ECLI:NL:RBOBR:2024:3046

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
C/01/383130 / HA ZA 22-351
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder van failliete vennootschap voor onbetaalde declaraties zorgverlening

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 3 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Twende Leren Werken Wonen (hierna: Twende) en de bestuurder van een failliete vennootschap. Twende vorderde betaling van onbetaalde declaraties die voortvloeiden uit een dienstenovereenkomst met de failliete vennootschap. De rechtbank oordeelde dat de vordering van Twende werd afgewezen, omdat de bestuurder niet persoonlijk aansprakelijk was voor de schade die Twende had geleden. De rechtbank stelde vast dat de norm die Twende inriep, bedoeld was om patiënten te beschermen en niet om zorginstellingen te beschermen tegen vermogensschade. Daarnaast werd het onrechtmatig handelen van de bestuurder als bestuurder van de vennootschap niet bewezen, omdat Twende onvoldoende had onderbouwd dat de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kon worden gemaakt. De rechtbank concludeerde dat de primaire en subsidiaire grondslagen van Twende niet slagen, waardoor de vordering werd afgewezen. Twende werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant
Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/383130 / HA ZA 22-351
Vonnis van 3 juli 2024
in de zaak van
STICHTING TWENDE LEREN WERKEN WONEN,
te Herten,
eisende partij,
hierna te noemen: Twende,
advocaat: mr. P.P.A. Vroegrijk,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. B.P.J.M.L. Vliexs.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bevat de volgende processtukken:
- het tussenvonnis van 14 december 2022 en de daarin vermelde stukken,
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 5 december 2023. Mr. Vroegrijk heeft tijdens de mondelinge behandeling spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen. Deze zijn aan het dossier toegevoegd
- de akte vermindering van eis van 25 juni 2024.
1.2.
Partijen hebben de rechtbank gevraagd vonnis te wijzen. De datum van het uitspreken van het vonnis is nader bepaald op heden.

2.Wat is er gebeurd?

2.1.
Stichting Twende is een organisatie die actief is in de zorg aan patiënten met complexe hulpvragen. [gedaagde] was statutair bestuurder van [bedrijfsnaam 1 gedaagde ] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 1 gedaagde ] ) en indirect enig aandeelhouder en statutair bestuurder van [bedrijfsnaam 2 gedaagde] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 2 gedaagde] ). [bedrijfsnaam 2 gedaagde] was een onderneming die zich bezighield met geestelijke gezondheidszorg aan patiënten met psychiatrische en psychosociale problemen.
2.2.
Twende en [bedrijfsnaam 1 gedaagde ] hebben op 15 november 2019 een dienstenovereenkomst gesloten (“de Dienstenovereenkomst”). Op grond van de Dienstenovereenkomst zou Twende diensten verrichten aan de patiënten van [bedrijfsnaam 2 gedaagde] , waarbij de administratieve afwikkeling van die dienstverlening via [bedrijfsnaam 1 gedaagde ] liep. De cliënten werden bij [bedrijfsnaam 2 gedaagde] aangemeld via huisartsen en reclassering. Een deel van de behandelingen die Twende verrichte, was verzekerde zorg op grond van de basisverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet (Zvw). De hoogte van de vergoedingen voor de behandelingen van Twende waren genormeerd in een aantal zogenoemde diagnosebehandelcombinaties (DBC’s). Eén DBC omvatte een behandeltraject met een daarin een aantal prestaties zoals behandelingen en verblijf in een instelling tegen vergoeding van een vast bedrag voor het geheel van de werkzaamheden. Na afsluiting van een DBC declareerde [bedrijfsnaam 1 gedaagde ] de vergoeding voor de betreffende DBC bij de zorgverzekeraar van de patiënt of in het geval van sommige patiënten bij het Ministerie van Justitie. Op grond van de Dienstenovereenkomst moest [bedrijfsnaam 1 gedaagde ] 80% van de door de zorgverzekeraar of het Ministerie aan haar uitgekeerde vergoedingen aan Twende doorbetalen.
2.3.
[bedrijfsnaam 1 gedaagde ] heeft Twende voor een aantal verrichte DBC’s niet betaald.
