ECLI:NL:RBOBR:2024:248

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
SHE 23/3469
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening tegen last onder bestuursdwang voor bewoning voormalig tenniscomplex

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 24 januari 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker, die een voormalig tenniscomplex bewoont, heeft een last onder bestuursdwang opgelegd gekregen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Best. Deze last is opgelegd omdat de bewoning in strijd is met het bestemmingsplan, dat de bestemming 'Sport - Cultuurhistorisch waardevol' heeft. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college in beginsel verplicht is tot handhaving en dat handhavend optreden in deze omstandigheden niet onevenredig is. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de last en vroeg om een voorlopige voorziening, maar de voorzieningenrechter concludeert dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft.

De voorzieningenrechter behandelt de feiten van de zaak, waaronder de constatering van de illegale bewoning door toezichthouders van de gemeente tijdens een controle. Verzoeker had de mogelijkheid om de situatie voor een bepaalde datum ongedaan te maken, maar heeft dit niet gedaan. De voorzieningenrechter wijst erop dat de handhaving van het bestemmingsplan van groot belang is en dat verzoeker geen aanvraag voor een omgevingsvergunning heeft ingediend, wat betekent dat er geen zicht op legalisatie bestaat. De voorzieningenrechter concludeert dat de belangen van verzoeker niet opwegen tegen het algemeen belang van handhaving.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het bezwaar van verzoeker niet voldoende onderbouwd is en de last blijft gelden. Verzoeker moet binnen twee weken na de uitspraak uitvoering geven aan de last. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/3469
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 januari 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.F. van Hulst),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Best,

