Op 24 april 2024 is een (aanvullend) rapport van psychologisch onderzoek over verdachte uitgebracht door drs. M.J.H. Legra, klinisch psycholoog, nadat rapporteur eerder meerdere pogingen gedaan had om betrokkene te spreken, maar niet in staat was gebleken om een psychologisch onderzoek te verrichten omdat betrokkene vanaf begin september niet meer te traceren bleek. Het rapport van 24 april 2024 houdt onder meer in:
“Er is bij betrokkene sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische en paranoïde trekken. Tevens is sprake van een stoornis in alcohol- en cannabisgebruik.
Dit was ook het geval ten tijde van het ten laste gelegde.
Indien bewezen, dan is het aannemelijk dat betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde hierbij gedreven werd door de antisociale persoonlijkheidsstoornis, betrokkene wordt niet geremd door zijn geweten, of door medeleven met het slachtoffer en is vooral gericht op eigen gewin.
Het recidiverisico op een nieuw geweldsdelict wordt als hoog ingeschat.
Behalve een (vermoedelijk) gemiddeld intelligentieniveau zijn er geen beschermende functies in de persoonlijkheid.
Er is sprake van instabiliteit op alle levensgebieden; betrokkene heeft geen vaste verblijfplaats, er is geen sprake van legale arbeid en er is voornamelijk sprake van een criminogeen netwerk.
Er is een sprake van een ingewikkeld samenspel tussen factoren en condities; de factoren voortkomend uit de stoornis en de condities genoemd zullen elkaar in ongunstige zin versterken waardoor de kans op een recidive verder kan oplopen.
Om de kans op een nieuw (gewelds)delict terug te dringen, is het noodzakelijk dat betrokkene behandeld wordt voor zijn persoonlijkheidsstoornis. Hij zal moeten leren te mentaliseren over de ander, zodat hij zich kan inleven in wat zijn gedrag voor de ander betekent en de gewetensfunctie verder ontwikkeld wordt. De regulerende functies zullen vergroot moeten worden, waarbij betrokkene frustraties leert te verdragen en meer gericht is op langere termijn gratificatie. Tevens zal het van belang zijn dat betrokkene abstinent wordt en blijft van middelen, zodat er hier geen ontremmend effect meer vanuit kan gaan en geen belemmering vormt om een leven met stabiliteit op te bouwen.
Om de kans op een nieuw (gewelds)delict nog verder terug te dringen is het wenselijk dat betrokkene begeleiding krijgt om de verschillende levensgebieden op orde te krijgen. Tevens zal hij zijn niet positieve netwerk moeten gaan loslaten.
Zeer zorgelijk bij dit alles is dat betrokkene niet gemotiveerd is voor behandeling en niet vindt dat er niets met hem aan de hand is.
Gezien de uitgebreidheid van de problematiek zal er een combinatie van psychotherapie, milieutherapie en begeleiding binnen een forensisch- psychiatrische klinische setting nodig zijn.
Ten tijde van het onderzoek is sprake van een ISD-maatregel. Ingeschat wordt dat een
ISD-maatregel onvoldoende zal zijn om de kans op een recidive terug te dringen.
Immers betrokkene geeft aan in dat geval de maatregel ‘kaal’ te willen uitzitten.
Een eerdere behandelpoging binnen dit kader is dan ook mislukt en geëindigd met agressie waarna betrokkene weer teruggeplaatst werd in detentie.
Het kader van (een) bijzondere voorwaarde(n) bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel lijkt om meerdere redenen tekort te schieten; een langdurige behandeling is nodig, tevens is er gezien het risico op agressieve incidenten een hoog beheersniveau nodig. Indien betrokkene zich niet aan de voorwaarden houdt resteert alleen nog het uitzitten van het resterend strafdeel en komt betrokkene onbehandeld en met een nog even hoog recidiverisico vrij.
Een voorwaardelijke TBS-maatregel wordt niet haalbaar geacht.
Geadviseerd wordt een TBS-maatregel met dwangverpleging.”