ECLI:NL:RBGEL:2023:4191

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 juli 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
05/082472-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met klauwhamer; voorwaardelijk opzet en noodweer(exces)

Op 21 juli 2023 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 23 maart 2023 in Tiel, waar de verdachte, na een confrontatie met het slachtoffer, een klauwhamer heeft gebruikt om het slachtoffer meerdere keren te slaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde met de intentie om het slachtoffer van het leven te beroven, wat resulteerde in ernstige verwondingen, waaronder een gebroken neus en andere letsels. De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte, die stelde dat er sprake was van noodweer(exces), verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde toen hij de klauwhamer pakte en het slachtoffer aanviel. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan het slachtoffer, die bestaat uit materiële schade en smartengeld. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen klauwhamer verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/082472-23
Datum uitspraak : 21 juli 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
op dit moment gedetineerd in de [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. F.E.J. Janzing, advocaat in Wijchen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 maart 2023 te Tiel,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven
met dat opzet meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een hamer op/tegen
het hoofd/gezicht, althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer] heeft
geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 maart 2023 te Tiel,
aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een blijvend ontsierend litteken op de
linker bovenzijde van het hoofd
heeft toegebracht door meermalen, althans eenmaal, met een hamer op/tegen het
hoofd/gezicht, althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer] te slaan;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 maart 2023 te Tiel,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met dat opzet meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een hamer op/tegen
het hoofd/gezicht, althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer] heeft
geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het primair tenlastegelegde wegens het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet op de dood. De raadsman heeft voorts vrijspraak bepleit van het subsidiair tenlastegelegde, omdat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde, de poging tot zware mishandeling, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 23 maart 2023 rond 16.00 uur bij zijn woning in Tiel buiten op straat stond. Hij hoorde verdachte tekeer gaan, waarna hij hem daarop aansprak. Op dat moment stormde verdachte op aangever af. Aangever had de indruk dat verdachte hem wilde aanvallen, dus gaf aangever hem een stoot op zijn neus. Verdachte ging terug de flat in en aangever zag dat hij richting de opslagruimtes liep. Kort hierna kwam verdachte weer naar buiten. Aangever zag dat verdachte een klauwhamer in zijn rechterhand had. Hij hield de hamer vast ter hoogte van zijn schouder, alsof hij klaar was om ermee te slaan. Verdachte liep op aangever af en hij haalde meteen uit met de hamer. Aangever verweerde zich met zijn onderarmen. Na drie of vier keer raakte verdachte aangever aan de binnenkant van zijn ribbenkast en daarna op zijn hoofd. Aangever voelde direct pijn en er spoot bloed uit zijn hoofd. In het ziekenhuis zijn 13 hechtingen in zijn hoofd gezet. [2]
Getuige [getuige] stond op 23 maart 2023 rond 16.20 uur ter hoogte van de toegangsdeur met aangever te praten. [getuige] zag dat een persoon uit de toegangsdeur van de flat gerend kwam. Hij kwam gillend en druk gebarend naar hen toe. Hij vroeg of [getuige] aan het boren was. Aangever gebaarde naar de persoon dat hij rustig moest doen. Toen liep de persoon dreigend op aangever af. Er werd over en weer geduwd en getrokken. De man liep opeens achteruit en voelde aan zijn neus en liep terug het flatgebouw in. Vervolgens kwam hij weer naar buiten gerend en stormde hij op aangever af met een klauwhamer in zijn hand. Hij hield de hamer omhoog ter hoogte van zijn schouder. Hij begon meteen te rammen met de klauwhamer. Hij raakte aangever meerdere malen op het lichaam, namelijk op zijn arm, in zijn zij en ribbenkast. Vervolgens sloeg hij aangever drie keer op het hoofd. [getuige] zag dat aangever zich probeerde te verweren. [3]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wakker werd door het geluid van een boor. Hij liep naar buiten en zag de buurman (de rechtbank begrijpt: aangever) met een andere buurman praten. Verdachte vroeg aan hen waar het geluid vandaan kwam. Hij gebruikte daarbij een geïrriteerde manier van praten en het woord kanker. Hij werd op zijn neus geslagen door aangever. Zijn neus is daardoor gebroken. Verdachte is toen naar binnen gelopen en heeft een hamer gepakt. Aangever bleef op dat moment buiten. Verdachte is vervolgens met de hamer in zijn hand terug naar buiten gelopen. Hij heeft rond gezwaaid met de hamer en heeft aangever daarbij geraakt. [4]
