ECLI:NL:RBOBR:2024:2398

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
23/2344 en 24/24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoeken om inzage, verwijdering, rectificatie en beperking van persoonsgegevens in klachtdossier bij de deken

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 mei 2024 een tussenuitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de deken van de Amsterdamse orde van advocaten. Eiser heeft verzocht om inzage in, verwijdering van, rectificatie van en beperking van de verwerking van zijn persoonsgegevens in het kader van een klachtdossier. De deken heeft deze verzoeken geweigerd op grond van de geheimhoudingsplicht van artikel 45a van de Advocatenwet. De rechtbank oordeelt dat de deken niet voldoende heeft toegelicht welk concreet belang zich verzet tegen de inzageverzoeken en dat een algemene verwijzing naar een weigeringsgrond niet volstaat. De rechtbank heeft de deken de gelegenheid gegeven om het gebrek in de besluitvorming te herstellen en de benodigde stukken te overleggen. Eiser heeft ook een verzoek om schadevergoeding ingediend, maar de rechtbank verklaart zich onbevoegd om hierover te oordelen, aangezien het gevraagde bedrag boven de € 25.000 ligt. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en stelt dat tegen deze tussenuitspraak geen hoger beroep kan worden ingesteld, maar dat dit wel mogelijk is tegen de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 23/2344 en SHE 24/24

proces-verbaal van de mondelinge tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van

28 mei 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , eiser

en

de deken van de Amsterdamse orde van advocaten, de deken

(gemachtigden: mr. S.M. de Waard en mr. A. Kamphuis).

Zitting

De rechtbank heeft de beroepen van eiser op 28 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigden van de deken deelgenomen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank na een onderbreking voor raadkameroverleg mondeling tussenuitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het door eiser gedane verzoek om schadevergoeding;
  • schorst het onderzoek;
  • hervat het vooronderzoek;
  • draagt de deken op binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak de rechtbank mee te delen of zij gebruik maakt van de gelegenheid het geconstateerde gebrek in de besluitvorming te herstellen;
  • stelt de deken in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen in deze tussenuitspraak,
  • draagt de deken op om binnen diezelfde termijn de in punt 5.5. van deze tussenuitspraak omschreven stukken aan de rechtbank te overleggen, al dan niet met een verzoek als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht;
  • bepaalt indien de deken een verzoek als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht doet dat de behandeling daarvan in handen wordt gesteld van een geheimhoudingskamer van deze rechtbank;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.

