ECLI:NL:RBOBR:2024:253

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
01-993293-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor voorbereidingshandelingen en productie van synthetische drugs met gebruik van ANØM-cryptotelefoons

Op 23 januari 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs, met name amfetamine. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien jaren. De zaak kwam aan het licht door bewijsmateriaal dat verkregen was via ANØM-cryptotelefoons, waarvan de rechtmatigheid ter discussie werd gesteld door de verdediging. De rechtbank heeft alle verweren van de verdediging verworpen en geoordeeld dat het bewijsmateriaal rechtmatig was verkregen. De verdachte was betrokken bij het huren van productielocaties en het aansteken van anderen om synthetische drugs te produceren en te verkopen. De rechtbank heeft ook de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van de verdachte toegewezen, omdat hij zich tijdens de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de negatieve maatschappelijke gevolgen van de drugscriminaliteit in haar overwegingen meegenomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummers: 01.993293.21 en 01.993370.21 (ter terechtzitting gevoegd) [verdachte]
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummers: 01.993293.21 en 01.993370.21 (ter terechtzitting gevoegd)
VI-zaak: 99.000687.24.
Datum uitspraak: 23 januari 2024.
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1990] ,
wonende te [adres 1] ,
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 10 september 2021, 7 december 2021, 15 februari 2022, 12 mei 2022, 19 juli 2022, 22 september 2022, 1 december 2022, 12 december 2023 en 9 januari 2024.
Op de zitting van 7 december 2021 heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 4 augustus 2021 [parketnummer 01.993293.21] en 23 november 2021 [parketnummer 01.993370.21]. Nadat de tenlastelegging in de zaak met parketnummer 01.993293.21 op de terechtzitting van 12 december 2023 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:

1. hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2021 tot en met 7 juni 2021 te Eindhoven en/of Helmond, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine en/of (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende metamfetamine, zijnde amfetamine en/of metamfetamine (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

2. hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2021 tot en met 7 juni 2021 te Eindhoven en/of Heerlen en/of Helmond, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van één of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende MDMA en/of amfetamine en/of metamfetamine, zijnde (een) middel(len) als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of één of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende(een) (ander(e)) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I), voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)

- één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- één of meer voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of één of meer (andere) betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans ernstige reden had(den) om te vermoeden dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),

immers heeft/hebbende hij en/of één of meer van zijn mededaders opzettelijk daartoe (telkens en/of één of meermalen)

- een of meerdere zogenaamde crypto telefoon(s) voorhanden gehad en/of
- via (deze) cryptotelefoon(s) met een of meer anderen (uitgebreid) gecommuniceerd
* over de inrichting van (een) productielocatie(s) van synthetische drugs en/of
* over de productie van synthetische drugs en/of (hierbij) een of meer laboranten voor de productie van synthetische drugs aangestuurd en/of aan een of meer personen het roductieproces van (een) middel(en) als bedoeld op lijst I van de Opiumwet uitgelegd en/of voorgehouden en/of
* over de verkoop en/of export van synthetische drugs en/of
- een (productie)locatie (te weten de locatie(s) [adres 2] te Helmond en/of de locatie [adres 3] te Heerlen) gehuurd en/of laten huren en/of voorhanden gehad en/of gebruikt en/of laten gebruiken en/of
- één of meer hoeveelheden chemicaliën en/of hardware voor het produceren/ vervaardigen van benzylmethylketon (BMK) en/of voor het produceren/vervaardigen van amfetamine gebouwd en/of bereid en/of besteld en/of aangeschaft en/of vervoerd en/of opgeslagen en/of voorhanden gehad,
- (vervolgens) de productieopstelling(en) opgebouwd en/of gemaakt en/of gebruikt.
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01.993370.21 tenlastegelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2021 tot en met 7 juni 2021 te Eindhoven, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet) heeft gebracht, één of meer hoeveelhe(i)den van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, waaronder:
  • (in totaal) ongeveer 82 kilogram amfetamine, in elk geval één of meer hoeveelhe(i)den van een materiaal bevattende amfetamine (in beslag genomen in Zweden op of omstreeks 10 april 2021) en/of
  • (in totaal) ongeveer 100 kilogram amfetamine, in elk geval één of meer hoeveelhe(i)den van een materiaal bevattende amfetamine (in beslag genomen in Zweden op of omstreeks 4 mei 2021) en/of
  • (in totaal) ongeveer 60 kilogram amfetamine, in elk geval één of meer hoeveelhe(i)den van een materiaal bevattende amfetamine (in beslag genomen in Zweden op of omstreeks 21 mei 2021)
zijnde (telkens) amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
De zaak met v.i. zaaknummer 99-000687-24 is aangebracht bij vordering van 2 augustus 2021. Ter terechtzitting van 12 december 2023 heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd. Door een omissie staat in de vordering vermeld dat de resterende v.i.-periode 365 dagen bedraagt in plaats van tien maanden. Deze gewijzigde vordering heeft betrekking op de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van tien maanden van de gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van 23 december 2019. De veroordeelde is op 31 oktober 2020 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De vordering tot herroeping van de hiervoor genoemde voorwaardelijke invrijheidstelling voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.

