ECLI:NL:RBOBR:2024:2330

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
01-319426-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkrachtingen, joyriding en diefstal met terbeschikkingstelling

Op 31 mei 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere ernstige misdrijven, waaronder verkrachting, joyriding en diefstal. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor twee verkrachtingen en het plegen van seksuele handelingen met slachtoffers die niet in staat waren om hun wil kenbaar te maken. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een derde verkrachting wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank heeft ook een voorwaardelijk verzoek om getuigenverhoor afgewezen, omdat dit ernstige gevolgen voor de getuige zou kunnen hebben. De verdachte is verder veroordeeld voor joyriding en gekwalificeerde diefstal. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 48 maanden, terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging, en een maatregel tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking. De rechtbank overwoog dat de slachtoffers kwetsbare vrouwen waren en dat de verdachte op manipulatieve wijze misbruik had gemaakt van hun situatie. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat. De verdachte heeft een lange geschiedenis van justitiecontacten en er is een hoog recidiverisico vastgesteld. De rechtbank heeft de maatregel van terbeschikkingstelling opgelegd om de veiligheid van anderen te waarborgen en om de verdachte te behandelen voor zijn problematiek.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.319426.22
Datum uitspraak: 31 mei 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] , op [1983] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 augustus 2023, 6 februari 2024, 16 april 2024 en 17 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 juli 2023.
Aan verdachte is, nadat de omschrijving van de feiten in de tenlastelegging ter terechtzitting van 16 april 2024 is gewijzigd, tenlastegelegd dat:
t.a.v. feit 1:
hij in of omstreeks de periode van 5 augustus 2022 tot en met 26 augustus 2022, te Berghem, gemeente Oss, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door het overwicht dat hij op [slachtoffer 1] had en/of door het vastbinden van de polsen van die [slachtoffer 1] met (een) tie-wrap(s) en/of door het vastpakken en/of vasthouden van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 1] voorover over een tafel te leggen en/of over een bankleuning te leggen en/of voorbij te gaan aan tekenen van verzet van die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het brengen van zijn/een penis in de vagina en/of de anus van die [slachtoffer 1] ;
t.a.v. feit 2:
hij in of omstreeks de periode van 26 januari 2023 tot en met 27 januari 2023 te Tilburg, althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door het overwicht dat hij op [slachtoffer 1] had en/of door tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat zij moest bukken en/of vervolgens onverhoeds en/of onverwacht zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] te duwen en/of de arm en/of het hoofd van die [slachtoffer 1] stevig vast te pakken en/of te houden en/of aan de haren van die [slachtoffer 1] te trekken, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] ;
t.a.v. feit 3 primair:
hij in of omstreeks de periode van 15 augustus 2022 tot en met 16 augustus 2022 in de gemeente Boekel, althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door het overwicht dat hij op
[slachtoffer 2] had en/of door op dwingende toon tegen die [slachtoffer 2] te praten en/of door die [slachtoffer 2] alcoholhoudende drank en/of drugs te geven en/of de broek van die [slachtoffer 2] uit te trekken en/of voorbij te gaan aan tekenen van verzet van die [slachtoffer 2] ,
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] ,
te weten het brengen van zijn penis in de vagina en/of de anus van die [slachtoffer 2] ;
t.a.v. feit 3 subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 15 augustus 2022 tot en met 16 augustus 2022 in de gemeente Boekel, althans in Nederland, met [slachtoffer 2] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening en/of verstandelijke handicap leed dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden,
een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten het brengen van zijn penis in de vagina en/of de anus van die [slachtoffer 2] ;
t.a.v. feit 4:
hij op of omstreeks 22 augustus 2022 te Vorstenbosch, gemeente Bernheze, althans in Nederland, opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, (brommobiel), toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, als bestuurder heeft gebruikt op de weg, de Nistelrodesedijk, in elk geval op een weg;
t.a.v. feit 5:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 januari 2023 tot en met 27 januari 2023 te Berghem, gemeente Oss en/of te Oss en/of te Veghel, gemeente Meierijstad, en/of te Uden en/of te Erp, gemeente Meierijstad, en/of te 's-Hertogenbosch en/of te Tilburg en/of te Heerenveen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging en/of alleen,
een of meer (girale) geldbedragen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) die weg te nemen geldbedragen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door met een aan die [slachtoffer 1] toebehorende pinpas en/of bijbehorende pincode een of meer betalingen en/of geldopnames te doen.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Beoordeling van het bewijs.

Inleiding.
Op 28 augustus 2022 meldt [slachtoffer 1] bij de politie dat zij al twee weken werd misbruikt door [verdachte] (verdachte). Hij kwam al drie weken bij haar en hij zou haar ook samen met anderen misbruiken, ze zouden opnames van haar maken en ze zou zijn vastgebonden met tie-wraps. Op 2 september 2022 deed zij aangifte van verkrachting
(feit 1).
Op 27 januari 2023 meldt een begeleidster van [slachtoffer 1] dat zij afgelopen nacht was verkracht door verdachte. Op 15 mei 2023 deed [slachtoffer 1] aangifte van dit feit (feit 2). Ook zou verdachte haar bankpas hebben gestolen en daarmee geld hebben gepind (feit 5).
Op 22 augustus 2022 heeft de curator van [slachtoffer 2] gemeld dat [slachtoffer 2] op 15 augustus 2022 op het terrein van [wooninstantie] was verkracht door verdachte. Op 4 oktober werd namens [slachtoffer 2] aangifte van dit feit gedaan (feit 3).
Op 22 augustus 2022 kwam er een melding binnen van een aanrijding met een brommobiel. [slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van de diefstal van haar brommobiel door verdachte (feit 4).
Op 31 januari 2023 werd door een begeleidster van [slachtoffer 1] aangifte gedaan van onder andere diefstal van de bankpas van [slachtoffer 1] door verdachte, die door hem ook meerdere malen zou zijn gebruikt om geld op te nemen, te pinnen en geld over te maken (feit 5).
Aan verdachte zijn genoemde feiten tenlastegelegd. Met de wijziging van de tenlastelegging op 16 april 2024 is feit 4 ten laste gelegd als joyriden.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert op gronden zoals weergegeven in de overgelegde schriftelijke weergave van het requisitoir, tot vrijspraak voor feit 1 en bewezenverklaring van de feiten 2, 3 primair, 4 en 5.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft op gronden zoals weergegeven in de overgelegde pleitnota vrijspraak bepleit voor alle tenlastegelegde feiten wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Het oordeel van de rechtbank.