2.4.
[bedrijfsnaam 1 gedaagde ] als [bedrijfsnaam 2 gedaagde] zijn failliet verklaard.

3.Wat vinden partijen?

3.1.
Twende stelt dat zij schade lijdt doordat [bedrijfsnaam 1 gedaagde ] een aantal door Twende verrichte DBC’s onbetaald heeft gelaten, vervolgens failliet is gegaan en de failliete boedel geen verhaalsmogelijkheden biedt. Twende meent dat de betalingsonmacht en het faillissement van [bedrijfsnaam 1 gedaagde ] aan [gedaagde] te wijten zijn. Primair meent Twende dat [gedaagde] persoonlijk onrechtmatig heeft gehandeld tegenover Twende door zich niet als een deskundig en integer zorgaanbieder en -dienstverlener te gedragen. Subsidiair meent Twende dat [gedaagde] onrechtmatig tegenover haar heeft gehandeld als bestuurder van de vennootschap [bedrijfsnaam 1 gedaagde ] , omdat hij in die hoedanigheid heeft bewerkstelligd of toegelaten dat [bedrijfsnaam 1 gedaagde ] haar contractuele verplichtingen tegenover Stichting Twende niet meer kan nakomen en [bedrijfsnaam 1 gedaagde ] geen verhaal meer biedt.
3.2.
Twende vordert na vermindering van eis dat [gedaagde] wordt veroordeeld om aan haar € 81.724,80 te betalen, of subsidiair € 75.234,82, of meer subsidiair een door de rechtbank te bepalen bedrag, plus rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. [gedaagde] is het daarmee niet eens.

4.Hoe oordeelt de rechtbank?

Samenvatting van de beslissing
4.1.
De rechtbank wijst de vordering van Twende af. Twende verwijt [gedaagde] persoonlijk dat hij als zorgverlener tegenover patiënten niet heeft gehandeld als deskundig zorgaanbieder/dienstverlener. De norm die Twende inroept strekt ertoe om patiënten te beschermen tegen onzorgvuldige hulpverlening, maar niet om zorginstellingen te beschermen tegen zuivere vermogensschade. De primaire grondslag stuit daarom af op het zogenoemde relativiteitsvereiste.
4.2.
Het gestelde onrechtmatig handelen van [gedaagde] als bestuurder van [bedrijfsnaam 1 gedaagde ] en indirect bestuurder van [bedrijfsnaam 2 gedaagde] komt ook niet vast te staan. Twende stelt dat [gedaagde] op verschillende punten ernstig verwijtbaar gehandeld heeft als bestuurder, maar zij onderbouwt die verwijten naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Ook maakt Twende naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk welke specifieke feiten volgens haar meebrengen dat het voor [gedaagde] als bestuurder voorzienbaar was dat zijn handelen ertoe zou leiden dat [bedrijfsnaam 1 gedaagde ] Twende niet kon betalen.
4.3.
Deze beslissing wordt hierna toegelicht.
Toepasselijke maatstaf
4.4.
Deze zaak draait om enerzijds aansprakelijkheid van [gedaagde] persoonlijk en anderzijds om aansprakelijkheid van [gedaagde] als bestuurder van [bedrijfsnaam 1 gedaagde ] en indirect bestuurder van [bedrijfsnaam 2 gedaagde] . Twende betoogt dat het onderscheid tussen therapeut en de vennootschap waarvoor de therapeut werkzaam is in dit geval niet opgaat, omdat [gedaagde] zich vereenzelvigde met [bedrijfsnaam 2 gedaagde] . Twende vindt daarom dat de rechtbank door de rechtspersoonlijkheid van de vennootschappen en de hoge drempel voor aansprakelijkheid heen moet prikken. Twende wijst daartoe op het zogenoemde
Spaanse Villa-arrest van de Hoge Raad (HR 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5881).
4.5.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Voor het aannemen van de aansprakelijkheid van de bestuurder voor benadeling door de rechtspersoon van een van haar schuldeisers is vereist dat die bestuurder van die benadeling een ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. Als ratio voor deze hoge drempel wordt in de rechtspraak van de Hoge Raad genoemd dat ten opzichte van de wederpartij van de vennootschap primair sprake is van handelingen van de vennootschap zelf en dat er een maatschappelijk belang bij is dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen (vergelijk HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959). Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval.