De beoordeling van de ten laste gelegde feiten.

Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijke requisitoir genoemde gronden heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zijn.
Het standpunt van de verdediging.
Op de in de pleitnota’s genoemde gronden heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte van alle feiten moet worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank.

de rechtmatigheid van de verkregen bewijsmiddelen
Bij de bespreking van het verweer dat het bewijsmateriaal afkomstig van communicatie via ANØM-toestellen onrechtmatig is verkregen, stelt de rechtbank voorop de op 13 juni 2023 door de Hoge Raad gegeven prejudiciële beslissing op vragen van de rechtbanken Noord-Nederland en Overijssel (ECLI:NL:HR:2023:913). In deze beslissing heeft de Hoge Raad een kader gegeven voor de beoordeling van verweren als de onderhavige. De gestelde prejudiciële vragen en door de Hoge Raad gegeven antwoorden zien niet (in directe zin) op bewijsmateriaal afkomstig van communicatie via ANØM-toestellen. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat ook aangaande dat bewijsmateriaal de beslissing van de Hoge Raad een kader biedt voor de beoordeling van de verweren door de rechtbank.
Uit de gegevens die aangaande de verkrijging van bewijsmateriaal afkomstig van ANØM-toestellen bij de processtukken zijn gevoegd, maakt de rechtbank op dat het de Amerikaanse autoriteiten zijn geweest die de ANØM-operatie hebben geïnitieerd en daarover de leiding hebben gehad. Hoewel een onbekend gebleven derde land kennelijk ook betrokken is geweest bij de ANØM-operatie, constateert de rechtbank dat de verantwoordelijkheid voor de operatie rust bij de Amerikaanse autoriteiten. Van opsporing onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten is derhalve geen sprake.
Nu de verantwoordelijkheid voor de verkrijging van het bewijsmateriaal afkomstig van ANØM-toestellen berust bij de autoriteiten van de Verenigde Staten is het hiervoor besproken door de Hoge Raad onder 6.5 en 6.6 van zijn beslissing aangereikte kader niet zonder meer van toepassing, nu de Verenigde Staten niet zijn toegetreden tot het EVRM. De rechtbank ziet evenwel reden om dit kader op dezelfde wijze toe te passen in geval van bewijsmateriaal verkregen door de Amerikaanse autoriteiten. Hoewel de Verenigde Staten niet zijn toegetreden tot het EVRM, zijn zij wel verdragspartij bij het IVBPR. Dat verdrag garandeert op eenzelfde wijze de mensenrechten die hier relevant zijn, in het bijzonder ook het recht op privacy en de toegang tot een onafhankelijke rechter. Dat de Verenigde Staten het recht op privacy, zoals is gesteld, anders zouden toepassen op Amerikaanse staatsburgers dan op niet-staatsburgers, vormt geen reden om anders te oordelen, nu het recht op privacy niet absoluut is en zowel het EVRM als het IVBPR inperkingen van dat recht toestaan. Niet is gesteld of gebleken dat een betrokken persoon onvoldoende toegang tot de rechter in de Verenigde Staten heeft om te laten toetsen of sprake is geweest van een onrechtmatige inperking van zijn recht op privacy.
Uit het voorgaande volgt dat ook waar het de bestreden rechtmatigheid van de verkrijging van bewijsmateriaal van ANØM-toestellen betreft, het niet aan de Nederlandse strafrechter is om het onderzoek in het buitenland te toetsen. In het bijzonder is het niet aan de Nederlandse strafrechter om te toetsen aan artikel 8 EVRM en het daarmee in dit kader gelijk te stellen artikel 17 IVBPR, dat het recht op privacy garandeert. Het uitgangspunt van rechtmatigheid van de verkrijging van het bewijsmateriaal lijdt alleen uitzondering als in de betreffende staat, in dit geval, de Verenigde Staten, onherroepelijk is komen vast te staan dat het onderzoek niet in overeenstemming met de geldende rechtsregels is gebeurd. Dat daarvan sprake is, is niet gebleken.