ECLI:NL:RBOBR:2024:3075

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
01/319017-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel en vernieling in TBS-kliniek

Op 4 juli 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en vernieling. De verdachte werd beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een slachtoffer, een GGZ-medewerker, door deze meermalen op de neus te slaan, wat resulteerde in een gebroken neus. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zware mishandeling en poging tot zware mishandeling, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, en legde een gevangenisstraf van 10 weken op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van €3.729,15 aan het slachtoffer, bestaande uit €729,15 materiële schade en €3.000,- immateriële schade. De rechtbank hield rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die in een TBS-kliniek verbleef en eerder was gediagnosticeerd met schizofrenie en een licht verstandelijke beperking. De uitspraak volgde op een zitting waar de rechtbank de geldigheid van de dagvaardingen bevestigde en de bevoegdheid om de zaak te behandelen vaststelde. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich niet had bekommerd om de gevolgen van zijn daden, wat de ernst van de feiten onderstreept.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01.319017.23 en 01.150966.24 (gev ttz)
Datum uitspraak: 04 juli 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1991],
wonende te [adres],
thans gedetineerd te: P.I. Vught, PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 juni 2024.
Op deze zitting heeft de rechtbank de tegen de verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 3 mei 2024.
Aan de verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01.319017.23 ten laste gelegd dat:
ten aanzien van primair:
hij op of omstreeks 8 oktober 2023 te Eindhoven
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus (welke operatief is rechtgezet), heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen (met veel kracht) op/tegen de neus, in elk geval op/tegen het gezicht te slaan;
ten aanzien van subsidiair:
hij op of omstreeks 8 oktober 2023 te Eindhoven
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer] meermalen (met veel kracht) op/tegen de neus, in elk geval op/tegen het gezicht heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van meer subsidiair:
hij op of omstreeks 8 oktober 2023 te Eindhoven
[slachtoffer] heeft mishandeld door hem meermalen (met veel kracht) op/tegen de neus, in elk geval op/tegen het gezicht te slaan,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus (welke operatief is rechtgezet) ten gevolge heeft gehad;
Aan de verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01.150966.24 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 mei 2024 te Eindhoven
opzettelijk en wederrechtelijk een prullenbak en/of een televisie en/of een tablet (Ipad) en/of een klok en/of stroomkabels, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de GGZe, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak.

Geen zware mishandeling of poging daartoe
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder parketnummer 01.319017.23 primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is niet gebleken dat de verdachte aangever heeft geslagen met de vooropgezette bedoeling om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Van onvoorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel bij aangever is dan ook geen sprake.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. Van voorwaardelijk opzet is sprake als de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Het met een vuist op de neus slaan brengt naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer de aanmerkelijke kans met zich dat een slachtoffer zwaar lichamelijk letsel oploopt. Dat is afhankelijk van de gerichtheid en kracht van de slag. Uit de verklaringen van aangever, getuigen en de verdachte zelf blijkt weliswaar dat is gezien dat de verdachte het kantoor waar aangever zat “binnen is gestormd” (in de woorden van aangever en de getuigen), op aangever af is gekomen met de bedoeling om hem te slaan en ook dat dat “met meer dan geringe kracht” gebeurde (in de woorden van de getuigen), maar uit de verklaringen van de getuigen blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet of de verdachte ook ‘met een aanloop’ heeft uitgehaald naar aangever, zoals de officier van justitie heeft aangevoerd, en de rechtbank kan zonder nadere concretisering van de door de getuigen omschreven “meer dan geringe kracht”, die ontbreekt, niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat dat met zodanige kracht en gerichtheid is gebeurd dat daaruit het voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel kan worden afgeleid.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet kunnen worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht dat het niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank spreekt de verdachte om die reden vrij van zware mishandeling en een poging daartoe.