4.6.
Anders dan Twende lijkt te veronderstellen, volgt uit het
Spaanse Villa-arrest géén nieuwe aansprakelijkheidsgrond van de bestuurder die ook als dienstverlener werkt voor de vennootschap. In dat arrest ging het niet om handelen van de betrokkene bij zijn taakvervulling als bestuurder van een vennootschap, maar om de vraag of de betrokkene, optredend als deskundig dienstverlener, had gehandeld in strijd met een op hem in die hoedanigheid van deskundig bemiddelaar rustende zorgvuldigheidsnorm (vergelijk HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2628, overweging 3.5.2 en 3.5.6). Wel volgt uit dit arrest dat de rechter bij een gestelde normschending van iemand die (ook) bestuurder is van een vennootschap, moet onderzoeken of die normschending is begaan bij de taakvervulling als bestuurder. Als de normschending begaan is als bestuurder, dan geldt de ‘hoge drempel’ van het persoonlijk ernstig verwijt. Als de normschending níet begaan is als bestuurder, geldt geen verzwaarde aansprakelijkheidsdrempel en moet de rechter oordelen aan de hand van de ‘gewone’ maatstaven voor een onrechtmatige daad (onrechtmatig handelen, toerekenbaarheid, schade, causaal verband en relativiteit). Een onrechtmatige daad van de dienstverlener persoonlijk kan onder omstandigheden ook een onrechtmatige daad van de vennootschap opleveren. Dat [gedaagde] , naast bestuurder van de vennootschappen [bedrijfsnaam 1 gedaagde ] en [bedrijfsnaam 2 gedaagde] , ook als therapeut bij die vennootschappen werkte betekent echter niet dat voor zijn handelen als bestuurder niet de lat van een persoonlijk ernstig verwijt geldt.
4.7.
De rechtbank zal hierna eerst ingaan op het verwijt dat [gedaagde] persoonlijk onrechtmatig heeft gehandeld tegenover Twende. Daarna zal de rechtbank ingaan op het verwijt aan [gedaagde] als bestuurder van [bedrijfsnaam 1 gedaagde ] en/of [bedrijfsnaam 2 gedaagde] .
Onrechtmatig handelen van [gedaagde] persoonlijk
4.8.
Over het persoonlijk onrechtmatig handelen van [gedaagde] tegenover Twende stelt Twende het volgende:
  • i) [gedaagde] deed zich jarenlang onterecht voor als psychotherapeut bij zorginstelling [bedrijfsnaam 2 gedaagde] en behandelde daar cliënten met complexe psychische klachten,
  • ii) [gedaagde] heeft op oneigenlijke manier een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) bemachtigd die hem in staat stelde om minderjarige patiënten te behandelen en [gedaagde] heeft geweigerd de VOG na intrekking terug te sturen aan de uitgeven de overheidsinstantie,
  • iii) de geschillencommissie heeft in twee gevallen geoordeeld dat [bedrijfsnaam 2 gedaagde] tekortschiet als zorgverlener,
  • iv) er lag een waarschuwing aan [gedaagde] van een tuchtcollege,
  • v) bij gemeenten, verzekeraars en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: de Inspectie) deden cliënten, medewerkers en gemeenten de afgelopen jaren verschillende meldingen over [gedaagde] en [bedrijfsnaam 2 gedaagde] over slechte kwaliteit van zorg, grensoverschrijdend gedrag van [gedaagde] , bewust en stelselmatig indienen van onrechtmatige declaraties en het niet voldoen aan de wettelijke eisen op het gebied van behandeling en klachtenprocedures,
  • vi) een 21-jarige cliënt van [bedrijfsnaam 2 gedaagde] die werd behandeld door [gedaagde] is overleden en [gedaagde] heeft nagelaten dit te melden bij de Inspectie,
  • vii) [bedrijfsnaam 2 gedaagde] is onderwerp geweest van onderzoek door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), de Inspectie, het Informatie Knooppunt Zorgfraude, gemeenten en zorgverzekeraars, en over [bedrijfsnaam 2 gedaagde] zijn Kamervragen gesteld,
  • viii) [bedrijfsnaam 2 gedaagde] gaf medewerkers op onder niet-bestaande BIG-registraties, en [gedaagde] heeft zelf de BIG-registratie van zijn dochter misbruikt om valselijk patiënten te behandelen met gebruik van de titel ‘psychotherapeut’,