Aangever is op 28 maart 2023 onderzocht door de forensisch arts [arts] . Bij verdachte was onder meer sprake van kneus- en barstwonden op de linker bovenzijde van het hoofd en aan de achterzijde van het hoofd. [arts] stelt dat in het algemeen gesteld kan worden dat een uitwendig inwerkende botsende kracht door een stomp (deel van een) voorwerp op het hoofd een risico vormt voor het ontstaan van invaliderend of dodelijk hersenletsel. In het scenario van de inwerking van een klauwhamer op het hoofd bestaat een reëel risico op het ontstaan van invaliderend of dodelijk hersenletsel. [5]
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte aangever meerdere malen met een hamer onder meer op zijn hoofd heeft geslagen. Uit de aard van het letsel en het feit dat het om een zwaar voorwerp (volgens de politie 785 gram [6] ) gaat waarmee aangever is geslagen, kan ook worden afgeleid dat met kracht is geslagen.
Opzet
De rechtbank overweegt dat het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel is, met daarin vitale onderdelen, zoals de hersenen en vitale bloedvaten. Het is een feit van algemene bekendheid dat het (meermalen) op het hoofd slaan met een zwaar voorwerp als een klauwhamer dodelijk letsel kan opleveren. Verdachte moet zich – evenals ieder weldenkend mens – bewust zijn geweest van die aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen van verdachte – het met een klauwhamer aanvallen van het slachtoffer en hem meermalen op het hoofd te slaan – naar hun aard en uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van het slachtoffer, dat het – behoudens aanwijzingen van het tegendeel – niet anders kan zijn dan dat de verdachte die kans bewust heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen van het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank is concluderend van oordeel dat verdachte, door op deze wijze te handelen, minst genomen het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever. De enkele omstandigheid dat – zoals door de raadsman is aangevoerd – de toegebrachte verwondingen nadien niet levensbedreigend bleken te zijn, leidt niet tot een ander oordeel. Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank acht de primair tenlastegelegde poging doodslag dus wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks23 maart 2023 te Tiel,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven
met dat opzet meermalen,
althans eenmaal,(met kracht) met een hamer op/tegen
het hoofd
/gezicht,
althans het (boven)lichaamvan die [slachtoffer] heeft
geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van verdachte

Ter terechtzitting heeft de raadsman overeenkomstig zijn pleitnota aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer(exces), als bedoeld in artikel 41van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door aangever, waartegen verdachte zich verweerd heeft.
Daartoe heeft de verdediging de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd. Verdachte werd gestoord in zijn slaap en ging naar beneden. Hij was geagiteerd en zag twee personen met elkaar praten. In eerste instantie liep verdachte naar [getuige] , waarna verdachte zich omdraaide en terug wilde lopen naar de woning. Daar stond aangever die verdachte een klap op zijn neus gaf. Er ontstond een schermutseling, waarna verdachte naar binnen ging, een hamer haalde en daarmee terugkwam. Op dat moment was en bleef aangever buiten. Er ontstond buiten weer een schermutseling, waarbij aangever verdachte vastpakte en weer begon te slaan. Verdachte zwaaide toen met de hamer in het rond.
De rechtbank overweegt als volgt, waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de volgordelijkheid van de gebeurtenissen.
Niet in geschil is dat aangever verdachte buiten het appartementencomplex met de vuist op zijn neus heeft geslagen waardoor verdachte letsel heeft opgelopen. Verdachte is vervolgens naar binnen gelopen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee een voor verdachte ontstane noodweersituatie, waaraan hij zich kon onttrekken en daadwerkelijk heeft onttrokken, geëindigd.