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het vertrouwensbeginsel een internationaal beginsel is dat in verschillende landen op dezelfde wijze behoort te worden toegepast. In andere landen wordt, aldus de verdediging blijkens door haar aangehaalde beslissingen van rechters uit die landen, een stringentere toets aangelegd van bewijsmateriaal afkomstig uit het buitenland. Om die reden zou ook in Nederland bewijsmateriaal afkomstig uit het buitenland stringenter moeten worden getoetst. De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van de verdediging dat het vertrouwensbeginsel een internationaal beginsel is dat in verschillende landen op dezelfde wijze behoort te worden toegepast, geen grondslag vindt in het geldend recht. Er is daarom geen reden om een beweerdelijk stringentere toets door rechters in het buitenland over te nemen, zoals bepleit. De waarborgen die het EVRM en de jurisprudentie van het EHRM en andere internationale mensenrechtenverdragen en -instrumenten in dit opzicht bieden, vormen hierbij een ondergrens. Het staat verdragspartijen bij deze verdragen en instrumenten vrij een hoger beschermingsniveau te bieden, maar dat brengt niet met zich dat dat een dergelijk hoger beschermingsniveau internationaal tot norm wordt verheven.
De rechtbank verwerpt de verweren voor zover zij zien op de (on)rechtmatigheid van de verkrijging van bewijsmateriaal afkomstig van ANØM-toestellen.
Voor de volledigheid merkt de rechtbank op dat door de verdediging de betrouwbaarheid van het verkregen bewijsmateriaal niet is bestreden. De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat het onderzoek in de Verenigde Staten zo is uitgevoerd dat de resultaten betrouwbaar zijn en ziet, ook ambtshalve, geen aanwijzingen voor het tegendeel die aanleiding geven tot nader onderzoek van de betrouwbaarheid.

verwerking van het bewijsmateriaal afkomstig van ANØM-toestellen
Voor de verwerking van bewijsmateriaal afkomstig van ANØM-toestellen is geen machtiging van de rechter-commissaris gevorderd. De rechtbank is in het licht van het door de Hoge Raad in zijn prejudiciële beslissing uiteengezette kader van oordeel dat daartoe ook in het geval van ANØM-gegevens geen noodzaak bestond. Het openbaar ministerie heeft zelf wel kaders gesteld voor en voorwaarden verbonden aan de (verdere) verwerking van dit bewijsmateriaal. De rechtbank is niet gebleken dat in strijd met de door het openbaar ministerie gestelde voorwaarden is gehandeld.
Voorts zijn de Richtlijnen 2002/58/EG en 2016/680 noch de jurisprudentie van het EHRM die ziet op bulkinterceptie van data en mogelijke strijd daarvan met artikel 8 EVRM op de verwerking van het onderhavige bewijsmateriaal van toepassing, zo vloeit voort uit de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad. Evenmin is het kader dat voortvloeit uit het Prokuratuur-arrest van toepassing, nu ook die rechtspraak immers niet ziet op de interceptie van gegevens in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de aanbieders van diensten waarmee berichten versleuteld kunnen worden verzonden, en naar de gebruikers van die diensten, in verband met de in relatie tot het aanbieden en het gebruik gerezen verdenkingen.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat het bewijsmateriaal afkomstig van ANØM-toestellen rechtmatig is verwerkt. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer voor zover dat ziet op de (on)rechtmatigheid van de verwerking van bewijsmateriaal afkomstig van ANØM-toestellen.