Vrijspraak van het onder 3 primair tenlastegelegde.

Met betrekking tot de onder 3 primair ten laste gelegde verkrachting overweegt de rechtbank het volgende. Zoals bij de bespreking van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde nog aan de orde komt, is niet in geschil dat verdachte en [slachtoffer 2] in de periode van 15 tot en met 16 augustus 2022 seks met elkaar hebben gehad en dat daarbij ook sprake is geweest van het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 2] . Ook blijkt uit de bewijsmiddelen dat [slachtoffer 2] op dat moment onder invloed was van drank en drugs, dat verdachte zich daarvan bewust was en aan die toestand heeft bijgedragen door [slachtoffer 2] (in ieder geval) drank te geven nadat hij al had gezien dat zij drugs had gebruikt en heel “wazig” was. Hoewel het naar het oordeel van de rechtbank onder deze omstandigheden geen sprake kan zijn van op vrijwilligheid gebaseerd seksueel contact, meent de rechtbank dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat sprake was van “dwang” in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). [slachtoffer 2] beschrijft geen handelingen waaruit blijkt dat zij gedwongen werd tot seks. Ook beschrijft zij geen tekenen van verzet. Het dossier bevat ook anderszins onvoldoende aanknopingspunten voor dwang als bedoeld in artikel 242 Sr, zodat de verdachte van het onder 3 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen.

De rechtbank komt op basis van de bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van de overige ten laste gelegde feiten. Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor de bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt voor het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. De rechtbank voegt daar de volgende bewijsoverwegingen aan toe.

Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 1 en 2.

Betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] .
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] wisselend en innerlijk tegenstrijdig zijn en overigens onvoldoende steun vinden in andere dossierstukken, zodat deze verklaringen als onbetrouwbaar moeten worden beschouwd. Bij uitsluiting van die onbetrouwbare verklaringen, is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor een bewezenverklaring van de feiten 1 en 2. De rechtbank overweegt met betrekking tot dit verweer het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij in de periode van 5 augustus 2022 tot en met 26 augustus 2022 in Berghem verschillende keren seks heeft gehad met aangeefster en dat daar ook wel eens een derde bij betrokken was. Ook heeft hij erkend dat hij zich in de periode van 26 januari 2023 tot en met 27 januari 2023 in Tilburg heeft laten pijpen door [slachtoffer 1] . Hij ontkent echter dat deze seksuele handelingen onder dwang hebben plaatsgevonden.
Als het aankomt op de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster, in het bijzonder voor zover die inhouden dat de seksuele handelingen onder dwang hebben plaatsgevonden, acht de rechtbank van belang in ogenschouw te nemen dat aangeefster een kwetsbare persoon is. Zij heeft een niet aangeboren hersenletsel, waardoor sprake is van cognitieve tekorten. Het kost haar moeite om de juiste woorden te vinden en zij ervaart een vertraagd tempo van informatieverwerking. Tevens is er sprake van middelengebruik. Aangeefster is langdurig afhankelijk van professionele hulpverlening.
De rechtbank constateert dat de hiervoor beschreven kwetsbaarheid en beperkingen hun weerslag vinden in de verklaringen van aangeefster, in die zin dat de verklaringen weinig structuur hebben en dat de beschrijvingen van verschillende gebeurtenissen soms door elkaar lopen. Dat maakt de verklaringen echter niet zonder meer onbetrouwbaar. Het is aan de rechtbank om de verklaringen van aangeefster scherp te lezen en op betrouwbaarheid te toetsen. Hiertoe legt de rechtbank deze verklaringen naast elkaar en naast de overige stukken uit het dossier.
In het dossier zit een verslag van het informatief gesprek zeden van 29 augustus 2022 waarin aangeefster verklaart dat zij in de periode tussen 5 augustus 2022 en 26 augustus 2022 seks heeft gehad met onder meer verdachte, zonder dat zij dit wilde. Tijdens het informatieve gesprek vertelt zij onder meer dat ze werd vastgebonden aan haar bed waarbij ze een deken over haar hoofd kreeg. Verdachte en een vriend zouden dit hebben gedaan. Die vriend had zijn vingers in haar vagina gedaan en verdachte had haar anaal gepenetreerd.