  • ix) [bedrijfsnaam 2 gedaagde] is onder verscherpt toezicht van de Inspectie geplaatst vanwege een hoog risico voor de kwaliteit en continuïteit van de door haar verleende zorg,
  • x) dit verscherpt toezicht werd uitgebreid omdat het interne toezicht van [bedrijfsnaam 2 gedaagde] niet aan de voorwaarden voldeed en de dossiervoering en het daarin beschreven professioneel handelen van onvoldoende kwaliteit was,
  • xi) de Inspectie heeft geconstateerd dat [bedrijfsnaam 2 gedaagde] ten onrechte de diagnose 'verslaving' stelde bij sommige cliënten om haar declaraties rechtstreeks te kunnen innen bij de zorgverzekeraars,
  • xii) de Inspectie heeft geconcludeerd dat de dossiervorming onvoldoende zorgvuldig was, waardoor patiënten volgens de Inspectie kans lopen op een kwalitatief onvoldoende en onveilige behandeling,
  • xiii) de Inspectie heeft geconstateerd dat [bedrijfsnaam 2 gedaagde] hierdoor in strijd handelde met geldende wetten, het kwaliteitsstatuut, gedragscodes en richtlijnen.
  • xiv) Door weigerachtig te blijven om de zorg en financiën weer in lijn met de geldende wet- en regelgeving te krijgen, heeft [gedaagde] ervoor gezorgd dat de zorgverzekeraars rechtmatigheidsonderzoeken zijn gestart en hun betalingen aan [bedrijfsnaam 1 gedaagde ] hebben opgeschort. Deze handel en wandel heeft ook geleid tot negatieve berichten in de media, berichtgeving door onderzoeksjournalisten, ontbinding van de overeenkomst door meerdere gemeenten, het moeten afsluiten van geldleningen met hoge rentes en uiteindelijk tot het faillissement van [bedrijfsnaam 1 gedaagde ] en [bedrijfsnaam 2 gedaagde] .
4.9.
[gedaagde] betwist grotendeels dat dit juist is.
4.10.
De rechtbank overweegt als volgt. De door Twende gestelde feiten gaan grotendeels over het handelen van [bedrijfsnaam 1 gedaagde ] en/of [bedrijfsnaam 2 gedaagde] als vennootschap of over het handelen van [gedaagde] als bestuurder van die vennootschappen. Daarvoor geldt de voornoemde toets van de bestuurdersaansprakelijkheid, waarop de rechtbank later in dit vonnis ingaat. Dat geldt bijvoorbeeld voor het verwijt dat [gedaagde] geweigerd heeft om de zorg en financiën van de vennootschappen in lijn met de geldende wet- en regelgeving te krijgen.
4.11.
Tijdens de zitting heeft Twende toegelicht dat haar verwijt aan [gedaagde] persoonlijk (verder) is dat hij niet de zorg in acht genomen heeft die van een deskundig zorgverlener verwacht mag worden. Twende heeft daarbij gewezen op de eisen van de Zorgverzekeringswet. Die wet bevat echter geen specifieke normen die de in acht te nemen zorg van een zorgverlener inkleuren. Voor zover Twende doelt op de op een therapeut rustende zorgplicht tegenover zijn cliënt, slaagt dat betoog ook niet. Als vast zou komen te staan dat [gedaagde] als therapeut fouten heeft gemaakt in de behandeling van één of meerdere cliënten, kan dat een tekortkoming opleveren in de nakoming van de behandelovereenkomst met de betreffende cliënten, of een onrechtmatige daad tegenover die cliënten. Daarmee is echter geen onrechtmatige daad gegeven tegenover een wederpartij van de zorginstelling waar de therapeut werkzaam is. Hiervoor is op grond van artikel 6:163 BW ook nodig dat de door [gedaagde] geschonden norm strekt tot bescherming tegen de schade zoals die door Twende is geleden (het relativiteitsvereiste). De op een therapeut rustende zorgplicht strekt ertoe om patiënten te beschermen tegen onzorgvuldige hulpverlening door de therapeut. Deze norm strekt er niét toe om de wederpartij van de zorginstelling waar die therapeut werkt te beschermen tegen zuivere vermogensschade die de wederpartij leidt doordat de zorginstelling een zakelijke overeenkomst niet meer kan nakomen. Het betoog van Twende stuit dus af op het relativiteitsvereiste.
