van de gebruikte bewijsmiddelen zal de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – volstaan met een opgave, te weten:

ten aanzien van feit 1 in de zaak met parketnummer 01.235280.22
  • de gedragsaanwijzing ter beëindiging van ernstige overlast, opgemaakt door de officier van justitie (bron 4);
  • een akte van uitreiking van voornoemd gedragsaanwijzing, ondertekend door verdachte op 5 september 2022 (bron 5);
  • de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] (bron 1, p. 5-6);
  • de bekennende verklaring van verdachte (bron 6).

ten aanzien van feit 2 in de zaak met parketnummer 01.235280.22
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (bron 1, p. 8-9);
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 6] (bron 1, p. 19);
  • de bekennende verklaring van verdachte (bron 6).

ten aanzien van feit 3 in de zaak met parketnummer 01.235280.22
  • de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] (bron 1, p. 48-51);
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 7] (bron 1, p. 60-64);
  • de bekennende verklaring van verdachte (bron 6).

ten aanzien van het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01.228940.22
  • de gedragsaanwijzing ter beëindiging van ernstige overlast, opgemaakt door de officier van justitie (bron 4);
  • een akte van uitreiking van voornoemd gedragsaanwijzing, ondertekend door verdachte op 5 september 2022 (bron 5);
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] (bron 2, p. 8-9);
  • de bekennende verklaring van verdachte (bron 6).

ten aanzien van feit 1 in de zaak met parketnummer 01.310899.22
  • de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] (bron 3, p. 4-6);
  • de bekennende verklaring van verdachte (bron 6).

ten aanzien van feit 2 in de zaak met parketnummer 01.310899.22
  • de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] (bron 3, p. 12-14);
  • de bekennende verklaring van verdachte (bron 3, p. 31-35 en bron 6).

ten aanzien van feit 3 in de zaak met parketnummer 01.310899.22
  • de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] (bron 3, p. 12-14);
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 5] (bron 3, p. 19-20);
  • de bekennende verklaring van verdachte (bron 6).

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte en opgesomde bewijsmiddelen – bezien in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen – komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
ten aanzien van 01.235280.22
1.
op tijdstippen op 16 september 2022 te Helmond, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 5 september 2022 gegeven door de officier van justitie te Oost-Brabant, kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich niet mag bevinden en/of ophouden in/op de [adres] te Helmond en dan met name niet aan de voor- en achterkant van de woning gelegen aan de [adres] te Helmond, door meermalen
- naar voornoemde woning te gaan en
- vervolgens op de ramen van voornoemde woning te bonken en
- aan de deur van voornoemde woning te trekken;
2.
op 16 september 2022 te Helmond, zonder redelijk doel bij een dier, te weten een egel, pijn en/of letsel heeft veroorzaakt en de gezondheid en het welzijn van dat dier heeft benadeeld, door tegen die egel te trappen en/of te schoppen;
3.
op tijdstippen de periode van 29 augustus 2022 tot en met 16 september 2022 te Helmond, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] , door
- zich op te houden in de nabijheid van de woning van die [slachtoffer 1] , en/of
- aan/bij voornoemde woning vernielingen te plegen, en/of
- over de schutting van voornoemde woning te klimmen, en/of
- voornoemde woning binnen te dringen, en/of
- telefonisch en/of per app en/of per sms met die [slachtoffer 1] contact op te nemen,

met het oogmerk die [slachtoffer 1] , te dwingen iets te doen en/of te dulden;

4.
op 16 september 2022 te Helmond, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Dat als hij vrij zou komen hij de auto van zijn moeder in de fik zou steken" en "Dat hij zijn moeder neer zou steken" en "Dat hij het hoofd van zijn moeder eraf zou snijden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
ten aanzien van 01.228940.22
op 10 september 2022, te Helmond, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 5 september 2022 gegeven door de officier van justitie te Oost-Brabant kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich niet mag bevinden en/of op houden in/op de [adres] te Helmond.
ten aanzien van 01.310899.22
1.
op 4 september 2022 te Helmond opzettelijk en wederrechtelijk een ruit en een televisie en een afstandsbediening, die aan [slachtoffer 1] of Woonpartners toebehoorden heeft vernield;
2.
op 5 september 2022 te Helmond opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, die aan [slachtoffer 1] of Woonpartners toebehoorde heeft vernield;