Op 2 september heeft aangeefster aangifte gedaan. In deze aangifte verklaart aangeefster dat zij vanaf 12 augustus 2022 tot 26 augustus 2022 seksueel geweld heeft ervaren van verdachte. Zij beschrijft vele seksueel grensoverschrijdende handelingen, waarbij de indruk ontstaat dat verschillende mannen misbruik van haar hebben gemaakt en dat verdachte dat in zekere mate faciliteerde. Als belangrijke gebeurtenis noemt aangeefster wederom dat verdachte en een andere man haar gingen vastbinden. Verdachte gooide haar op bed en haar polsen werden op haar rug vastgebonden. Zij kreeg een deken over haar hoofd, zodat ze niets kon zien. Verdachte had gezegd dat ze niets tegen de politie mocht zeggen. Verdachte heeft haar anaal gepenetreerd en de andere man heeft zijn vinger in haar vagina gedaan. Aangeefster zei “stoppen nou”, maar daar werd geen gehoor aan gegeven.
Op 7 november 2022 is aangeefster aanvullend gehoord door de politie. Tijdens dat verhoor verklaart zij wederom over verschillende seksueel grensoverschrijdende handelingen van verschillende mannen, waarbij verdachte ook een rol speelde. Ook in deze verklaring komt weer terug dat verdachte en een andere man in haar woning waren. Op een gegeven moment werd ze vastgepakt en werden haar handen op haar rug vastgebonden. De mannen hebben gefilmd dat haar handen op haar rug werden vastgebonden met tie-wraps. Aangeefster beschrijft verder opnieuw dat verdachte haar vastbond, dat zij anaal werd gepenetreerd en dat er twee keer een vinger in haar vagina werd gestopt.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van aangeefster gedetailleerd zijn. Een opmerkelijk detail is dat zij verklaart dat bij het anaal penetreren poep (als diarree) mee kwam, omdat zij vanwege haar hersenletsel een kastje heeft dat haar spieren in haar darmen regelt. De rechtbank constateert voorts dat in elke verklaring van aangeefster een bepaalde gebeurtenis telkens terugkeert. De rechtbank doelt hierbij op de gebeurtenis waarbij zij door twee mannen, waaronder verdachte, is vastgebonden en waarbij één van die mannen haar anaal heeft gepenetreerd en de ander een vinger in haar vagina heeft gestopt. Daarbij is een deken over haar hoofd getrokken en is voorbij gegaan aan haar roep om te stoppen.
Bij het voorgaande komt dat aangeefster tie-wraps bij zich had toen zij op 29 augustus 2022 een informatief gesprek had met de politie. Onderzoek aan die tie-wraps heeft uitgewezen dat het DNA van zowel verdachte als aangeefster daarop zat. De rechtbank ziet hierin ondersteuning voor de verklaringen van aangeefster. Dat aangeefster tie-wraps zou hebben meegenomen die verdachte gebruikt zou hebben bij het klussen aan zijn brommer, zoals verdachte heeft gesteld, acht de rechtbank te vergezocht.
Bij het forensisch onderzoek op 29 augustus 2022 is aangeefster bovendien aan haar lichaam onderzocht. Zij bleek verschillende letsels te hebben, voornamelijk blauwe plekken. Ook dit acht de rechtbank ondersteunend voor het seksueel geweld dat aangeefster beschrijft.
[getuige 1] , een bekende van aangeefster, heeft tot slot bij de rechter-commissaris verklaard dat aangeefster hem heeft verteld dat verdachte haar anaal had verkracht. Hij heeft ook gezien dat ze letsels had in de tenlastegelegde periode.
Op 27 januari 2023 vindt opnieuw een informatief zedengesprek plaats met aangeefster, dit keer in verband met een nieuw zedendelict. Aangeefster vertelt dan dat verdachte de dag ervoor, op 26 januari 2023, zijn penis achter in haar mond heeft gestoken en dat ze bijna moest kokhalzen. Hij trok daarbij heel hard aan haar haren. Ze heeft daarvan korstjes op haar hoofd en een blauwe plek op haar arm.
In haar aangifte van 15 mei 2023 bevestigt ze wat ze in het informatieve gesprek heeft verteld. Ze beschrijft dat ze probeerde te zeggen dat verdachte moest ophouden en dat ze hem met haar handen wegduwde.
Bij het forensisch onderzoek aan het lichaam van aangeefster op 27 januari 2023 zijn verschillende letsels geconstateerd.
Voorts heeft [getuige 2] verklaard dat zij op 27 januari 2023 bij aangeefster aan de deur is gekomen en dat zij zag dat aangeefster gehuild had. Ook hoorde zij een mannenstem in de woning
.Dat bleek verdachte te zijn. Getuige hoorde aangeefster in de woning zeggen: “Je moet gewoon weggaan, je moet gewoon weg. Ik wil dat je weggaat!” Toen [getuige 2] vervolgens met aangeefster sprak, begon aangeefster intens te huilen en zei aangeefster dat zij niet mocht “snitchen”. Vervolgens heeft aangeefster aan [getuige 2] verteld dat zij verdachte die nacht had moeten pijpen. De rechtbank ziet in de waarnemingen van [getuige 2] steun voor de verklaringen van aangeefster.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn. Haar verklaringen zijn op de essentiële onderdelen namelijk wel degelijk consistent en worden op meerdere punten ondersteund door ander bewijs. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.
Uit de verklaringen en de ondersteunende bewijsmiddelen komt naar voren dat aangeefster de seksuele handelingen, die verdachte op zichzelf wel heeft toegegeven, onder dwang heeft ondergaan. De rechtbank acht dwang ten aanzien feit 1 en feit 2 dan ook bewezen.

