In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 mei 2024 een tussenuitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de deken van de Amsterdamse orde van advocaten. Eiser heeft verzocht om inzage in, verwijdering van, rectificatie van en beperking van de verwerking van zijn persoonsgegevens in het kader van een klachtdossier. De deken heeft deze verzoeken geweigerd op grond van de geheimhoudingsplicht van artikel 45a van de Advocatenwet. De rechtbank oordeelt dat de deken niet voldoende heeft toegelicht welk concreet belang zich verzet tegen de inzageverzoeken en dat een algemene verwijzing naar een weigeringsgrond niet volstaat. De rechtbank heeft de deken de gelegenheid gegeven om het gebrek in de besluitvorming te herstellen en de benodigde stukken te overleggen. Eiser heeft ook een verzoek om schadevergoeding ingediend, maar de rechtbank verklaart zich onbevoegd om hierover te oordelen, aangezien het gevraagde bedrag boven de € 25.000 ligt. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en stelt dat tegen deze tussenuitspraak geen hoger beroep kan worden ingesteld, maar dat dit wel mogelijk is tegen de einduitspraak.