ECLI:NL:RBOBR:2024:2609

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
24/1647
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door UWV met betrekking tot vervolguitkering op grond van de Wet WIA

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres, Matas Electronics B.V., heeft ingesteld omdat het UWV volgens haar niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 3 februari 2023. Dit bezwaar was gericht tegen het besluit van het UWV van 23 december 2022, waarbij een vervolguitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) was toegekend. De rechtbank oordeelt dat het beroep niet onredelijk laat is ingesteld, aangezien eiseres binnen een jaar na het laatste contact met het UWV beroep heeft ingesteld. De beslistermijn was verstreken en het UWV had nog steeds niet beslist. De rechtbank bepaalt dat het UWV alsnog binnen acht weken moet beslissen en legt een dwangsom op van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 15.000,-. Tevens krijgt eiseres een proceskostenvergoeding van € 437,50 toegewezen. De uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink op 21 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/1647

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2024 in de zaak tussen

Matas Electronics B.V., uit Best, eiseres

(gemachtigde: P.M.M. van Aarle),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. A.P.J. Mijs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat het UWV volgens haar niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 3 februari 2023. Het bezwaar van eiseres is gericht tegen het besluit van het UWV van 23 december 2022 (het bestreden besluit). Met het bestreden besluit heeft het UWV aan [naam] per 22 maart 2023 een vervolguitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Eiseres heeft het bezwaarschrift ingediend op 3 februari 2023. Omdat aan het bestreden besluit een verzekeringsgeneeskundige en/of arbeidsdeskundige beoordeling ten grondslag ligt, moet het UWV, in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, binnen zeventien weken na het verstrijken van de bezwaartermijn op dit bezwaar hebben beslist. [2] Met de brief van 17 mei 2023 heeft het UWV aan eiseres laten weten dat het niet lukt om uiterlijk 2 juni 2023 een besluit op haar bezwaar te nemen en heeft het UWV de beslistermijn verlengd tot 14 juli 2023. [3] Het UWV had dus uiterlijk op 14 juli 2023 moeten beslissen. Eiseres heeft het UWV op 15 juli 2023 in gebreke gesteld.
3.1.
Het UWV voert in zijn verweerschrift aan dat het beroep wegens niet tijdig beslissen onredelijk laat is ingediend en daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. [4] De rechtbank is dit niet met het UWV eens. Een beroep wegens niet tijdig beslissen wordt in de regel als onredelijk laat aangemerkt in het geval waarin een belanghebbende na de laatste brief van het bestuursorgaan ruim een jaar lang niets van zich laat horen. [5] De laatste brief van het UWV in deze zaak voordat eiseres op 13 maart 2024 beroep instelde dateert van 13 oktober 2023. (In deze brief staat het besluit van het UWV om aan eiseres een dwangsom toe te kennen wegens niet tijdig beslissen.) De tussenliggende periode beloopt minder dan ruim een jaar en de rechtbank ziet ook anderszins geen aanleiding om het beroep als onredelijk laat aan te merken. Van andere redenen om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren is niet gebleken. Het beroep is dus ontvankelijk.
3.2.
Omdat het UWV niet binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling op het bezwaar van eiseres heeft beslist, en nog altijd niet heeft beslist, is het beroep gegrond.
Welke beslistermijn moet aan het UWV worden opgelegd?
4. Omdat het UWV nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het UWV dit alsnog moet doen.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het UWV dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen. Het ontbreken van een voor de besluitvorming noodzakelijk medisch oordeel is een omstandigheid waar de rechtbank rekening mee kan houden. [6] Die situatie is hier aan de orde omdat uit de stukken blijkt dat uitstel van de beslistermijn steeds was gelegen in de omstandigheid dat een medische beoordeling moet worden verricht door de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) van het UWV. Gelet daarop ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat het UWV binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
Welke dwangsom wordt aan het UWV opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat het UWV een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het UWV. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, het UWV de onder 4.1. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan het UWV de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen ging over de vraag of de beslistermijn is overschreden (1 punt à € 875 en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank ziet in wat het UWV over de wegingsfactor aanvoert geen aanleiding om af te wijken van rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep om in gevallen als deze een wegingsfactor van 0,5 te hanteren. [7]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het UWV op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat het UWV aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiseres;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 371,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C.W. Emmen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 112, eerste lid, van de Wet WIA.
3.Deze mogelijkheid volgt uit artikel 7:10, derde lid, van de Awb.
4.Artikel 6:12, vierde lid, van de Awb.
5.Kamerstukken II 2005-06, 30 435, nr. 3, p. 17-18.
6.Kamerstukken II 2005-06, 30 435, nr. 3, p. 21-22.
7.Centrale Raad van Beroep 26 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2288.