(gemachtigden: B. Smulders en I. de Visser).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen een aan hem opgelegde last onder bestuursdwang (de last). Het college heeft verzoeker gelast om een einde te maken aan het gebruik van het pand en het perceel gelegen aan [adres] in [woonplaats] door:
- de bewoning van het pand te beëindigen en beëindigd te houden;
- alle in het pand en op het perceel aanwezige materialen, goederen en voertuigen te
verwijderen en verwijderd te houden.
1.1
Het college heeft de last met het besluit van 9 november 2023 aan verzoeker opgelegd. Verzoeker moest deze last binnen twee maanden na de verzending van dat besluit uitvoeren. [1]
1.2
Verzoeker heeft bezwaar ingediend tegen de last en heeft de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening gevraagd. In het e-mailbericht van 2 januari 2024 heeft het college meegedeeld dat de begunstigingstermijn wordt verlengd tot maximaal twee weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
1.3
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt of zij een voorlopige voorziening zal treffen. In dat kader gaat zij in op de vraag of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om de last te schorsen. Deze vraag beantwoordt zij aan de hand van de gronden die verzoeker tegen de last heeft aangevoerd.
3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder bestuursdwang is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet het oude recht op die last van toepassing tot het tijdstip waarop de last onherroepelijk is geworden en volledig is uitgevoerd of ten uitvoer is gelegd dan wel de last is ingetrokken of is komen te vervallen. De last onder bestuursdwang is op
9 november 2023 opgelegd. Dat betekent dat de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het bestemmingsplan “Batadorp”, zoals die golden vóór 1 januari 2024, van toepassing blijven.
4.1
De voor de beoordeling van het verzoek belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Vooraf
5. Tijdens een op 10 oktober 2023 onaangekondigde controle is door een toezichthouders van de gemeente Best geconstateerd dat verzoeker een pand op het perceel op een voormalig tenniscomplex, kadastraal perceel gemeente Best, [nummer] , nummer [nummer] , op het adres [adres] in [woonplaats] (het perceel), bewoont met zijn twee honden en dat hij ook gebruik maakt van het om het pand liggende terrein, waarop hij twee caravans heeft geplaatst en diverse andere goederen, onder andere diverse fietsen, een fietskar, dichte aanhanger, twee caravans, een bakfiets, een brommer, een motor, diverse pallets, een barbecue, een aanhanger(frame), een surfplank en diverse losse materialen (hout en metaal). Op het perceel rust op grond van het bestemmingsplan “Batadorp” de bestemming “Sport - Cultuurhistorisch waardevol”. De aangetroffen situatie is in strijd met het bestemmingsplan.
5.1
Op 17 oktober 2023 heeft het college aan verzoeker een voornemen tot oplegging van een last onder bestuursdwang gestuurd. Het college heeft verzoeker daarin te kennen gegeven dat verzoeker het opleggen van een last onder bestuursdwang kan voorkomen door de strijdige situatie voor 25 oktober 2023 ongedaan te maken, wat concreet betekent dat hij een einde dient te maken aan het gebruik van het pand en het perceel. Hiertegen heeft verzoeker een zienswijze ingediend.
5.2
Op 7 november 2023 heeft de toezichthouder het perceel gecontroleerd en geconstateerd dat verzoeker het pand nog steeds bewoont. Uit het controlerapport blijkt dat de situatie ten opzichte van de op 10 oktober 2023 uitgevoerde controle vrijwel ongewijzigd is. Vervolgens is het college met het besluit van 9 november 2023 overgegaan tot oplegging van de last. In dat besluit heeft het college ook aangegeven dat de zienswijze van verzoeker geen reden geeft om de last niet op te leggen.
Bevoegdheid
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college bevoegd is tot handhavend optreden, omdat het bewonen van het pand en het gebruik van het perceel voor opslag van voertuigen, aanhangwagens, caravans, bouwmaterialen, andere voorwerpen, stoffen producten en/of materialen op gronden met de bestemming “Sport - Cultuurhistorisch waardevol” zonder een daartoe verleende omgevingsvergunning in strijd is met artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
7. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
Legalisatie
8. Verzoeker voert aan dat het perceel voor maximaal tien jaar een tijdelijke woonbestemming kan krijgen bij toepassing van artikel 4, elfde lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
8.1
Het college heeft aangegeven niet te willen meewerken aan legalisatie. Volgens het college is bewoning van dit perceel in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Het perceel ligt aan de rand van een industrieterrein. Het beleid van de gemeente is erop gericht geen (nieuwe) woningen toe te staan op industrieterreinen. Het college wil beperkingen die voor de omliggende bedrijven voortvloeien uit milieugevoelige functies (waaronder wonen) zoveel mogelijk voorkomen. Bovendien is het college van mening dat de wijze waarop materialen en goederen op het perceel zijn opgeslagen voor verloedering zorgt.