3. primair

op 5 september 2022 te Helmond opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een stoel en een knuffel, ten gevolge waarvan die stoel en die knuffel en een zwembadtrap en een kleed zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor op het erf aanwezige goederen te duchten was.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van hetgeen zij bewezen acht gevorderd om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 7 maanden en 16 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, waarbij aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden, zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd, verbonden zullen worden. De officier van justitie heeft voorts gevorderd om die bijzondere voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft bepleit dat de rechtbank zal volstaan met oplegging van een deels voorwaardelijke straf, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Verder heeft de raadsvrouwe verzocht om aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden, zoals die door de reclassering zijn geadviseerd, te verbinden, met dien verstande dat een contactverbod met moeder achterwege moet blijven en de duur van de klinische opname beperkt moet worden tot één jaar. Tot slot heeft de raadsvrouwe verzocht om de proeftijd van het voorwaardelijk strafdeel op ten hoogste drie jaar vast te stellen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In een tijdsbestek van ruim drie weken heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een serie vervelende en overlastgevende misdrijven, waarbij in de meeste gevallen zijn moeder het slachtoffer is geweest. Zo heeft verdachte vernielingen aangericht aan een ruit van zijn moeders woning en aan haar goederen waarbij hij ook brand heeft gesticht. Verder heeft verdachte zijn moeder bedreigd en gestalkt. Verdachte heeft door zijn handelen er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen, een gevaarlijke situatie doen ontstaan en gevoelens van angst en onveiligheid bij zijn moeder teweeggebracht.
Vanwege het vervelende gedrag en het gevaarlijke handelen van verdachte in de richting van zijn moeder, heeft de officier van justitie aan verdachte een gedragsaanwijzing gegeven. De verdachte heeft deze aanwijzing meerdere malen aan zijn laars gelapt. Daarmee heeft hij ook aangetoond geen respect te hebben voor het verbod dat hem door de officier van justitie is gegeven en haar gezag ondermijnd.
Verdachte heeft zich tot slot schuldig gemaakt aan dierenmishandeling door tegen een egel te trappen met als gevolg dat de egel is overleden. De rechtbank vindt dit een naar feit waarmee de verdachte heeft laten zien zich niet te bekommeren over de gezondheid en het welzijn van een dier.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij vaker met politie en justitie in aanraking is gekomen en dat hij door de strafrechter onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van verschillende misdrijven. Verdachte is, met uitzondering van het plegen van vernielingen, niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten als die bewezen zijn verklaard. Eerdere opgelegde (voorwaardelijke) gevangenisstraffen hebben kennelijk onvoldoende indruk gemaakt op de verdachte en hem niet weten te weerhouden van het opnieuw plegen van strafbare feiten.
De rechtbank overweegt dat de aard en de ernst van hetgeen ten laste van verdachte is bewezenverklaard, zonder meer een gevangenisstraf van lange duur rechtvaardigt en zal daartoe ook overgaan. Bij de duur van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Over de verdachte heeft psycholoog Neissen in de zaak met parketnummer 01.235280.22 een rapport opgemaakt. De psycholoog heeft verdachte onderzocht en concludeert dat bij hem sprake is van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline trekken, een stoornis in het gebruik van stimulantium en een functioneren op een laag cognitief niveau. De psycholoog heeft geoordeeld dat deze stoornissen ook ten tijde van de (thans bewezenverklaarde) feiten aanwezig waren en dat dit de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte beïnvloedden en heeft geadviseerd om deze feiten aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen. De psycholoog merkt op dat verdachte weinig inzicht heeft in zijn problematiek, dat hij weinig zelfredzaam is bij dagelijkse zaken op sociaal en emotioneel gebied, en een inadequate copingmechanismen heeft. Verdachte heeft volgens de psycholoog duidelijk behoefte aan structuur, affiniteit, een veilige en steunende omgeving en het aanleren van adequate copingsmechanismen en het leren hanteren van zijn middelengebruik. Indien hier niet aan wordt voldaan, wordt/blijft verdachte dakloos, verliest hij familiecontacten of andere belangrijke relaties, zal hij middelen blijven gebruiken en in aanraking komen met het criminele (drugs-)circuit. Dat alles maakt de kans op recidive hoog. De psycholoog adviseert om verdachte op te laten nemen in een forensische psychiatrisch kliniek met een hoog beschermend beveiligingsniveau, afgestemd op het cognitieve niveau van verdachte, onder toezicht van de reclassering in een zo lang mogelijk voorwaardelijk kader. Na stabilisatie en behandeling (voor zover mogelijk) kan verdachte toegeleid worden naar (langdurig) beschermd wonen.