Feit 3 subsidiair.

Vast staat dat verdachte met [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) seks heeft gehad in het bos in de buurt van [wooninstantie] . Dit was op 15 of 16 augustus 2022. Tevens staat vast dat [slachtoffer 2] een niet aangeboren hersenletsel met verstrekkende gevolgen voor haar welbevinden en gedrag.
Namens verdachte is aangevoerd dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat [slachtoffer 2] wilsonbekwaam was in de zin van artikel 243 Sr noch dat verdachte daarvan wist. De rechtbank overweegt met betrekking tot dit verweer het volgende.
Wilsonbekwaamheid.
Om tot een bewezenverklaring op grond van artikel 243 te komen is vereist dat degene ten aanzien van wie de seksuele handelingen worden verricht “in een staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeert, dan wel aan een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap lijdt hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden”.
Vaststaat dat bij [slachtoffer 2] sprake is van ernstige problematiek. Uit de beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant van 12 mei 2022 volgt dat bij [slachtoffer 2] sprake is van een persoonlijkheidsstoornis en een laag IQ/laagbegaafdheid die mogelijk het gevolg is van hersenschade door middelengebruik. De begeleidster van [slachtoffer 2] beschrijft dit al een forse verstandelijke beperking. Blijkens de beschikking en verklaringen van onder andere [getuige 2] heeft [slachtoffer 2] veel zorg en begeleiding nodig en is zij op momenten ook (gedwongen) opgenomen geweest. [slachtoffer 2] is niet goed in staat om risico’s te overzien en om oorzaak en gevolg goed in te schatten. Zij is onder curatele geplaatst om haar tegen zichzelf en anderen te beschermen.
Op de dag van het ten laste gelegde feit werd zij vanuit Novadic – waar zij een “detox” had gehad, overgeplaatst in [wooninstantie] , een ggz-instelling. Daaruit leidt de rechtbank af dat bij [slachtoffer 2] niet alleen in algemene zin sprake was van een psychische stoornis en/of verstandelijke beperking, maar dat die problematiek in die dagen ook prominent van invloed was op haar doen en laten. Daarbij komt dat [slachtoffer 2] ten tijde van het ten laste gelegde seksuele contact zowel drugs als drank had gebruikt. Blijkens de verklaring van de verdachte had zij drugs op en was zij “heel wazig” toen hij langskwam en heeft zij daarna nog – door hem verstrekte – alcoholische drank gedronken. De rechtbank concludeert op basis daarvan dat [slachtoffer 2] in een staat van verminderd bewustzijn was. Daarbij overweegt de rechtbank dat het bij een staat van “verminderd bewustzijn” niet gaat om een situatie dat iemand geheel ‘weg’ is. Gelet op de omstandigheid dat [slachtoffer 2] volgens de verdachte “heel wazig” was, dat er sprake was van drugs- en drankgebruik in combinatie met een psychische stoornis en/of een verstandelijke beperking, waarvoor zij op de dag van het ten laste gelegde feit in een ggz-instelling was opgenomen, kan het niet anders zijn dan dat het slachtoffer op het moment van het ten laste gelegde seksuele contact in een zodanige staat was dat zij (op zijn minst) onvoldoende in staat was om haar wil daaromtrent te bepalen of daartegen weerstand te bieden.
Wetenschap bij de verdachte.
Voor het bewijs van artikel 243 Sr is vereist dat de verdachte ook wetenschap had van de gesteldheid van het slachtoffer. Voorwaardelijk opzet is daarvoor voldoende (vgl. HR 3 december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE8908, NJ 2004/353).
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat verdachte wist van [slachtoffer 2] ’s gesteldheid op 15 augustus 2022. Verdachte kende [slachtoffer 2] , ook naar eigen zeggen, al vanaf dat zij twaalf is. Verdachte wist van haar buitensporige drugsgebruik, wist van haar verblijf “in Den Bosch in een kliniek voor drugs” [de rechtbank begrijpt dat dit de instelling van Novadic betreft waar [slachtoffer 2] verbleef tot aan haar overplaatsing naar [wooninstantie] ] en wist van haar nieuwe verblijf in [wooninstantie] ten tijde van het ten laste gelegde. Die nieuwe opname moet ook voor verdachte een teken zijn geweest dat het niet goed ging met [slachtoffer 2] .
Onder het mom dat hij [slachtoffer 2] kleding zou brengen, heeft hij [slachtoffer 2] bewogen om op 15 augustus 2022, de eerste dag van haar nieuwe opname, met hem af te spreken. Hij heeft deze troef – kleding was belangrijk voor [slachtoffer 2] – kunnen inzetten door eerdere voorstellen van [getuige 2] om die kleding op te halen, af te slaan. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 2] op genoemde datum “heel wazig” was. Desondanks heeft hij haar nog (meer) drank gegeven. Daarbij heeft verdachte bewust afgesproken op een afgelegen plek in het bos, buiten het terrein van de instelling. De kans op eventueel ingrijpen van derden werd hierdoor verlaagd.
Nu verdachte de problematiek van [slachtoffer 2] kende en zich op 15 augustus 2022 bewust was van haar “wazigheid”, middelenafhankelijkheid en beïnvloedbaarheid, duidt de rechtbank het gedrag van verdachte zo, dat het erop gericht was de toch al kwetsbare [slachtoffer 2] verder te “ontwapenen”. Uit het samenstel van al die feiten en omstandigheden, leidt de rechtbank dan ook af dat het niet anders kan, dan dat verdachte wist dat [slachtoffer 2] die bewuste nacht in een staat verkeerde waarin zij (op zijn minst) onvoldoende in staat was haar wil te bepalen of weerstand te bieden.
Voorwaardelijk getuigenverzoek.
Ter terechtzitting heeft de raadsman bepleit dat voor zover de rechtbank niet tot vrijspraak komt en de verklaring van [slachtoffer 2] wordt gebruikt voor het bewijs, het noodzakelijk is dat deze getuige (opnieuw) wordt gehoord. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer 2] “sole or decisive” is en dat de verdediging tot op heden niet in de gelegenheid is geweest deze getuige te ondervragen.
De rechter commissaris heeft geoordeeld dat het horen van [slachtoffer 2] onevenredige gezondheidsrisico’s met zich meebrengt en om die reden afgezien van dit verhoor.
De rechtbank sluit zich aan bij dit oordeel van de rechter-commissaris. De rechtbank wijst het ter terechtzitting gedane voorwaardelijke verzoek om de getuige te horen af. Daarbij betrekt de rechtbank niet alleen de bijzonder ernstige gevolgen die een dergelijk verhoor mogelijk voor de getuige kunnen hebben – waaronder forse psychotische ontregeling waarbij blijvende en materiële schade niet valt uit te sluiten – maar ook het gewicht dat in het kader van de bewijsvoering aan de eerder afgelegde verklaring van [slachtoffer 2] toekomt en de aanwezige compenserende factoren.
[slachtoffer 2] is gehoord in het kader van een zogenoemd “studioverhoor”. Een dergelijk verhoor, dat wordt uitgevoerd door gespecialiseerde verhoorders, is erop ingericht om een betrouwbare verklaring te verkrijgen van kwetsbare getuigen. Van het studioverhoor van [slachtoffer 2] op 21 oktober 2022 is niet alleen samenvatting beschikbaar, maar dit verhoor is ook verbatim uitgewerkt en er zijn audiovisuele opnames. Deze audiovisuele opnames zijn overeenkomstig de door de rechtbank op 22 augustus 2023 genomen beslissing ter beschikking gesteld aan de verdediging. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 17 mei 2024 is bovendien de gelegenheid geboden aan de verdediging om (delen van) deze opnames ter terechtzitting af te laten spelen, een gelegenheid waarvan overigens geen gebruik is gemaakt.
Daarnaast heeft de verdediging de mogelijkheid gehad om een aantal andere getuigen te ondervragen. Het gaat daarbij in het bijzonder om [getuige 2] . Deze getuige is – op verzoek van de verdediging – opnieuw gehoord op 7 februari 2024, waarbij de raadsman de getuige vragen heeft kunnen stellen over de eerdere verklaring die door [getuige 2] is afgelegd in het kader van het ten laste gelegde onder 3 en haar betrokkenheid bij de aangifte en het studioverhoor van [slachtoffer 2] . Tot slot heeft de verdediging op de terechtzitting gelegenheid gehad om te wijzen op eventuele inconsistenties in de verklaring van [slachtoffer 2] , de betrouwbaarheid van de getuige en de overige bewijsmiddelen.
Conclusie.
De rechtbank constateert dat er zwaarwegende redenen zijn om getuige [slachtoffer 2] niet opnieuw te horen, dat de door [slachtoffer 2] eerder afgelegde verklaring niet van doorslaggevende betekenis is voor het bewijs en dat er verschillende factoren aanwezig zijn ter compensatie van het gebrek van een mogelijkheid voor de verdediging om [slachtoffer 2] te ondervragen. Gelet daarop komt de rechtbank tot het oordeel dat het gebruik van de verklaring die is afgelegd door [slachtoffer 2] op 22 oktober 2022 niet in strijd komt met het recht op een eerlijk proces.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feiten 4 en 5.