het gebruik van bewijsmateriaal in overeenstemming met het recht op een eerlijk proces
Hiervoor heeft de rechtbank overwogen dat het niet haar taak is om de rechtmatigheid van de opsporing onder verantwoordelijkheid van de Amerikaanse autoriteiten te toetsen. Het is wel de taak van de rechtbank om te waarborgen dat het gebruik van uit het buitenland afkomstig bewijsmateriaal in een Nederlandse strafzaak niet in strijd is met het recht op een eerlijk proces, zoals gegarandeerd in artikel 6 EVRM en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Door de verdediging is aangevoerd dat het gebruik van dit bewijsmateriaal wel strijd met het recht op een eerlijk proces oplevert, kort gezegd, omdat zij onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om de opsporing in het buitenland te toetsen.
De rechtbank is van oordeel dat dit verweer faalt. Uit het door de Hoge Raad geboden kader volgt dat bij het beoordelen van verzoeken tot het voegen van stukken bij de processtukken en het verkrijgen van inzage in stukken, de rechter acht kan slaan op de beoordelingsruimte die de Nederlandse strafrechter heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de opsporing in het buitenland. Nu het niet de taak is van de Nederlandse strafrechter om die rechtmatigheid te toetsen, is de verdediging ook niet in haar belang geschaad wanneer zij minder inzicht heeft gekregen in het verloop van het opsporingstraject in het buitenland dan zij wenste. De rechtbank betrekt bij dit oordeel de omstandigheid dat niet is gebleken waarom de wijze van verkrijging van het materiaal van belang zou zijn voor de beoordeling of het gebruik voor het bewijs van de resultaten in overeenstemming is met het recht op een eerlijk proces, en het dus (toch) noodzakelijk is om daar nader onderzoek naar te verrichten.
De rechtbank verwerpt het verweer voor zover daarmee is aangevoerd dat het gebruik van het ANØM-bewijsmateriaal in strijd is met het recht op een eerlijk proces.

is er sprake van vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering?
Als er al sprake zou zijn van de door de raadsman gestelde vormverzuimen, kan dit hooguit tot de enkele constatering ervan leiden omdat uit het verhandelde ter zitting niet is gebleken dat verdachte door die verzuimen in enig rechtens te beschermen (legaal) belang is geschaad. Immers, wat door de verdediging over de aard en gevolgen van de verzuimen is aangevoerd, is in de kern niet meer dan de enkele stelling dat verdachte in zijn recht op privacy en gegevensbescherming is geschaad. Die stelling kan echter door het ontbreken van enige concretisering van het door verdachte als gevolg van die schendingen daadwerkelijk geleden nadeel, niet leiden tot de gevolgtrekking dat sprake is van zodanig ernstige verzuimen dat concrete belangen van verdachte in deze strafzaak zijn aangetast of dat anderszins sprake is van vormverzuimen die hebben geleid tot een zodanige ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, dat die verzuimen kunnen leiden tot een van de door de verdediging bepleite gevolgen (bewijsuitsluiting of strafvermindering). De prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 13 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:913) noopt de rechtbank niet tot andere conclusies.