Motivering

1. Eiser is verwikkeld (geweest) in een geschil met de curatoren van een rechtspersoon. De curatoren hebben op grond van de Advocatenwet een klacht ingediend tegen de advocaat die eiser in genoemde procedure bijstaat. Eiser is het er onder andere niet mee eens dat zijn persoonsgegevens in het kader van die klacht door de deken zijn verwerkt en acht dat in strijd met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Uitvoeringswet AVG (UAVG). Hij heeft de deken op verschillende data ten aanzien van zijn persoonsgegevens verzocht om inzage in de verwerking (artikel 15 AVG), verwijdering (artikel 17 AVG), rectificatie (artikel 16 AVG) en beperking van de verwerking (artikel 18 AVG).
2. De deken heeft op deze vier afzonderlijke verzoeken gereageerd met vier afzonderlijke besluiten. Tegen deze besluiten heeft eiser bezwaar gemaakt. Dit heeft geleid tot twee beslissingen op bezwaar, te weten van 4 augustus 2023 en 27 november 2023. Tegen deze besluiten heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. Die beroepen zijn geregistreerd onder de zaaknummers 23/2344 respectievelijk 24/24.
3. Aan de orde in deze procedure of de (in bezwaar gehandhaafde) beslissingen van de deken rechtmatig zijn. Dat bekent dat andere zaken die eiser in deze procedure aan de orde wil stellen niet ter beoordeling voorliggen. Anders gezegd: die zaken vallen buiten de omvang van het geding.
3.1.
Het gaat allereerst om hoe de deken is omgegaan met eisers klacht over de genoemde curatoren. Dit is een zaak die onder het advocatentuchtrecht valt en waarin de bestuursrechter – zeker in het kader van de procedure die hier aan de orde is – geen rol heeft. Dat geldt ook voor eisers klacht over het feit dat de deken de klacht van de curatoren überhaupt in behandeling heeft genomen dan wel dat de deken die klacht ter verdere behandeling aan de Raad van Discipline heeft doorgezonden.
3.2.
Ook kunnen niet aan de orde komen de verstrekking door de deken van eisers persoonsgegevens aan de volgens hem onbevoegde Raad van Discipline, en het niet instellen van een onderzoek door de deken naar de curatoren die eisers persoonsgegevens hebben verwerkt. Over deze aspecten kan eiser zich desgewenst tot de Autoriteit Persoonsgegevens wenden.
3.3.
Ook kan in deze procedure niet aan de orde komen het verzoek van eiser aan de rechtbank om de Raad van Discipline opdracht te geven om al zijn persoonsgegevens te vernietigen (en dat aan eiser kenbaar te maken). In deze procedure ligt namelijk geen besluitvorming van de Raad van Discipline ter toetsing voor, nog daargelaten de vraag of dergelijke besluitvorming überhaupt wel ter toetsing aan de bestuursrechter kan worden voorgelegd.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat in het kader van de hierboven genoemde klachtprocedure eisers persoonsgegevens zijn verwerkt. De deken heeft zich met verwijzing naar de geheimhoudingsplicht van artikel 45a, tweede lid, van de Advocatenwet op het standpunt gesteld dat hij geen gegevens aan eiser mag verstrekken over die klachtprocedure. Om die reden heeft de deken in zoverre eisers inzageverzoek afgewezen. Eisers verzoek om verwijdering van zijn persoonsgegevens heeft de deken geweigerd, omdat volgens hem het dossier volledig dient te blijven teneinde het onderzoek naar de klacht als bedoeld in artikel 46d van de Advocatenwet goed uit te kunnen oefenen. Eisers verzoek om rectificatie is afgewezen, omdat eiser niet heeft aangegeven welke ten aanzien van hem verwerkte persoonsgegevens onjuist zouden zijn. Wel heeft de deken de verwerking van eisers persoonsgegevens richting de Raad van Discipline beperkt. Voor zover er toch sprake is geweest van de verstrekking van enig persoonsgegeven van eiser, wordt opgemerkt dat die verstrekking alleen heeft plaatsgevonden met andere geheimhouders.
5. Eiser stelt in beroep dat de deken ten onrechte heeft geweigerd hem inzage te verlenen in de persoonsgegevens die de deken heeft verwerkt in het kader van de klachtprocedure. Ook heeft volgens eiser de deken in strijd met artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank verstrekt. De rechtbank beoordeelt deze beroepsgronden als volgt.
5.1.
Eiser heeft op de zitting desgevraagd aangegeven dat zijn inzageverzoek ziet op zijn persoonsgegevens die zijn verwerkt in het kader van de eerdergenoemde klachtprocedure. De rechtbank zal het verzoek dan ook zo opvatten dat het enkel daarop ziet. Verder gaat het verzoek naar zijn aard om de verwerking van eisers persoonsgegevens tot en met de datum van dat verzoek (29 maart 2023). Eiser heeft ook verzocht om inzage in de mondelinge verwerking van zijn gegevens, maar dat verzoek kan er niet toe leiden dat de deken gehouden is verslagen op te maken van de gevoerde mondelinge correspondentie. Als van die correspondentie al verslagen zijn gemaakt, vallen die vanzelfsprekend wel onder de reikwijdte van het verzoek zoals hiervoor afgebakend.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat een van de overheid onafhankelijke advocatuur in een rechtsstaat een onmisbare plaats inneemt om de individuele rechtsbescherming te waarborgen. Mede vanuit die gedachte is in de Advocatenwet in een tuchtrecht voorzien dat in grote mate door de beroepsgroep van advocaten zelf wordt bediend. Bij een inmenging daarin moet om de hiervoor genoemde reden een grote mate van terughoudendheid worden betracht. Dat komt ook in de UAVG tot uitdrukking. In artikel 41, eerste lid, van de UAVG staat dat de deken de verzoeken van eiser zoals hier aan de orde buiten toepassing mag laten, voor zover dat noodzakelijk en evenredig is met het oog op de aldaar genoemde belangen. Onder andere zijn daar genoemd het onderzoek naar schendingen van de beroepscodes voor gereglementeerde beroepen (g), een taak op het gebied van het daarop te verrichten toezicht (h) en de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen (i).
5.3.