Vaststaat dat verdachte de scooter (brommobiel) van aangeefster op 22 augustus 2022 heeft gebruikt op de Nistelrodesedijk in Vorstenbosch. [slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van diefstal. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte de scooter (brommobiel) zonder toestemming van [slachtoffer 1] heeft gebruikt. De rechtbank ziet geen reden om aan die verklaring te twijfelen en stelt verdachtes verklaring dat hij toestemming had haar scooter te gebruiken, terzijde.
Op 27 januari 2023 heeft [slachtoffer 1] verklaard dat verdachte haar bankpas heeft gestolen. Hij zou haar ook hebben gezegd dat hij haar pas heeft gepakt. Haar pincode is bij verdachte bekend. Er is onderzoek gedaan naar de pintransacties met deze gestolen pas.
Aan de hand van bankafschriften is een overzicht gemaakt van de transacties die gedaan
zijn met deze pinpas. Van een aantal transacties zijn camerabeelden waarop verdachte wordt herkend.
De verklaring van verdachte dat hij met instemming van [slachtoffer 1] gebruik maakte van haar pas om boodschappen te doen acht de rechtbank ongeloofwaardig gelet op de hoeveelheid transacties, de hoogte van de bedragen, meermaals kort na elkaar op dezelfde dag, bijna dagelijks, evenals de locaties van de pintransacties kort nabij de woning van verdachte en niet in de omgeving van de woning van aangeefster.
De rechtbank acht op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen beide feiten wettig en overtuigend bewezen. Hetgeen de raadsman als verweer heeft aangevoerd, wordt door de inhoud van de bewijsmiddelen weerlegd.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsmiddelen (bijlage), in samenhang met bovenstaande bewijsoverwegingen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
t.a.v. feit 1:
in de periode van 5 augustus 2022 tot en met 26 augustus 2022, te Berghem, gemeente Oss,
tezamen en in vereniging met een ander, door geweld of andere feitelijkheden, te weten door het overwicht dat hij op [slachtoffer 1] had en door het vastbinden van de polsen van die [slachtoffer 1] met tie-wraps en door het vastpakken en vasthouden van die [slachtoffer 1] en voorbij te gaan aan tekenen van verzet van die [slachtoffer 1] ,
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
te weten het brengen van een penis in de anus van die [slachtoffer 1] ;
t.a.v. feit 2:
in de periode van 26 januari 2023 tot en met 27 januari 2023 te Tilburg, door geweld of andere feitelijkheden, te weten door het overwicht dat hij op [slachtoffer 1] had en door tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat zij moest bukken en vervolgens onverhoeds zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] te duwen en de arm en het hoofd van die [slachtoffer 1] stevig vast te pakken en te houden en aan de haren van die [slachtoffer 1] te trekken,
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
te weten het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] ;
t.a.v. feit 3 subsidiair:
in de periode van 15 augustus 2022 tot en met 16 augustus 2022 in de gemeente Boekel,
met [slachtoffer 2] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, dan wel aan een zodanige psychische stoornis of verstandelijke handicap leed dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden,
handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten het brengen van zijn penis in de vagina en/of de anus van die [slachtoffer 2] ;
t.a.v. feit 4:
op 22 augustus 2022 te Vorstenbosch, gemeente Bernheze, opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, (brommobiel), toebehorende aan [slachtoffer 1] , als bestuurder heeft gebruikt op de weg, de Nistelrodesedijk;
t.a.v. feit 5:
in de periode van 21 januari 2023 tot en met 27 januari 2023 te Berghem, gemeente Oss en te Oss en te Veghel, gemeente Meierijstad, en te Uden en te Erp, gemeente Meierijstad, en te 's-Hertogenbosch en te Tilburg en te Heerenveen,
girale geldbedragen, die aan [slachtoffer 1] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om die geldbedragen zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heef gebracht door middel van een valse sleutel, door met een aan die [slachtoffer 1] toebehorende pinpas en bijbehorende pincode betalingen en geldopnames te doen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert:
- een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar met aftrek van voorarrest,
- terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege,
- oplegging van de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als
bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit en zich niet uitgelaten over een eventueel op te leggen straf of maatregel.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van verkrachting en verkrachting van [slachtoffer 1] en seksueel misbruik van [slachtoffer 2] , waarbij telkens sprake was van seksueel binnendringen. De slachtoffers zijn zeer kwetsbare vrouwen. Het misbruik van [slachtoffer 1] vond ook plaats samen met een ander, in haar eigen woning, een plek waar men zich veilig zou moeten kunnen voelen.
Verkrachting en seksueel misbruik van een persoon die op dat moment onmachtig was haar wil te bepalen en weerstand te bieden, zijn zeer ernstige feiten. Verdachte lijkt uit te zijn geweest op zijn eigen seksueel gerief. Verdachte heeft daartoe op doortrapte en manipulatieve wijze misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van de slachtoffers. Uit het dossier komt zelfs naar voren dat verdachte [slachtoffer 1] “een schatkistje” noemde en “de hoer” liet spelen. Er kwamen verschillende mannen over de vloer, bekenden van verdachten, die seks hadden met [slachtoffer 1] . De slachtoffers waren weinig of niet weerbaar. Verdachte wist dit en het lijkt erop dat verdachte zijn slachtoffers hierop heeft uitgezocht.
Door zijn handelswijze heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van beide jonge vrouwen,. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat als gevolg van fysiek en seksueel misbruik de geestelijke gezondheid van slachtoffers ernstig kan worden geschaad.
Verdachte heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de gevolgen die zijn
handelen voor de slachtoffers zouden kunnen hebben. Uit de onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 1] blijkt dat de gepleegde ontucht tot op de dag van vandaag diepe sporen heeft nagelaten bij het slachtoffer. Zij heeft tevens grote vrees dat de verdachte filmpjes van haar heeft verspreid of zal verspreiden.
Verdachte ontkent stellig dat de hem verweten gedragingen onder dwang hebben plaatsgevonden, neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn gedragingen en draait de situatie om door zich te presenteren als iemand die de slachtoffers juist wilde helpen en voortdurend, zonder dat hij daar zelf behoefte aan had, door hen werd benaderd. Hij geeft zich kennelijk geen rekenschap van de consequenties van zijn handelen en de schade die hij hiermee heeft aangericht. Ook ter terechtzitting heeft hij geen inzicht of spijt laten blijken.
Daarnaast heeft verdachte de brommobiel van één van de slachtoffers wederrechtelijk, zonder haar toestemming, gebruikt en daarmee op de weg een ongeval veroorzaakt en heeft hij geld van haar gestolen door misbruik te maken van haar pinpas en pincode. Hij heeft dus niet alleen seksueel, maar ook op andere manieren van haar geprofiteerd.