8.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker geen aanvraag voor een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan heeft ingediend. Alleen daarom al bestaat geen zicht op legalisatie. Daarbij komt dat het college niet bereid is om mee te werken aan legalisatie. Ook dat is op zichzelf al voldoende voor de conclusie dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat.
Dit betoog van verzoeker slaagt niet.
Belangenafweging9. Verzoeker voert aan dat de last getuigt van een niet naar behoren uitgevoerde belangenafweging. Voordat er een belangenafweging ten aanzien van de bewoning van het pand gemaakt kan worden, is een toekomstvisie voor het pand vereist. Verzoeker wordt voor de derde maal in een half jaar tijd dakloos, wat leidt tot kosten voor de gemeente en psychische spanningen bij verzoeker. Hij heeft een kleurrijke levensstijl en woont liever op enige afstand van buren om klachten over vermeende overlast te voorkomen. Hij is een kwetsbare man. Verzoeker leidt al sinds 2013 met zijn caravan een zwervend bestaan in dit deel van Noord-Brabant. Hij heeft alleen binding met dit gebied. Omdat verzoeker administratief zwak is, is het hem nooit gelukt zich in te schrijven als woningzoekende. Hij zal nog zeker vijf, maar waarschijnlijker tien jaar moeten wachten om in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning. Een particuliere huur- of koopwoning valt ver buiten zijn budget. Verzoeker wil dat de huidige situatie wordt gedoogd totdat hij een permanentere oplossing heeft gevonden.
9.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de bewoning van het perceel door verzoeker een ernstige inbreuk vormt op de bestemming “Sport - Cultuurhistorisch waardevol”. In het bestuursrecht geldt een beginselplicht om tot handhaving over te gaan teneinde illegale situaties te beëindigen (zie ook overweging 7). Het is niet juist dat het college eerst een toekomstvisie op het gebruik van het perceel zou moeten hebben om tot handhaving over te mogen gaan. Het bestemmingsplan bevat immers al regels over het gebruik van het perceel. Dat verzoeker het pand in strijd met het bestemmingsplan bewoont zonder over een omgevingsvergunning te beschikken is in beginsel voldoende om het opleggen van een last onder bestuursdwang te rechtvaardigen. Het ligt op de weg van verzoeker om omstandigheden aan te voeren die maken dat handhaving in dit geval toch onevenredig zou zijn. Verzoeker is daarin niet geslaagd. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat verzoeker in de zomer van 2023 in het pand is komen wonen terwijl hij zich ervan bewust was dat dit niet geoorloofd was. Nadat de gemeente op de hoogte is geraakt van het illegale gebruik van het pand, heeft de gemeente verzoeker laten weten dat hij de bewoning diende te beëindigen. De gemeente heeft nimmer het vertrouwen gewekt dat verzoeker daar zou mogen blijven wonen. Verzoeker heeft niet met stukken onderbouwd dat hij administratief zwak is en dat het hem daardoor niet gelukt is om zich in te schrijven als woningzoekende. Verzoeker beroept zich op een psychologisch rapport uit december 2018. Daarin is echter expliciet vermeld dat de geldigheidsduur van het rapport beperkt is tot twee jaar na de rapportagedatum. Bovendien volgt uit dit rapport niet dat verzoeker op psychische gronden niet in staat zou zijn zich in te schrijven als woningzoekende. Verzoeker heeft aangegeven dat hij al sinds 2013 een zwervend bestaan leidt. Tijdens de zitting is namens verzoeker aangegeven dat reguliere huisvesting niet geschikt is voor hem, dat de daklozenopvang (in Eindhoven) een verslechtering voor hem zou zijn en dat er in deze regio geen geschikte huisvesting voor hem is. Deze omstandigheden duiden op een eigen keuze van verzoeker en komen daarmee voor zijn rekening en risico. Verzoeker heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen omstandigheden aangevoerd die tot het oordeel leiden dat het onevenredig was om een last tot bestuursdwang op te leggen.
Dit betoog van verzoeker slaagt niet.
10. Verzoeker beroept zich op eerbiediging van zijn woonrecht, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM [2] , onder verwijzing naar Europese en nationale jurisprudentie. Een inbreuk op dat (grond)recht kan slechts worden gemaakt, indien de maatregel noodzakelijk en subsidiair is. Volgens verzoeker is daarvan geen sprake, omdat geen hinder ontstaat ten gevolge van de bewoning en er ook geen belang is bij ontruiming, omdat de gemeente geen concrete plannen voor het perceel heeft. Het louter handhaven van regelgeving is volgens verzoeker onvoldoende om ontruiming te kunnen rechtvaardigen.