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het rapport van 5 juni 2024 dat door reclasseringswerker Yntema is opgemaakt. Daarin staat dat verdachte (na de schorsing van zijn voorlopige hechtenis) in maart 2023 gestart is met een klinisch behandeltraject bij FPK De Woenselse Poort, maar dat deze in april 2024 is beëindigd vanwege herhaald grensoverschrijdend gedrag door verdachte. Volgens de toenmalige regiebehandelaar was dit een combinatie van niet willen en niet kunnen. In overleg met het openbaar ministerie werd besloten tot een tweede behandelpoging, die op 1 mei 2024 is gestart bij FPA Het Knooppunt, onderdeel van Stevig in Oostrum. De bedoeling is dat verdachte van hieruit gefaseerd uitstroomt naar een begeleide of beschermde woonvorm. Ondanks het gebrekkige ziektebesef en de daarmee samenhangende wankele motivatie van verdachte wil de reclassering vooralsnog doorgaan op de ingeslagen weg, omdat het alternatief (een hernieuwde detentie) niet in het belang is van verdachte noch van de maatschappij. Door de reclasseringswerker, die de kans op recidive als hoog inschat, wordt geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met een maximale proeftijd en de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering, een opname in een zorginstelling, een ambulante behandeling, een begeleid wonen traject, een drugs- en alcoholverbod, de verplichting tot meewerken aan middelencontrole en een contactverbod met. Voorts wordt geadviseerd om deze bijzondere voorwaarden het daarop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Op de zitting van 27 juni 2024 heeft de reclassering gepersisteerd bij voornoemd advies en (onder meer) aangevoerd dat verdachte behoefte heeft aan duidelijkheid en continuïteit. Dat ontbrak bij de Woenselse Poort waardoor dat traject is stuk gelopen en verdachte dat traject niet als goed heeft ervaren. In de huidige kliniek is dat wel het geval en is de weg omhoog ingezet. Verdachte blijft in contact, ondanks dat hij op bepaalde punten weerstand heeft. Verdachte zal ook in de toekomst hulp en begeleiding nodig hebben. De bedoeling is dat verdachte gefaseerd uitstroomt naar een begeleid/beschermd woonomgeving. Wanneer dat plaats kan vinden, is afhankelijk van de vorderingen die verdachte maakt. Het beoogde behandeltraject zal een zaak zijn van lange adem. Daarom zal de proeftijd bij een (deels) voorwaardelijke veroordeling minimaal twee jaar moeten zijn. De reclasseringswerker heeft tot slot opgemerkt om aan verdachte geen contactverbod op te leggen met zijn moeder, omdat de onderlinge verhoudingen lijken te zijn verbeterd, de moeder dit ook niet wenst en dat een dergelijk verbod vanwege de ontwikkelingen geen toegevoegde waarde meer heeft.
De verdachte heeft desgevraagd verklaard zich te kunnen vinden in voornoemde adviezen en heeft zich bereid verklaard om zich te houden aan de voorgestelde bijzondere voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde rapporten op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusies van de psycholoog en de reclasseringswerker worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijke motivering. De rechtbank neemt de conclusie van de psycholoog ten aanzien van de toerekenbaarheid over, maakt deze tot de hare en acht het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte toerekenbaar. De rechtbank zal dat in het voordeel van de verdachte meewegen. Voorts zal de rechtbank het tijdsverloop in deze zaak in het voordeel van verdachte meewegen. Daardoor heeft verdachte onnodig lang in onzekerheid gezeten over de afdoening van de zaak.
De rechtbank ziet met de psycholoog en de reclasseringswerker het nut en het belang van een behandeling voor verdachte in. Deze behandeling is inmiddels ook gestart, waarin door verdachte kleine stappen in de goede richting lijken te worden gezet. Het opleggen van een gevangenisstraf met het gevolg dat verdachte nu wederom gedetineerd zal raken, zal dit traject doorkruisen en is daarom ongewenst. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, waarvan het onvoorwaardelijke deel de duur van de door verdachte reeds ondergane voorarrest niet te boven gaat.
Concreet betekent dit dat de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van 284 dagen met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht (224 dagen). Een deel van deze gevangenisstraf (60 dagen) zal de rechtbank voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden om in de toekomst opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen. Om aan verdachte hulp en steun te bieden, zullen aan het voorwaardelijke strafdeel naast de algemene voorwaarden bijna alle geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden. Dat verdachte deze hulp en begeleiding nodig heeft, volgt uit de eerder aangehaalde rapporten. De rechtbank zal – gelet op het advies van de reclassering – bij het voorwaardelijk strafdeel een proeftijd vaststellen van drie jaar.
Voor een contactverbod met [slachtoffer 2] , zoals geadviseerd in het reclasseringsrapport, ziet de rechtbank geen ruimte, aangezien verdachte wordt vrijgesproken van het feit dat betrekking heeft op deze persoon. De rechtbank zal aan verdachte ook geen contactverbod opleggen met zijn moeder ( [slachtoffer 1] ), omdat dit blijkens de toelichting van de reclasseringswerker op de zitting geen toegevoegde waarde heeft, maar eerder contraproductief werkt.
De rechtbank ziet geen rechtsgrond om te bevelen dat de te stellen bijzondere voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, zoals dat is gevorderd door de officier van justitie. Een dergelijk bevel kan alleen dan worden gegeven, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, omdat naar het oordeel van de rechtbank de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn gepleegd niet zonder meer als dergelijke delicten kunnen worden gekwalificeerd.
De rechtbank zal aldus een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank een minder aantal feiten bewezen acht dan de officier van justitie en zij van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