De vraag rijst of opnieuw voor verdachte een noodweersituatie ontstond, toen hij – met de klauwhamer – weer naar buiten kwam en naar zijn zeggen door aangever werd vastgepakt en geslagen. Deze -nieuwe- noodsituatie acht de rechtbank echter niet aannemelijk geworden. Aangever en getuige [getuige] verklaren namelijk dat verdachte toen meteen uithaalde met de hamer en “direct begon te rammen”. De rechtbank heeft geen reden om aan deze verklaringen te twijfelen omdat deze concreet en specifiek zijn op het niveau van de relevante bijzonderheden. Dit betekent dat het noodweer-verweer niet slaagt.
Aannemelijk is dat de vuistslag van aangever op verdachtes neus hem bijzonder veel pijn heeft gedaan, naast de breuk die daardoor waarschijnlijk is veroorzaakt. Dit rechtvaardigt echter niet verdachtes handelen na die klap. Verdachte is na die klap naar binnen gegaan terwijl aangever buiten stond, heeft uit een nabij gelegen schuurtje een klauwhamer gepakt, is daarmee weer naar buiten gegaan en heeft aangever daarmee een groot aantal keren geslagen, gezien de verwondingen op aangevers hoofd en romp en de afweerletsels op zijn armen. Dat is geen noodzakelijke verdediging waarbij verdachte grenzen overschreed als gevolg van de pijn en het letsel door aangevers vuistslag; dit is een tegenaanval. Het beroep op noodweer-exces faalt daarom.
Aangevers vuistslag is wel een omstandigheid waar de rechtbank bij onder meer de strafmaatbepaling rekening zal houden.
Het feit is strafbaar.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van het voorarrest. Verder heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte de maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen voor de duur van 5 jaar, inhoudende een contactverbod. Bij overtreding van dit verbod wordt dan steeds 1 week vervangende hechtenis toegepast. De officier van justitie heeft voorts verbeurdverklaring van de hamer gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafmaat rekening te houden met de eigen schuld van aangever en de straf te beperken tot een gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door aangever met een klauwhamer op onder andere zijn hoofd te slaan. Door aldus te handelen heeft verdachte een zeer ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer gemaakt. Dat dit niet tot de dood van het slachtoffer heeft geleid, is een gelukkige omstandigheid, die niet aan verdachte is te danken. Het slachtoffer is door het toedoen van verdachte ernstig gewond geraakt en heeft verklaard hieraan blijvend lichamelijk letsel te hebben overgehouden. Ook leert de ervaring dat slachtoffers van een dergelijk feit nog lang de psychische en emotionele gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Dat is in deze zaak ook het geval. Het handelen van verdachte heeft een grote impact op het slachtoffer gehad, zoals onder meer blijkt uit de onderbouwing van de schadevordering. De rechtbank rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij het slachtoffer met de klauwhamer te lijf is gegaan.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 juni 2023, waaruit blijkt dat hij geen recente documentatie heeft voor wat betreft strafbare feiten.
Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en in verband met een juiste normhandhaving niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor langere duur met zich brengt.
Alle omstandigheden afwegende acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend. Deze straf is enigszins lager dan de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank van oordeel is dat deze straf voldoende rechtdoet aan de ernst van het feit en ook tot uitdrukking brengt dat verdachte in de eerste fase van het conflict ook een flinke klap (met fors letsel tot gevolg) van aangever heeft moeten incasseren.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Maatregel art. 38v Sr
De rechtbank ziet op dit moment geen voldoende aanleiding voor het oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel. Verdachte is op dit moment voor langere tijd gedetineerd. Er moet bovendien rekening mee gehouden worden dat verdachte na detentie terugkeert naar de woning in het appartementencomplex. Bij die stand van zaken kan een vrijheidsbeperkende maatregel in de gevorderde zin al snel leiden tot onduidelijkheden en daarmee executieproblemen.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 863,03 aan materiële schade en € 5.000,00 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij grotendeels kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Met betrekking tot het gevorderde bedrag voor de jas heeft de officier van justitie opgemerkt dat rekening dient te worden gehouden met afschrijving en heeft verzocht het schadebedrag op € 200,00 te schatten.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, wegens de late indiening die in strijd is met de beginselen van een goede procesorde. Subsidiair is aangevoerd dat de posten voor wat betreft eigen risico, littekencrème en paracetamol onvoldoende zijn onderbouwd, de reiskosten geen rechtstreekse schade betreffen en het vorderen van de nieuwwaarde van de jas niet passend is. Verder is geen onderbouwing gegeven voor de noodzaak van de aanschaf van het kussen. Ten aanzien van het smartengeld is aangevoerd dat eigen schuld van de benadeelde meebrengt dat hij voor 50% de kosten moet dragen. Ook is aangevoerd dat voor het gestelde psychische letsel geen adequate onderbouwing is gegeven.