10.1
Dit betoog van verzoeker slaagt evenmin.
De inmenging in het door artikel 8 van het EVRM gewaarborgde woonrecht is bij wet voorzien, te weten de Algemene wet bestuursrecht en de Wabo. De in deze nationale regelgeving neergelegde wettelijke voorschriften hebben een legitiem doel. In dit geval gaat het om de naleving van het bestemmingsplan. De naleving van het bestemmingsplan kan in dit geval alleen worden verzekerd door het opleggen van een last onder bestuursdwang tot beëindiging van de illegale bewoning. Verzoeker is immers niet bereid om de bewoning vrijwillig te beëindigen. Beëindiging van de illegale bewoning is ook nodig ter bescherming van de rechten van de bedrijven op het industrieterrein die als gevolg van de bewoning door verzoeker in hun bedrijfsuitoefening kunnen worden beperkt. Tot slot heeft het college tijdens de zitting aangegeven dat er klachten zijn ingediend over overlast als gevolg van de bewoning door verzoeker. Tegenover de belangen die zijn gediend met de beëindiging van de illegale bewoning staan de belangen van verzoeker om de bewoning voort te zetten. Duidelijk is dat verzoeker geen andere reguliere woonruimte heeft. De beëindiging van de bewoning van het perceel betekent voor verzoeker dat hij andere woonruimte moet zoeken dan wel in zijn caravan moet wonen. In het nadeel van verzoeker weegt echter mee dat de bewoning van het pand van meet af aan illegaal was en hij zich daarvan bewust was. Hij heeft nimmer een recht gehad om daar te wonen of de gerechtvaardigde verwachting mogen koesteren om op het perceel te blijven wonen. Zodra de gemeente op de hoogte was van de illegale bewoning heeft zij verzoeker te kennen gegeven dat hij de bewoning diende te beëindigen. Gelet op het voorgaande heeft het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter tot de conclusie mogen komen dat het algemene belang bij handhaving zwaarder weegt dan de belangen van verzoeker om de illegale bewoning voort te zetten.
Begunstigingstermijn
11. Verzoeker voert ten slotte aan dat de begunstigingstermijn van twee weken te kort is, omdat er geen enkel materieel ruimtelijk belang is dat zich verzet tegen bewoning. Er is alleen rekening gehouden met de tijd die het verplaatsen van spullen kost en niet met de tijd die het kost om vervangende woonruimte te zoeken. Een redelijke termijn voor het vinden van alternatieve woonruimte en de verhuizing kan afgeleid worden uit de wettelijke opzegtermijn voor huurcontracten en bedraagt volgens verzoeker tussen de drie en zes maanden.
11.1
De voorzieningenrechter volgt ook dit betoog van verzoeker niet.
Het college hoefde bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn geen rekening te houden met het zoeken naar vervangende woonruimte. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [3] geldt bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn namelijk als uitgangspunt dat deze termijn niet wezenlijk langer mag zijn dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen beëindigen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is een begunstigingstermijn van twee maanden voldoende om de bewoning te beëindigen en de aanwezige goederen te verwijderen. Verzoeker heeft nu bovendien meer tijd gekregen doordat het college de begunstigingstermijn heeft verlengd tot twee weken na deze uitspraak.

Conclusie en gevolgen

12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, omdat het bezwaar naar haar oordeel geen redelijke kans van slagen heeft. De last blijft dus gelden. Verzoeker moet binnen twee weken na deze uitspraak uitvoering geven aan de last. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Hutten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.F. Hooghuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid
voorzieningenrechter
om de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(…)
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1° met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3° in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
(…)
Bestemmingsplan Batadorp
Gronden met de bestemming 'Sport - Cultuurhistorisch waardevol' zijn volgens artikel 6.1.1 bestemd voor (a) een tennispark, (b) veldsporten, (c) sportparken en sportvoorzieningen, (d) ondersteunende horeca, met daarbij behorende voorzieningen, zoals (e) terreinen,
( f) wegen en paden, (g) parkeervoorzieningen, (h) groenvoorzieningen, (i) water en waterhuishoudkundige voorzieningen en (j) nutsvoorzieningen.
Op grond van artikel 6.1.2 zijn deze gronden mede bestemd voor het behoud, het herstel en de versterking van het historische en ruimtelijk karakter.
Op grond van artikel 6.4 wordt tot strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in ieder geval wordt gerekend het gebruik voor:
a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Voetnoten

1.Dat is de zogeheten begunstigingstermijn.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:330.