4.12.
[gedaagde] is dus niet persoonlijk (als zorgverlener) aansprakelijk tegenover Twende. Het primaire betoog van Twende slaagt niet.
Aansprakelijkheid van [gedaagde] als bestuurder
4.13.
Twende betoogt subsidiair dat [gedaagde] als bestuurder heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap [bedrijfsnaam 1 gedaagde ] haar contractuele verplichtingen tegenover Twende niet nakomt en dat hem daarvan een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Twende stelt daarover dat [gedaagde] als bestuurder het volgende heeft gedaan of nagelaten:
  • i) [gedaagde] heeft onzekerheid laten ontstaan over de rechtmatigheid van de gedeclareerde zorg, de financiële stabiliteit van [bedrijfsnaam 2 gedaagde] en daarmee bewerkstelligd dat de accountant geen oordeel kon geven over de zorgadministratie over de jaren 2017-2020,
  • ii) [gedaagde] heeft bewust een onjuiste voorstelling van zaken gegeven in de jaarrekeningen van [bedrijfsnaam 2 gedaagde] door omzet op te voeren waarvan [gedaagde] wist dat die nooit zou worden ontvangen,
  • iii) [gedaagde] heeft zorg gedeclareerd die in werkelijkheid niet verleend was,
  • iv) [gedaagde] heeft zijn machtspositie misbruikt, zich grensoverschrijdend gedragen, therapiesessies gegeven aan behandelaars werkzaam bij [bedrijfsnaam 2 gedaagde] en medewerkers aangezet tot het plegen van fraude,
  • v) [gedaagde] heeft niet meegewerkt aan controles van Zilveren Kruis Achmea, waardoor Zilveren Kruis Achmea zorggelden heeft teruggevorderd,
  • vi) [gedaagde] heeft toegelaten dat [bedrijfsnaam 1 gedaagde ] en [bedrijfsnaam 2 gedaagde] zorg van slechte kwaliteit leverden,
( xv) [gedaagde] heeft het zover laten komen dat [bedrijfsnaam 2 gedaagde] en [gedaagde] onderzocht werden door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), de Inspectie, het Informatie Knooppunt Zorgfraude, gemeenten en zorgverzekeraars, en dat over [bedrijfsnaam 2 gedaagde] Kamervragen gesteld werden,
  • vii) [gedaagde] heeft geweigerd een raad van toezicht in te stellen,
  • viii) [gedaagde] heeft bewerkstelligd dat [bedrijfsnaam 2 gedaagde] onder verscherpt toezicht werd gesteld,
  • ix) [gedaagde] heeft bewerkstelligd dat [bedrijfsnaam 2 gedaagde] handelde in strijd met wetten, het model kwaliteitsstatuut, gedragscodes en richtlijnen,
  • x) [gedaagde] heeft onvoldoende ingegrepen bij [bedrijfsnaam 2 gedaagde] ,
  • xi) [gedaagde] heeft bewerkstelligd dat [bedrijfsnaam 2 gedaagde] bij gemeenten bekend kwam te staan als een onbetrouwbare partij, waardoor gemeenten contracten met [bedrijfsnaam 2 gedaagde] hebben ontbonden,
  • xii) [gedaagde] heeft niet voldaan aan de eisen die de Inspectie aan [bedrijfsnaam 2 gedaagde] stelde, waardoor de Inspectie een last onder dwangsom aan [bedrijfsnaam 2 gedaagde] oplegde.
4.14.