Geen vernieling van de prullenbak
Van de vernieling/beschadiging van de prullenbak (het feit onder parketnummer 01.150966.24) zal de rechtbank de verdachte eveneens vrijspreken. De aangifte ziet daar niet op, en ook uit de bijgevoegde foto van de prullenbak is niet gebleken dat deze is vernield of beschadigd, zodat het wettige bewijs voor deze vernieling/beschadiging ontbreekt.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht hetgeen onder parketnummer 01.319016.23 primair en onder parketnummer 01.150966.24 is ten laste gelegd wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot parketnummer 01.319016.23 primair heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verdachte aangever zwaar heeft mishandeld door hem twee keer tegen de neus te stompen, waarvan één keer met een aanloop.
De officier van justitie heeft tevens aangevoerd dat het letsel van aangever, een gebroken neus, waaraan hij onder narcose is geopereerd, zwaar lichamelijk letsel oplevert.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft voor vrijspraak gepleit van het primaire feit onder parketnummer 01.319017.23. Aangevoerd is daartoe dat het letsel dat aangever heeft bekomen geen zwaar lichamelijk letsel is in de zin van de wet en de jurisprudentie. De duur van het herstel van de gebroken neus is niet gebleken.
Namens de verdachte is tevens vrijspraak bepleit van het subsidiaire feit onder parketnummer 01.319017.23. Volgens de verdediging is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte door het uitdelen van één klap de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel willens en wetens heeft aanvaard.
Ten aanzien van de eenvoudige mishandeling, impliciet bedoeld in het meer subsidiaire feit onder parketnummer 01.319017.23, heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Volgens de verdediging kan het feit onder parketnummer 01.150966.24 wettig en overtuigend bewezen worden verklaard; de verdachte heeft een prullenbak, een televisie, een tablet, een klok en stroomkabels beschadigd/onbruikbaar gemaakt.
De bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze uitwerking is als
bijlage 1bij dit vonnis gevoegd en de inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Het oordeel van de rechtbank.
Het handelen van de verdachte door aangever twee keer met kracht op/tegen de neus te slaan levert een mishandeling op met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.
Anders dan door de verdediging is aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat het letsel dat aangever heeft opgelopen wel als zwaar lichamelijk letsel te kwalificeren is.
In de tenlastelegging is het zwaar lichamelijk letsel nader gespecificeerd als een gebroken neus .
Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad is de vraag of een gebroken neus moet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel afhankelijk van de aard van de breuk, de eventuele noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit het dossier volgt dat de neus van aangever gebroken was en het neusbot scheef stond. Er was sprake van een dermate heftige bloeding dat aangever diezelfde avond twee keer naar het ziekenhuis moest. Uit het dossier volgt ook dat aangever op 10 oktober 2023 de plastisch chirurg heeft bezocht en dat de plastische chirurg de neusfractuur onder narcose moest herstellen. Aangever heeft op 18 oktober 2023 verklaard dat de operatie op 16 oktober 2023 heeft plaatsgevonden.
Uit voorgaande bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is geweest van een noodzaak tot meermalen medisch ingrijpen en dermate ernstig letsel dat gesproken kan worden van zwaar lichamelijk letsel.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte
(ten aanzien van parketnummer 01.319017.23 meer subsidiair)
op 8 oktober 2023 te Eindhoven [slachtoffer] heeft mishandeld door hem meermalen met kracht op/tegen de neus te slaan,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus (welke operatief is rechtgezet) ten gevolge heeft gehad;
(ten aanzien van parketnummer 01.150966.24)
op 2 mei 2024 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk een televisie en een tablet (Ipad) en een klok en stroomkabels, die geheel of ten dele aan de GGZe, toebehoorden heeft vernield.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte.

De rechtbank gaat er, evenals de officier van justitie, vanuit dat de verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar was.