tussenconclusie
De rechtbank is van oordeel dat alle verweren van de verdediging die zijn gevoerd in verband met de rechtmatigheid van het gebruik van bewijsmateriaal afkomstig uit ontsleutelde communicatie via ANØM-cryptotelefoons, falen. Er is derhalve geen aanleiding om die van het bewijs uit te sluiten. Ook is er geen reden om over te gaan tot strafvermindering. De rechtbank verwerpt de verweren in al hun onderdelen.
Tenslotte merkt de rechtbank nog op dat de verdediging bij pleidooi op de diverse onderdelen, gedetailleerde verweren heeft gevoerd. Gelet op wat hiervoor is overwogen ten aanzien van de verkrijging en verwerking van het bewijsmateriaal, acht de rechtbank het niet opportuun op elk deelargument van de verdediging te reageren, nu die deelargumenten de rechtbank niet tot andere oordelen brengen.

de door de verdediging gedane verzoeken
Tijdens de behandeling van deze strafzaak op de diverse terechtzittingen heeft de verdediging de rechtbank verzocht diverse onderzoekswensen uit te voeren. De rechtbank heeft telkens besloten op die verzoeken in raadkamer te beslissen nadat het onderzoek ter terechtzitting is gesloten.
De door de verdediging gedane verzoeken strekken tot het doen opmaken van aanvullende processen-verbaal, het voegen van machtigingen en onderliggende stukken aangaande het onderzoek in het derde land naar ANØM-telefoons, het bepalen dat aan de Verenigde Staten wordt verzocht te berichten over waarborgen bij de interceptie en verwerking van ANØM-bewijsmateriaal en het stellen van (aanvullende) prejudiciële vragen aan dan wel wachten op te verwachten beslissingen van de Hoge Raad en het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de rechtbank zich voldoende voorgelicht en in staat acht om een oordeel te vormen over de gevoerde verweren in dit verband. Zij acht hetgeen is verzocht daarom niet noodzakelijk voor de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering en wijst deze verzoeken van de verdediging af.

de bewijsmiddelen.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt voor het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

de slotconclusie.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met wat hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, een en ander zoals hierna onder “De bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de zaak met parketnummer 01.993293.21:

1. op tijdstippen in de periode van 31 januari 2021 tot en met 7 juni 2021 in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk heeft bereid en bewerkt en verwerkt en verkocht en afgeleverd en vervoerd en vervaardigd een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamine, zijnde amfetamine en metamfetamine middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;

2. op tijdstippen in de periode van 31 januari 2021 tot en met 7 juni 2021 in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden van materialen bevattende MDMA of amfetamine of metamfetamine, zijnde middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, telkens

- één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen of mede te plegen of om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en
- zich en één of meer anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en
- voorwerpen of stoffen en gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten,

immers hebbende hij en zijn mededaders opzettelijk daartoe

- zogenaamde cryptotelefoons voorhanden gehad en
- via deze cryptotelefoons met anderen uitgebreid gecommuniceerd
* over de inrichting van productielocaties van synthetische drugs en
* over de productie van synthetische drugs en hierbij laboranten voor de productie van synthetische drugs aangestuurd en aan personen het productieproces van middelen als bedoeld op lijst I van de Opiumwet uitgelegd en voorgehouden en
* over de verkoop en export van synthetische drugs en
- een productielocatie, te weten de locaties [adres 2] te Helmond en de locatie [adres 3] te Heerlen, voorhanden gehad en/of gebruikt en/of laten gebruiken en
- hoeveelheden chemicaliën en hardware voor het produceren/ vervaardigen van benzylmethylketon (BMK) en voor het produceren/vervaardigen van amfetamine gebouwd en voorhanden gehad en
- vervolgens de productieopstellingen opgebouwd en gebruikt.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de zaak met parketnummer 01/01.993370.21:
op tijdstippen in de periode van 31 januari 2021 tot en met 7 juni 2021 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, waaronder:
  • in totaal ongeveer 82 kilogram amfetamine, in beslag genomen in Zweden op of omstreeks 10 april 2021) en
  • in totaal ongeveer 100 kilogram amfetamine, in beslag genomen in Zweden op of omstreeks 4 mei 2021) en
  • in totaal ongeveer 60 kilogram amfetamine, in beslag genomen in Zweden op of omstreeks 21 mei 2021,

zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien jaren. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie maakt kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft – in het geval dat de rechtbank tot een veroordeling van verdachte zou komen – bepleit een aanmerkelijk lagere straf op te leggen dan de officier van justitie heeft gevorderd. De verdediging baseert zich daarbij met name op het feit dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM ruimschoots is overschreden.
Het oordeel van de rechtbank.

algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM
Evenals de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het recht van elke verdachte op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, is geschonden. De rechtbank heeft daarbij tot uitgangspunt genomen dat de redelijke termijn is aangevangen op 7 juni 2021, de dag dat verdachte inverzekeringstelling is gesteld.
De inhoudelijke behandeling van deze zaak was gepland op de zitting van 1 december 2022 met een te verwachten uitspraak twee weken nadien, dus voordat de redelijke termijn van artikel 6 van het EVRM was overschreden. Op de zitting van 1 december 2022 heeft de verdediging de rechtbank gewraakt. Dit wrakingsverzoek is ongegrond verklaard. Vervolgens is de inhoudelijke behandeling van deze strafzaak, nadat eerdere zittingsdata niet haalbaar bleken vanwege de agenda van één van de raadslieden, gepland op de zitting van 12 december 2023 met een sluiting op 9 januari 2024 en uitspraak heden. Dat betekent dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM op het moment dat dit vonnis wordt uitgesproken met ruim zeven maanden is overschreden. Deze overschrijding is veroorzaakt door de vertraging die in de afhandeling van deze strafzaak is ontstaan door het door de verdediging vruchteloos gedane wrakingsverzoek en daarop volgende planningsperikelen. De overschrijding van de redelijke termijn komt derhalve naar het oordeel van de rechtbank geheel voor rekening en verantwoording van de verdediging.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, volstaat de rechtbank met de constatering dat de redelijke termijn bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden, zonder daar enig gevolg aan te verbinden.

de ernst van de bewezen verklaarde feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen gericht op de productie van synthetische drugs, de daadwerkelijke productie van amfetamine en de verkoop daarvan. Het is algemeen bekend dat het gebruik van synthetische drugs kan leiden tot een geestelijke of lichamelijke verslaving en, bij overdosis, zelfs tot de dood van de gebruiker. Synthetische drugs vormen steeds meer een nationaal probleem. Het chemisch afval dat ontstaat bij de productie van die drugs wordt vrijwel altijd illegaal gedumpt, waardoor het milieu schade ondervindt en belast wordt en waarbij er in de regel veel geld, tijd en energie geïnvesteerd moet worden om de negatieve gevolgen voor het milieu zoveel mogelijk ongedaan te maken. Bovendien legt het opsporen, ontmantelen en vervolgen van de producenten van synthetische drugs een fors beslag op het opsporingsapparaat als gevolg waarvan de opsporing van andere misdrijven in het gedrang kan komen. Drugscriminaliteit wordt steeds meer het werkterrein van georganiseerde misdaad. Deze georganiseerde drugscriminaliteit leidt tot veel geweld met alle gevolgen van dien. Kortom, de productie en handel van harddrugs heeft op meerdere niveaus van de maatschappij een forse negatieve invloed.
Aan al deze negatieve effecten heeft verdachte een bijdrage geleverd door grote hoeveelheden grondstoffen en voorwerpen voorhanden te hebben waarmee heel veel amfetamine kon worden gemaakt en nadat deze amfetamine was geproduceerd ze te verhandelen. Verdachte heeft zich van alle hiervoor genoemde negatieve gevolgen niets aangetrokken en kennelijk gehandeld uit puur financieel eigen belang.