Overweging van de rechtbank
Strijd goede procesorde?
Aan de raadsman moet worden nagegeven dat de vordering kort voor de zitting is ingediend. Zoiets komt, hoe onwenselijk ook, regelmatig voor bij de afdoening van strafzaken. Dit is echter niet zonder meer reden om de benadeelde niet-ontvankelijk te verklaren. Een dergelijke vordering kan immers tot het requisitoir worden ingediend. De raadsman heeft niet verzocht om een onderbreking voor nader overleg met verdachte en evenmin om aanhouding. Bovendien heeft hij ten aanzien van de verschillende onderdelen van de vordering inhoudelijk verweer gevoerd. De benadeelde kan dus worden ontvangen in de vordering.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank overweegt dat de materiële schadeposten voldoende onderbouwd zijn en redelijk voorkomen. De rechtbank overweegt met betrekking tot de parka jas dat deze op 16 oktober 2021 is aangeschaft. De rechtbank zal het gevorderde bedrag matigen met het oog op afschrijving en zal toewijzen een bedrag van € 200,00.
De gevorderde kosten voor wat betreft het (wettelijk) eigen risico, littekencrème, paracetamol en het hoofdkussen zijn voldoende gesteld en onderbouwd, althans mede gezien de ter zitting gegeven toelichting voldoende aannemelijk geworden gelet op het bewezenverklaarde handelen en de gevolgen daarvan.
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de materiële schade (tot een hoogte van € 823,04) kan worden toegewezen, met dien verstande dat de billijkheid vanwege de door aangever uitgedeelde vuistslag met een gebroken neus tot gevolg, eist dat een korting van 20% wordt toegepast. Toegewezen wordt dus een bedrag van € 658,43.
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door het tenlastegelegde heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel opgelopen en is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Verder ziet de rechtbank in de door de benadeelde partij gegeven vuistslag (met letsel tot gevolg|) reden om de schadevergoeding te matigen (billijkheidscorrectie van 20%). Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 3.000,00 vaststellen.
De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
Verdachte is vanaf 23 maart 2023 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Proceskosten
De benadeelde partij vordert verder vergoeding van de kosten die zijn gemaakt om een vordering in het strafproces te kunnen indienen en vervolgens daadwerkelijk schadevergoeding te krijgen. Het gaat hierbij om reiskosten en parkeerkosten. De rechtbank acht een bedrag van € 57,51 (198,03 x 0.29) aan reiskosten en € 30,00 aan parkeerkosten toewijsbaar. De reiskosten naar het getuigenverhoor komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu deze worden (of zijn) vergoed door de rechtspraak. Wat meer of anders is gevorderd, wordt dus afgewezen.

9.De beoordeling van het beslag

De rechtbank zal het inbeslaggenomen voorwerp (hamer) met behulp waarvan het feit is begaan verbeurd verklaren. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
De beslissing op het beslag
 verklaart verbeurd de inbeslaggenomen hamer;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 658,43 aan materiële schade en € 3.000,00 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op € 87,51;
 wijst vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige af;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] een bedrag te betalen van € 3.658,43 aan materiële schade/smartengeld.
Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 46 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Mei (voorzitter), mr. G. Edelenbos en
mr. G.L.C. van den Bosch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.L.M. van Schaik, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 juli 2023.
De griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023128589, gesloten op 25 mei 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 12-13.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 38.
4.Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 7 juli 2023.
5.GGZ Gelderland-Zuid Rapportage Forensisch-medisch onderzoek door [arts] , forensisch arts, d.d. 26 juni 2023 (aanvullend ingekomen).
6.Proces-verbaal onderzoek wapen, p. 52.