De rechtbank baseert dit oordeel op de eerdere rapporten van gedragsdeskundigen, te weten: het psychiatrisch onderzoek van 10 januari 2023 en het psychologisch onderzoek van 9 januari 2023. In die rapporten in verband met een andere strafzaak is bij de verdachte geconcludeerd dat sprake is van schizofrenie, een licht verstandelijke beperking en een ernstige verslaving aan soft- en harddrugs.
In de eerdere strafzaak waarin voormelde rapporten zijn opgemaakt, is de verdachte bij vonnis van 21 april 2023 door de rechtbank Midden-Nederland onder meer ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
De rechtbank gaat ook in de onderhavige strafzaken uit van een verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de oplegging gevorderd van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht (bijlage 2).
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht om toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht omdat de verdachte in beginsel al op strafrechtelijke titel in een TBS-kliniek verblijft.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. De verdachte heeft een GGZ medewerker, werkzaam in de TBS-kliniek, waar de verdachte in het kader van zijn TBS-maatregel verbleef, twee keer op zijn neus geslagen.
Het gewelddadig karakter van dit door de verdachte gepleegde strafbare feit laat zien dat de verdachte er niet voor terugschrikt om geweld tegen andere mensen te gebruiken. Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen niet bekommerd om de gevolgen. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en dit geldt ook voor het slachtoffer, zo blijkt uit de toelichting op de vordering benadeelde partij. De rechtbank rekent het de verdachte in het bijzonder aan dat aangever een beroepsbeoefenaar is.
De verdachte heeft daarnaast spullen van de TBS-kliniek vernield.
De rechtbank heeft rekening gehouden met een uittreksel uit de Justitiële Documentatie over de verdachte van 23 mei 2024. Daaruit volgt dat hij voorafgaand aan het begaan van de bewezen verklaarde feiten vaker is veroordeeld voor geweldsdelicten, ook tegen beroepsbeoefenaars en voor een vernieling, onder meer tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. Deze eerdere veroordelingen waren ten tijde van het bewezenverklaarde onherroepelijk. De veroordelingen hebben de verdachte er niet van weerhouden opnieuw een soortgelijk strafbaar feit te begaan. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank weegt in strafmatigende zin mee dat de feiten aan de verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken.
Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht doet geen recht aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring is gekomen en zij van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van de bewezen verklaarde feiten voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar met uitzondering van de posten studievertraging en studiekosten/boekengeld.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft de volgende posten betwist:
kleding en schoenen;
gemist genot;
studievertraging;
studiekosten/boekengeld;
immateriële schade.
Aangevoerd is het volgende.
Ad a) de kleding en de schoenen zijn aangeschaft na het bewezen verklaarde feit en hadden ook voor een lager bedrag kunnen worden aangeschaft. De rechtbank wordt verzocht om de schadepost te matigen.
Ad b) niet is gebleken of de triatlon wedstrijden kosteloos geannuleerd konden worden en dat enkel met betrekking tot één wedstrijd een bewijsstuk is overgelegd. Afwijzing van de post is op zijn plaats.
Ad c) het causale verband tussen het geweldsincident en de studievertraging ontbreekt. Het letsel is beperkt gebleven tot een gebroken neus. Afwijzing van de post is op zijn plaats.
Ad d) het causale verband tussen het geweldsincident en de kostenpost ontbreekt. De verdediging meent dat het er sterk op lijkt dat de benadeelde partij uit eigen beweging zijn werkgever wil verlaten. Afwijzing van de post is op zijn plaats.
Ad e) kijkend naar een vergelijkbare zaak in de jurisprudentie (ECLI:NL:RBGEL:2023:4191) verzoekt de verdediging het bedrag te matigen.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het onder parketnummer 01.319017.23 meer subsidiair bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering:
  • immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 3.000,-;
  • materiële schadevergoeding, de post reis- en parkeerkosten tot het gevorderde bedrag van € 47,16;
  • materiële schadevergoeding, de post kleding en schoenen tot het gevorderde bedrag van € 209,99;
  • materiële schadevergoeding, de post gemist genot tot het gevorderde bedrag van
€ 87,-;
 materiële schadevergoeding, de post medische kosten, eigen risico zorgverzekering tot het gevorderde bedrag van € 385,-.