De persoon van verdachte.
Uit een voorlichtingsrapport van de reclassering (GGZ ERW Novadic-Kentron) van 13 mei 2024 blijkt onder meer dat verdachte een langdurige geschiedenis van justitiecontacten kent, dat sprake is van meerdere periodes van reclasseringstoezicht (in het kader van schorsing van de voorlopige hechtenis) en dat verdachte inmiddels een derde ISD-maatregel is opgelegd. Alle opgelegde behandelingen zijn tot nu toe mislukt. Verdachte wist zich niet te conformeren aan (behandel)voorwaarden, waarvoor hij anderen, zoals de reclassering en behandelaren of PI medewerkers, verantwoordelijk stelde.
Volgens de reclassering is verdachte impulsief, zeker onder invloed van drugs en alcohol, prikkelhongerig, onbetrouwbaar en gericht op directe behoeftebevrediging. Hij heeft geen probleeminzicht, heeft gebrekkige copingsvaardigheden, kan geen huisvesting vinden of behouden en heeft geen zinvolle dagbesteding. Hij bevindt zich louter in een netwerk van drugsverslaafden en/of criminele mensen.
Behandeling voor zijn gedrag en problemen kwam nooit van de grond, doordat verdachte zich niet conformeerde aan afspraken, recidiveerde of (fors) agressief was met fysieke incidenten tot gevolg. Het stadium van ambulante hulpverlening is volgens de reclassering gepasseerd en bovendien, gelet op de langdurige ernstige meervoudige problematiek en de recidivekansen, ontoereikend.
Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met voorwaarden de risico's te beperken of het gedrag te veranderen.
In het hierna nog te noemen psychiatrisch rapport van 27 november 2023 wordt geadviseerd om de tenlastegelegde feiten 1 en 2, indien en voor zover bewezen geacht, in licht verminderde mate toe te rekenen aan betrokkene.
Een en ander brengt de rechtbank tot het oordeel dat beide bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank zal daarmee bij de bepaling van de strafsoort en hoogte van de straffen rekening houden in het voordeel van verdachte.
Gevangenisstraf.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten.
De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 48 (achtenveertig) maanden.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting.
De maatregel van terbeschikkingstelling.
Rapportages.
In het reclasseringsadvies van 13 mei 2024 adviseert de reclassering negatief over een terbeschikkingstelling met voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met voorwaarden de recidiverisico's te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen.
Op 27 november 2023 is over verdachte een rapport van psychiatrisch onderzoek uitgebracht door J. R. Nijdam, psychiater, in samenwerking met mw. N. J. Kruit psychiater in opleiding. In dit rapport staat onder meer het volgende:
“Bij betrokkene is sprake van een psychische stoornis, te weten een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische kenmerken en er is sprake van een stoornis in cannabis- en alcoholgebruik. Ook is er sprake van een stoornis in verschillende andere middelen zoals amfetamine, cocaïne en GHB.
Ten tijde van de tenlastegelegde, indien en voor zover bewezen geacht, was er sprake van doorwerking van de persoonlijkheidsstoornis op de gedragingen van betrokkene, waarbij betrokkene zijn gedragingen niet kan controleren. Betrokkene was daarnaast in ieder geval ernstig onder invloed van alcohol ten tijde de tenlastegelegde feiten 1 en 2, indien en voor zo ver bewezen geacht, en mogelijk onder invloed van andere middelen gedurende de andere tenlastegelegde feiten.
Door de persoonlijkheidsstoornis was betrokkene minder in staat om zijn gedrag te reguleren en te controleren. Voortkomend vanuit de persoonlijkheidsstoornis is er sprake van manipulerend gedrag en een gebrek van empathie waarbij betrokkene zijn eigen belangen boven die van een ander stelt. Betrokkene heeft een beperkte zelfcontrole en is impulsief in zijn gedrag waardoor hij abrupte keuzes maakt die gericht zijn op het snel verkrijgen van resultaat en zijn eigen lust bevredigen. De invloed van alcohol en middelen versterkt dit onvermogen van zelfcontrole en de impulsiviteit.
Het recidiverisico op een zedendelict, indien en voor zo ver het tenlastegelegde wordt bewezen geacht, wordt als matig tot hoog ingeschat. Het recidiverisico op overige en geweldsdelicten wordt als hoog ingeschat. Er zijn geen echte beschermende factoren aanwezig.
Er is sprake van alcohol- en middelenmisbruik. Het sociale netwerk van betrokkene bestaat vooral uit mensen die crimineel handelen en ook alcohol of drugs gebruiken. Betrokkene heeft geen vaste verblijfplaats of een stabiele bron van inkomsten buiten de criminaliteit vast inkomen. Het toezicht van reclassering is tot op heden niet voldoende gebleken om betrokkene te motiveren voor behandeling en zijn gedrag aan te passen.
Aangezien medewerking en intrinsieke motivatie nodig is voor een geslaagde verslavingsbehandeling en uitgebreide psychotherapeutische behandeling voor een persoonlijkheidsstoornis wordt de prognose voor een succesvolle behandeling niet als gunstig gezien.
Behandeling van betrokkene zou gerealiseerd kunnen worden binnen een TBS- maatregel. Met name gezien de recente ontwikkelingen is het twijfelachtig of een TBS met voorwaarden haalbaar moet worden geacht.”
Op 24 april 2024 is een (aanvullend) rapport van psychologisch onderzoek over verdachte uitgebracht door drs. M.J.H. Legra, klinisch psycholoog, nadat rapporteur eerder meerdere pogingen gedaan had om betrokkene te spreken, maar niet in staat was gebleken om een psychologisch onderzoek te verrichten omdat betrokkene vanaf begin september niet meer te traceren bleek. Het rapport van 24 april 2024 houdt onder meer in:
“Er is bij betrokkene sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische en paranoïde trekken. Tevens is sprake van een stoornis in alcohol- en cannabisgebruik.
Dit was ook het geval ten tijde van het ten laste gelegde.
Indien bewezen, dan is het aannemelijk dat betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde hierbij gedreven werd door de antisociale persoonlijkheidsstoornis, betrokkene wordt niet geremd door zijn geweten, of door medeleven met het slachtoffer en is vooral gericht op eigen gewin.
Het recidiverisico op een nieuw geweldsdelict wordt als hoog ingeschat.
Behalve een (vermoedelijk) gemiddeld intelligentieniveau zijn er geen beschermende functies in de persoonlijkheid.
Er is sprake van instabiliteit op alle levensgebieden; betrokkene heeft geen vaste verblijfplaats, er is geen sprake van legale arbeid en er is voornamelijk sprake van een criminogeen netwerk.
Er is een sprake van een ingewikkeld samenspel tussen factoren en condities; de factoren voortkomend uit de stoornis en de condities genoemd zullen elkaar in ongunstige zin versterken waardoor de kans op een recidive verder kan oplopen.