strafverzwarende omstandigheden
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte bij het plegen van de bewezen verklaarde feiten een leidinggevende rol heeft vervuld en dat verdachte degene was die de touwtjes in handen had. Hij stuurde anderen aan om die feiten mogelijk te maken. Uiteindelijk was het verdachte die bepaalde waar en wanneer er werd gewerkt. Hij was verantwoordelijk voor het regelen van goederen en grondstoffen ten behoeve van de productie, zorgde voor de betaling van de benodigde goederen en onderhield de contacten met de kopers van de geproduceerde drugs.
Uit niets blijkt dat verdachte bij het bepalen van de locaties van de laboratoria oog had voor mogelijke risico’s voor omwonenden en passanten. Daar waar met grote hoeveelheden chemicaliën wordt gewerkt zonder dat daarbij allerlei veiligheidsmaatregelen in acht worden genomen, ontstaan er grote risico’s op branden en dus ook ontploffingen.
Verdachte was eerder al tot langere onvoorwaardelijke gevangenisstraffen veroordeeld voor overtredingen van de Opiumwet. Kennelijk hebben deze veroordelingen verdachte er niet van weerhouden actief te blijven in de wereld van de fabricage van en de handel in synthetische drugs.
De rechtbank weegt in het nadeel van verdachte ook mee dat hij zich niet heeft gehouden aan één van de voorwaarden die aan de schorsing van de voorlopige hechtenis verbonden waren, te weten dat hij aanwezig zou zijn bij de inhoudelijke behandeling van deze zaak.

de strafmodaliteit
Door de strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen en het bereiden van synthetische drugs in de Opiumwet en het daarop gestelde wettelijke strafmaximum is tot uiting gebracht dat tegen drugscriminaliteit, ook wanneer deze zich nog in de voorbereidende fase bevindt, krachtig dient te worden opgetreden. Voor de bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen zijn binnen de rechtspraak thans geen oriëntatiepunten ontwikkeld. De rechtbank heeft daarom aansluiting gezocht bij de straffen die in soortgelijke zaken door de rechtbanken en gerechtshoven in het land worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving, met name gelet op de aard, ernst en de negatieve maatschappelijke gevolgen van de bewezenverklaarde feiten, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

de conclusie
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat passend en geboden is verdachte – overeenkomstig de eis van de officier van justitie – te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien jaren.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

De motivering van de beslissing op de in beslag genomen voorwerpen.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan en/of die tot het begaan van de bewezen verklaarde misdrijven zijn vervaardigd of bestemd. Deze voorwerpen behoorden ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toe.
De motivering van de beslissing tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daardoor heeft verdachte de voorwaarde voor zijn voorwaardelijk invrijheidstelling niet nageleefd. In hetgeen ter terechtzitting aan de orde is gekomen en in de persoon van de veroordeelde, ziet de rechtbank geen aanleiding om niet tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling over te gaan.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
33, 33a, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en
2, 10 en 10a van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart de onder de parketnummer 01.9932931.21, onder 1 en 2 en onder parketnummer 01.993370.21 ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

ten aanzien van parketnummer 01.993293.21:
1.
medeplegen van: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
2.
medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden een ander tracht te bewegen om dat feit te plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen dat feit tracht te verschaffen en voorwerpen, stoffen en gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.

ten aanzien van parketnummer 01.993370.21:
medeplegen van: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 aanhef en onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
 een
gevangenisstraf van tien jaren.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Beslissing over de in beslag genomen voorwerpen.

Verklaart verbeurd de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen, te weten:
  • één telefoontoestel, Google Pixel 3a,
  • twee telefoontoestellen, Google Pixel 4a,
  • één telefoontoestel, Google Pixel,
  • 20 telefoontoestellen, Google Pixel 4a, verpakt in doos,
  • twee telefoontoestellen, Google Pixel 4a, verpakt in doos met 35 ongebruikte simkaarten
  • één weegschaal,
  • één geldautomaat,
  • één geldtelmachine [112050920150116]
  • één gegevensdrager, Datashur,
  • 35 simkaarten en
  • één telefoonkaart, 67580 b telefoonaccessoires]
Beslissing op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Wijstde vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling
toe. Gelast dat de vrijheidsstraf die als gevolg van de toepassing van de regeling voorwaardelijke invrijheidsstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan, te weten voor de duur van
tien maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. T. Kraniotis en T.J. Roest-Crollius, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 23 januari 2024.
Mr. Roest Crollius is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.