Gevorderde immateriële schade
De rechtbank stelt voorop dat artikel 6:95 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat schade die bestaat in ander nadeel dan vermogensschade, zoals immateriële schade, slechts kan worden vergoed voor zover de wet op vergoeding daarvan recht geeft. Gelet op het bepaalde in artikel 6:106 BW kan immateriële schade worden toegewezen indien de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast.
Verdachte heeft de benadeelde partij hard op zijn neus geslagen waardoor de neus is gebroken. In de aangifte heeft de benadeelde partij verklaard dat hij zijn botten hoorde kraken. Bovendien kwam het geweld heel onverwacht en was de benadeelde partij nietsvermoedend aan het werk binnen de TBS-kliniek. Dit handelen van de verdachte is naar het oordeel van de rechtbank een dusdanig ernstige inbreuk op het zelfbeschikkingsrecht en de lichamelijke integriteit, waarvan de nadelige gevolgen voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen. Daar komt nog bij dat de benadeelde persoon informatie van een GZ-psycholoog heeft meegestuurd, inhoudende dat hij als gevolg van het strafbare feit een posttraumatische-stresstoornis heeft en dat er traumagerichte behandeling is ingesteld middels EMDR.
Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de aard van het letsel en de onderbouwing van het geestelijk letsel immateriële schade worden aangenomen op grond van de aantasting van de persoon en komt deze voor vergoeding in aanmerking. Kijkend naar de vergelijkbare zaken acht de rechtbank een bedrag van € 3.000,- passend. De rechtbank zal de vordering van de immateriële schade afwijzen, voor zover deze het bedrag van € 3.000,- overschrijdt (artikel 6:98 BW).
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd is de rechtbank van oordeel dat door de benadeelde partij voldoende is onderbouwd het gemiste genot aan triathlon-wedstrijden en de aanschafkosten van zijn beschadigd geraakte broek en schoenen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de posten studievertraging en studiekosten/boekengeld, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering op dit punt een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank kan op grond van de overgelegde bewijsstukken niet eenvoudig vaststellen in hoeverre deze kosten zijn gemaakt, en of deze in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit staan.
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van dit onderdeel van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen.
De benadeelde partij kan deze posten bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vergoeding van de totale materiële schadevergoeding ad € 729,15 wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de vordering, 8 mei 2024, tot aan de dag der algehele voldoening.
De vergoeding van de totale immateriële schadevergoeding ad € 3.000,- wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het bewezen verklaarde feit, 8 oktober 2023, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt de verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan de verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 57, 300, 350 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart het onder het primair en subsidiair ten laste gelegde feit onder parketnummer 01.319017.23 niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart het onder parketnummer 01.319017.23 meer subsidiair en het onder parketnummer 01.150966.24 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
parketnummer 01.319017.23 meer subsidiair:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
parketnummer 01.150966.24:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en de maatregel:
(ten aanzien van parketnummer 01-319017-23 meer subsidiair en parketnummer 01.150966.24:)
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 wekenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
(ten aanzien van parketnummer 01-319017-23 meer subsidiair:)
 legt aan de verdachte op de
verplichting tot betaling aan de Staatten behoeve van [slachtoffer], van een bedrag van
€ 3.729,15.
Bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 47 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit € 729,15 materiële schade en € 3.000,00 immateriële schade.
De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 08 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 08 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]:
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van € 3.729,15, bestaande uit € 729,15 materiële schade en € 3.000,00 immateriële schade.
De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 08 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 08 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor zover deze ziet op de posten studievertraging en studiekosten niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Wijst de vordering af voor zover deze ziet op een hoger bedrag aan immateriële schade.
De verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.C. Palmboom, voorzitter,
mr. A. Jansen en M. Poirters, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 04 juli 2024.