Om de kans op een nieuw (gewelds)delict terug te dringen, is het noodzakelijk dat betrokkene behandeld wordt voor zijn persoonlijkheidsstoornis. Hij zal moeten leren te mentaliseren over de ander, zodat hij zich kan inleven in wat zijn gedrag voor de ander betekent en de gewetensfunctie verder ontwikkeld wordt. De regulerende functies zullen vergroot moeten worden, waarbij betrokkene frustraties leert te verdragen en meer gericht is op langere termijn gratificatie. Tevens zal het van belang zijn dat betrokkene abstinent wordt en blijft van middelen, zodat er hier geen ontremmend effect meer vanuit kan gaan en geen belemmering vormt om een leven met stabiliteit op te bouwen.
Om de kans op een nieuw (gewelds)delict nog verder terug te dringen is het wenselijk dat betrokkene begeleiding krijgt om de verschillende levensgebieden op orde te krijgen. Tevens zal hij zijn niet positieve netwerk moeten gaan loslaten.
Zeer zorgelijk bij dit alles is dat betrokkene niet gemotiveerd is voor behandeling en niet vindt dat er niets met hem aan de hand is.
Gezien de uitgebreidheid van de problematiek zal er een combinatie van psychotherapie, milieutherapie en begeleiding binnen een forensisch- psychiatrische klinische setting nodig zijn.
Ten tijde van het onderzoek is sprake van een ISD-maatregel. Ingeschat wordt dat een
ISD-maatregel onvoldoende zal zijn om de kans op een recidive terug te dringen.
Immers betrokkene geeft aan in dat geval de maatregel ‘kaal’ te willen uitzitten.
Een eerdere behandelpoging binnen dit kader is dan ook mislukt en geëindigd met agressie waarna betrokkene weer teruggeplaatst werd in detentie.
Het kader van (een) bijzondere voorwaarde(n) bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel lijkt om meerdere redenen tekort te schieten; een langdurige behandeling is nodig, tevens is er gezien het risico op agressieve incidenten een hoog beheersniveau nodig. Indien betrokkene zich niet aan de voorwaarden houdt resteert alleen nog het uitzitten van het resterend strafdeel en komt betrokkene onbehandeld en met een nog even hoog recidiverisico vrij.
Een voorwaardelijke TBS-maatregel wordt niet haalbaar geacht.
Geadviseerd wordt een TBS-maatregel met dwangverpleging.”
Conclusie van de rechtbank.
Zowel de psychiater als de psycholoog komen tot de vaststelling dat verdachte lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische en paranoïde trekken. Tevens is sprake van een stoornis in alcoholgebruik en gebruik van verdovende middelen. Hiervan was ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde. Daarnaast is het recidiverisico ten aanzien van geweldsdelicten hoog en met betrekking tot zedendelicten matig tot hoog. De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat aan de wettelijke criteria voor het opleggen van de maatregel is voldaan. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat op grond van het vorenstaande vaststaat dat bij de verdachte tijdens het begaan van het bewezenverklaarde een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, de door hem begane feiten zoals bewezenverklaard onder feit 1, 2 en 3 subsidiair misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van die maatregel eist.
De rechtbank zal overeenkomstig de adviezen van de deskundigen, die de rechtbank overneemt, de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opleggen omdat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist. Verdachte dient door middel van verpleging en behandeling te re-integreren in de maatschappij. Deze maatregel is de enige mogelijkheid om de verdachte te behandelen, de maatschappij te beveiligen en het recidivegevaar zo veel mogelijk in te perken. De rechtbank realiseert zich dat het een verstrekkende en ingrijpende maatregel betreft, maar ziet mede gelet op het ontbreken van ziekte-inzicht en behandelmotivatie bij verdachte geen mogelijkheid om de noodzakelijke behandeling in een lichter kader te realiseren.
De duur van de maatregel tot terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is in dit geval niet gemaximeerd tot negen jaar (in de zin van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht), omdat de (onder 1, 2 en 3 subsidiair) bewezenverklaarde feiten misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
De op te leggen gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel (38z Sr).
De door de officier van justitie gevorderde maatregel ex artikel 38z Sr is een maatregel van toezicht waarmee door het stellen van voorwaarden ter bescherming van de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen na een detentie of terbeschikkingstelling langdurig toezicht kan worden gehouden op daders van zedenfeiten of ernstige geweldsfeiten.
De rechtbank ziet in de aard en ernst van de onder de feiten 1, 2 en 3 subsidiair bewezenverklaarde delicten, de omstandigheden waaronder deze delicten door verdachte zijn begaan en in de persoon van verdachte, aanleiding ter bescherming van de algemene veiligheid van personen, voormelde maatregel op te leggen.
De rechtbank heeft het volgende in haar overwegingen betrokken.
De reclassering adviseert in haar rapport van 13 mei 2024 betreffende verdachte om over te gaan tot oplegging van deze maatregel. Daartoe is onder meer overwogen:
“De problematiek -die betrokkene ontkent- is ernstig, betrokkene toont geen motivatie voor behandeling en de recidiverisico’s worden hoog ingeschat. Interventies zijn vereist, maar alle eerdere opgelegde behandelingen zijn zoals vermeld mislukt. Betrokkene geeft ook nu herhaaldelijk aan dat hij niet zal meewerken aan voorwaarden en enkel zijn straf zal uitzitten. Samenvattend is duidelijk geworden dat betrokkene naast de voorwaarden tijdens de extramurale fase van twee eerdere maatregelen ISD, ook de voorwaarden in het kader van de meest recente voorwaardelijke ISD, niet nakwam. Behandeling gericht op verslaving kwam nooit van de grond, omdat hij er niet aan meewerkte, naar aanleiding van geweldsincidenten de kliniek moest verlaten, recidiveerde, of spoorloos was. Ook recent overtrad betrokkene de voorwaarden van de genoemde voorwaardelijke ISD en was hij ruim twee maanden niet traceerbaar. (…) Ook omdat betrokkene de laatste voorwaardelijke maatregel ISD kennelijk niet serieus nam, heeft de reclassering weinig vertrouwen in een goede prognose. Kennelijk is de kans op onttrekking aan voorwaarden, zoals ook spoorloos zijn, groot.”
Bij verdachte is sprake is sprake van ernstige zedendelicten in combinatie met bij verdachte vastgestelde persoonlijkheidsproblematiek. Vanwege de aard, de duur van het (delict) gedrag en de zienswijze van verdachte wordt een langer durende begeleiding, controle en behandeling noodzakelijk geacht.
De rechtbank acht het noodzakelijk dat verdachte aan het einde van de terbeschikkingstelling of detentie dan wel voorwaardelijke invrijheidsstelling langdurig onder toezicht kan worden gesteld om het recidiverisico op dat moment (nogmaals) in kaart te brengen en (indien alsdan nodig) een behandeling voor de persoonlijkheidsproblematiek te doen plaatsvinden. Ook kan op dat moment worden bekeken of het in het kader van het recidiverisico noodzakelijk is om verdachte te begeleiden.
Aan de bij de wet gestelde eisen voor het opleggen van de maatregel wordt voldaan. Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens misdrijven, die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de rechtbank acht de maatregel noodzakelijk ter bescherming van de algemene veiligheid van personen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