Tegelijkertijd erkent de rechtbank ook dat de verwerking van persoonsgegevens raakt aan de privacy van individuele burgers. Afhankelijk van de aard van de gegevens kan de verwerking daarvan een al dan niet ernstige inbreuk op die privacy vormen. Overigens kunnen zelfs ernstige inbreuken gerechtvaardigd zijn. De toepasselijke wetgeving – in het bijzonder de AVG en de UAVG – geven daarvoor het wettelijk kader. De bestuursrechter moet uiteindelijk kunnen beoordelen of de verwerking van persoonsgegevens rechtmatig is geweest.
5.4.
Voor een succesvol beroep op een weigeringsgrond in de zin van artikel 41 van de UAVG moet de deken concreet aangeven welk verbonden belang wordt geschonden door honorering van het betrokken verzoek om verstrekking van dan wel inzage in persoonsgegevens. Een algemene verwijzing naar een weigeringsgrond, zoals de deken thans heeft gedaan, volstaat niet. [1] De deken zal dus moeten toelichten welk concreet belang zich in het licht van de weigeringsgrond tegen het inzageverzoek verzet en – als dat niet is te geven – de gevraagde inzage alsnog verlenen. Hetzelfde geldt ten aanzien van eisers verzoeken om zijn persoonsgegevens te verwijderen, de verwerking daarvan te beperken en die gegevens te rectificeren. Duidelijk is dat de deken richting de Raad van Discipline die verwerking heeft beperkt, maar niet duidelijk is tot welke persoonsgegevens van eiser die beperking zich uitstrekt. Dat betekent voor de goede orde niet dat eiser recht heeft op inzage in het klachtdossier. Het gaat enkel om informatie over de verwerking van eisers persoonsgegevens.
5.5.
Om de rechterlijke controle op de besluitvorming effectief te kunnen uitvoeren, is het in beginsel noodzakelijk dat de rechtbank inzage krijgt in de stukken van de klachtprocedure waarin eisers persoonsgegevens zijn verwerkt. De deken wijst in dit verband terecht op haar geheimhoudingsplicht, maar die hoeft zij geen geweld aan te doen. Zij kan bij het overleggen van die stukken de rechtbank verzoeken om toepassing te geven aan artikel 8:29 van de Awb. Daarin staat dat de deken de rechtbank kan verzoeken om de overlegging van de stukken te weigeren dan wel te verzoeken dat alleen de rechtbank van die stukken mag kennisnemen. Een dergelijk verzoek wordt beoordeeld door een geheimhoudingskamer van de rechtbank. Die beoordeelt dan of het weigeren van de overlegging dan wel het verzoek om beperkte kennisname (door alleen de rechtbank) gerechtvaardigd is.
5.6.
De deken heeft op de zitting toegelicht een nare ervaring te hebben gehad bij een andere bestuursrechter waar een beroepszaak op grond van de Wet openbaarheid van bestuur werd behandeld. In het kader van die procedure heeft zij ook geheimhoudingsstukken op grond van artikel 8:29 van de Awb verstrekt die toen per abuis toch bij de wederpartij zijn terechtgekomen. De rechtbank begrijp dat dit een heel nare ervaring is, uitgerekend als het gaat om geheimhoudingsgegevens zoals hier aan de orde. De rechtbank benadrukt dat zij de procedure omtrent artikel 8:29 van de Awb zorgvuldig heeft ingericht en zorgvuldig met de verstrekte gegevens zal omgaan.
5.7.
De rechtbank zal de deken een termijn van twee weken geven waarbinnen zij kan aangeven of zij het gebrek in de besluitvorming wil herstellen (volgens artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb). Als de deken niet van die mogelijkheid gebruikmaakt, zal de rechtbank einduitspraak doen. Dat geldt ook voor het geval de deken bij haar standpunt wil blijven dat zij ook met toepassing van artikel 8:29 van de Awb de hiervoor genoemde stukken over de klachtprocedure niet aan de rechtbank wil verstrekken.
5.8.
Als de deken wel van die mogelijkheid gebruik wil maken, betekent dit dus dat zij de besluitvorming op de hiervoor onder 5.4. weergegeven wijze moet herstellen. De deken heeft hiervoor in totaal zes weken zoals aangegeven onder het kopje “Beslissing” (volgens artikel 8:51b, tweede lid, van de Awb). Daarnaast gaat het om het – al dan niet met een verzoek zoals bedoeld in artikel 8:29 van de Awb – overleggen van de stukken die onderdeel zijn van de klachtprocedure waarin eisers persoonsgegevens worden genoemd binnen dezelfde termijn van zes weken.
5.9.
Nadat de deken gebruik heeft gemaakt van de herstelgelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen de wettelijke termijn van vier weken te reageren op de herstelpoging van de deken (volgens artikel 8:51b, derde lid, van de Awb). Daarbij wijst de rechtbank erop dat het aandragen van nieuwe beroepsgronden die ook tegen de oorspronkelijke besluitvorming had kunnen worden aangedragen in beginsel in strijd zal worden geoordeeld met de goede procesorde. [2]
5.10.
Voor het overleggen van de daarvoor in aanmerking komende stukken in het kader van de klachtprocedure zal de rechtbank het onderzoek schorsen, het vooronderzoek hervatten en bepalen dat een verzoek van de deken op grond van artikel 8:29 van de Awb in handen zal worden gesteld van een geheimhoudingskamer van deze rechtbank. Voor de goede orde deelt de rechtbank mee dat in de geheimhoudingskamer geen zitting zullen nemen de behandelend rechter en griffier in de hoofdzaak.
6. Eiser vindt de besluitvorming van de deken hoe dan ook onrechtmatig en heeft op grond van artikel 82 van de AVG een verzoek om schadevergoeding ingediend. Eiser vordert een bedrag van € 3.000.000. Op grond van artikel 8:89, tweede lid, van de Awb is de bestuursrechter niet bevoegd om kennis te nemen van dit verzoek, omdat de gevraagde schadevergoeding meer dan € 25.000 bedraagt. [3] Eiser kan zijn verzoek alleen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
7. Alle andere beslissingen worden aangehouden.
De rechter deelt mee dat van deze uitspraak een proces-verbaal wordt opgemaakt dat binnen twee weken aan partijen zal worden toegestuurd.
De rechter wijst er tot slot op dat tegen deze tussenuitspraak nu geen hoger beroep kan worden ingesteld. Tegen deze tussenuitspraak kan wel hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.
Deze tussenuitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2024 door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.ABRvS 24 januari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ6853.
2.ABRvS 12 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2877.
3.ABRvS 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:900.