De benadeelde partij heeft een bedrag van € 1.281,44 aan materiële schadevergoeding gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding bestaat uit een bedrag van € 1.213,53 voor de post “auto” en uit een bedrag van
€ 67,91 voor de post “tegels”.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd om de post “tegels” in zijn geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij zal voorts niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in de vordering voor zover deze ziet op de post “auto”, omdat de officier van justitie tot vrijspraak heeft gerekwireerd van de vernieling daarvan.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft bepleit dat de benadeelde partij in het geheel niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Ten aanzien van de post “auto” heeft de raadsvrouwe primair aangevoerd dat zij vrijspraak heeft bepleit van de vernieling van de auto en subsidiair dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Voor wat betreft de post “tegels” heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat de schroeiplekken als gevolg van de brandstichting nog steeds zichtbaar zijn en bovendien het perceel eigendom is van de woningbouw en niet onderbouwd is dat de benadeelde partij deze kosten heeft moeten maken.
Het oordeel van de rechtbank.
Het door de benadeelde partij gevorderde bedrag voor schade aan haar auto ziet op de vernieling daarvan die mede aan verdachte onder feit 2 in de zaak met parketnummer 01.310899.22 is tenlastegelegd. Daarvan is de verdachte door de rechtbank vrijgesproken. Daarom zal de benadeelde partij voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het vorenstaande geldt niet ten aanzien van de vordering die ziet op de beschadigde tegels. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende onderbouwd dat deze tegels als gevolg van het bewezenverklaarde feit onder 3 in de zaak met parketnummer 01.310899.22 (brandstichting) zijn beschadigd. Anders dan de raadsvrouwe stelt, is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is dat deze schade rechtstreeks is toegebracht aan de benadeelde partij. Het is de rechtbank algemeen bekend dat de aanleg van een tuin en de bekostiging daarvan in beginsel voor rekening komen van de huurder en niet van de woningbouw. Dat dit in dit geval anders zou zijn, is onvoldoende gemotiveerd betwist. Om die reden komt aan de benadeelde partij een geldelijke vergoeding toe in verband met de door haar geleden schade.
De rechtbank acht daarom een bedrag van € 67,91 toewijsbaar en zal de vordering tot bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 september 2022 aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling 20.001286.21.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat de kennisgeving van de voorwaardelijke veroordeling door het gerechtshof 's-Hertogenbosch pas is verzonden na de pleegdatum van de tenlastegelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe van verdachte heeft, op dezelfde gronden als de officier van justitie en om te voorkomen dat het behandeltraject doorkruist wordt door een eventuele tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf, verzocht om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat verdachte bij arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 31 augustus 2022 veroordeeld is tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Uit voornoemd arrest volgt dat verdachte niet ter terechtzitting aanwezig is geweest. De kennisgeving van de voorwaardelijke veroordeling, waarin is aangetekend dat de proeftijd is ingegaan op 15 september 2022, dateert van 20 september 2022 en is kennelijk toen pas aan het adres van verdachte verzonden. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat niet zonder meer geoordeeld kan worden dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten 1, 2, 3 en 4 op 16 september 2022 in de zaak met parketnummer 01.235280.22 op de hoogte was geraakt van het arrest van het gerechtshof en meer in het bijzonder dat de proeftijd één dag eerder was aangevangen. Dat de gemachtigde raadsman/raadsvrouwe wel aanwezig was ter zitting van het gerechtshof, maakt dit oordeel niet anders. Gebleken is immers dat verdachte in die periode een zwervend bestaan en geen verblijfadres had. Dit alles maakt dat de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging.

De toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 157, 184a, 285, 285b en 350 van het Wetboek van Strafrecht alsmede op de artikelen 2.1 en 8.12 van de Wet dieren, zoals deze ten tijde van het wijzen van dit vonnis rechtens gelden.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart
niet bewezenhetgeen verdachte onder
feit 5 primair, feit 5 subsidiair en feit 5 meer subsidiair in de zaak met parketnummer 01.235280.22is tenlastegelegd en
spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het tenlastegelegde onder
feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 in de zaak met parketnummer 01.235280.22alsmede
het tenlastegelegde in de zaak 01.228940.22alsmede het tenlastegelegde onder
feit 1, feit 2 en feit 3 primair in de zaak met parketnummer 01.310899.22wettig en overtuigend
bewezenzoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert de misdrijven:
ten aanzien van 01.235280.22, feit 1
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering, meermalen gepleegd
ten aanzien van 01.235280.22, feit 2
gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren
ten aanzien van 01.235280.22, feit 3
belaging
ten aanzien van 01.235280.22, feit 4
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting
ten aanzien van 01.228940.22
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering
ten aanzien van 01.310899.22, feit 1
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
ten aanzien van 01.310899.22, feit 2
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
ten aanzien van 01.310899.22, feit 3 primair
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is

verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf:

 een
gevangenisstrafvoor de duur van
284 dagenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan
60 dagen voorwaardelijken een
proeftijdvan
3 jaren
stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;

stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde :

  • zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • meewerkt aan voortzetting van de klinische behandeling bij FPA Het Knooppunt in Oostrum of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, zal veroordeelde meewerken aan de indicatiestelling en plaatsing;
  • zijn medewerking zal verlenen aan het starten van een ambulante behandeling bij een nader te bepalen zorgverlener als vervolg op de klinische behandeling, zolang de reclassering en / of behandelaar dit geïndiceerd vindt. Veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • zijn medewerking zal verlenen aan een aanmeldprocedure en verblijf bij een beschermde of begeleide woonvorm, indien zulks geïndiceerd wordt door NIFP-IFZ en de reclassering in navolging op de klinische behandeling. Veroordeelde zal zich dienen te houden aan het het(dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zodra en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, in navolging op de huidige klinische behandeling;
  • zich met betrekking tot drugsgebruik zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook indien zulks inhoudt volledige abstinentie;
  • zich met betrekking tot alcoholgebruik zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook indien zulks inhoudt volledige abstinentie;
  • mee zal werken aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen;

legt op de volgende maatregel:

ten aanzien van 01.310899.22, feit 3
 de
verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1], van een bedrag van
€ 67,91;
bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 1 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
voormeld bedrag bestaat uit een materiële schadevergoeding;
de materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf 5 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :

wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 67,91, bestaande uit een materiële schadevergoeding;
de materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf 5 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen;
verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;

verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijkin de vordering na voorwaardelijke veroordeling van 13 februari 2023 in de zaak met parketnummer 20.001286.21.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter,
mr. M.A. Waals en mr. L.P. Stapel, leden,
in tegenwoordigheid van Ş. Altun, griffier,
en is uitgesproken op 11 juli 2024.
mr. L.P. Stapel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.