De benadeelde partij vordert een vergoeding voor materiële schade van 1.595,69 euro, nadat ter terechtzitting de vordering betreffende materiële schade is vermeerderd met een bedrag van 400,00 euro, en een vergoeding voor immateriële schade van 5.000,00 euro. Het toe te kennen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de maatregel tot schadevergoeding.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert toewijzing van de vordering betreffende materiële schade voor het gehele gevorderde bedrag en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft toekenning van een vergoeding voor immateriële schade. Het toegekende bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de maatregel tot schadevergoeding.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt dat de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat de feiten niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Beoordeling.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat [slachtoffer 1] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte op in de persoon is aangetast. Haar lichamelijke integriteit is op grove wijze geschonden. Zij heeft daardoor rechtstreeks immateriële schade geleden in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Alles overwegende begroot de rechtbank de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op een bedrag van 5.000,00 euro zoals gevorderd. Ook acht de rechtbank het gevorderde bedrag van 1.595,69 euro voor materiële schade toewijsbaar. De rechtbank acht aldus toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade, een bedrag van 6.595,69 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals in het dictum is omschreven.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 37a, 37b, 38e, 38z, 47, 57, 63, 242, 243, 311 Wetboek van Strafrecht;
11, 176 Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 3 primair is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder de feiten 1, 2, 3 subsidiair, 4 en 5 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 1:
medeplegen van verkrachting;
feit 2:
verkrachting;
feit 3 subsidiair:
met iemand van wie hij weet dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeert,
dan wel aan een zodanige psychische stoornis of verstandelijke handicap lijdt dat zij niet of onvolkomen in staat is haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
feit 4:
overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 5:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregelen:
t.a.v. feit 1, feit 2, feit 3 subsidiair, feit 4, feit 5:
- een
gevangenisstrafvoor de duur van 48 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
van het Wetboek van Strafrecht;
t.a.v. feit 1, feit 2, feit 3 subsidiair:
-
terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging;
t.a.v. feit 1, feit 2, feit 3 subsidiair:
- de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 5:
- de maatregel tot schadevergoeding ten bedrage van 6.595,69 euro.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van 6.595,69 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 67 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag betreft een vergoeding van 1.595,69 euro voor materiële schade en een vergoeding van 5.000,00 euro voor immateriële schade.
Het toegewezen bedrag betreffende materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het toegewezen bedrag betreffende immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 05 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 5:

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :

Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van 6.595,69 euro, betreffende een vergoeding van 1.595,69 euro voor materiële schade en een vergoeding van 5.000,00 euro voor immateriële schade.
Het toegewezen bedrag betreffende materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het toegewezen bedrag betreffende immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 05 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van den Munckhof, voorzitter,
mr. M.M.L.A.T. Doll en mr. S.S. Arendse, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 31 mei 2024.

Bewijsbijlage.

De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.