De rechtbank overweegt als volgt. Het betoog van Twende komt in de kern neer op een opsomming van een reeks gestelde onbehoorlijke bestuurshandelingen van [gedaagde] , die vooral onderbouwd worden met verwijzingen naar publicaties van onderzoeksjournalisten van nieuwswebsite
Follow the Money. De stellingen van Twende worden door [gedaagde] echter gemotiveerd betwist. Zo wijst [gedaagde] er volgens de rechtbank terecht op dat de door
Follow the Moneyen Twende geuite beschuldigingen grotendeels niet zijn vastgesteld door de Inspectie. Verder staaft Twende haar beschuldigingen door te verwijzen naar onderzoeksresultaten van gemeenten en zorgverzekeraars die malversaties van (het bestuur van) [bedrijfsnaam 1 gedaagde ] en [bedrijfsnaam 2 gedaagde] zouden hebben vastgesteld. Deze onderzoeksresultaten heeft Twende echter niet in het geding gebracht. Daardoor is voor de rechtbank niet na te gaan wat de uitkomst van die onderzoeken was.
4.15.
Hier komt bij dat zelfs als de reeks van gestelde feiten vast zouden staan, onvoldoende is toegelicht hoe die specifieke feiten er volgens Twende toe leiden dat het voor [gedaagde] voorzienbaar was dat zijn (gestelde) handelen zou leiden tot de onmogelijkheid om de bij laatste van de bij Twende afgenomen DBC’s volledig te betalen. In de gestelde keten van onbehoorlijke bestuurshandelingen, of handelingen als therapeut, tot de onderzoeken van de Inspectie, tot onderzoeken en opschorting van betaling door gemeenten en verzekeraars, tot betalingsonmacht en faillissement zitten door het ontbreken van toelichting te veel onzekere schakels. Dat [gedaagde] verhaal heeft willen frustreren van de vordering van Twende staat daarom niet vast.
4.16.
Twende betoogt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als van haar bewijs van haar verwijten aan [gedaagde] verlangd wordt dat verder gaat dan het overleggen van artikelen van onderzoeksjournalisten en van rapporten van toezichthoudende instanties. Twende wijst erop dat [bedrijfsnaam 1 gedaagde ] en [bedrijfsnaam 2 gedaagde] failliet verklaard zijn en dat het gaat om gedragingen waarvan bewijs in het domein van [gedaagde] ligt. Twende wil dat de rechtbank de stellingen van Twende daarom in afwijking van de hoofdregel van artikel 150 Rv als voorshands bewezen aanneemt.
4.17.
De rechtbank volgt Twende hierin niet. Dat de Twende in bewijsnood verkeert, is op zichzelf geen reden om af te wijken van het uitgangspunt dat zij de feiten voldoende onderbouwd moet stellen en bewijzen waarop zij de door haar ingeroepen rechtsgevolgen baseert. Dat het om handelingen van de wederpartij gaat en dat [bedrijfsnaam 1 gedaagde ] en [bedrijfsnaam 2 gedaagde] failliet zijn maakt dat niet anders. De curator heeft in zijn faillissementsverslag melding gemaakt van de onderzoeksresultaten van gemeenten en verzekeraars. Twende licht niet toe waarom het voor haar niét mogelijk was de onderzoeksresultaten in te zien (of inzage op de voet van artikel 843a Rv af te dwingen) en in deze procedure in te brengen.
4.18.
Omdat Twende haar stellingen onvoldoende onderbouwt, komt de rechtbank niet toe aan bewijslevering. Het bewijsaanbod van Twende wordt dus gepasseerd.
4.19.
[gedaagde] is dus niet aansprakelijk tegenover Twende in zijn hoedanigheid van bestuurder van [bedrijfsnaam 1 gedaagde ] en [bedrijfsnaam 2 gedaagde] . Het subsidiaire betoog van Twende slaagt niet.
Conclusie
4.20.
Slotsom is dat de primaire en subsidiaire grondslag van Twende niet slagen. Dat betekent dat de vordering van Twende wordt afgewezen.
Proceskosten
4.21.
Twende is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
3.858,00
(2,00 punten × € 1.929,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
6.313,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van Twende af,
5.2.
veroordeelt Twende in de proceskosten van € 6.313,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Twende niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A. Maarschalkerweerd en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024.