Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
2.Het geschil
3.De beoordeling
€ 119,00(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over een huurovereenkomst. [Eiseres] vorderde ontruiming van een woning en betaling van huurachterstand. [Gedaagde] voerde als verweer aan dat [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard moest worden omdat zij ten tijde van de dagvaarding in staat van faillissement verkeerde. De kantonrechter verwierp dit verweer, omdat het faillissement inmiddels was opgeheven en [eiseres] weer de beschikking over haar vermogen had.
De kantonrechter oordeelde dat er wel degelijk een huurovereenkomst tussen partijen had bestaan, ondanks het verweer van [gedaagde] dat de Woonstichting SWS HhVL de eigenaar van de woning was. De rechter stelde vast dat [gedaagde] het genot van de kamer had gehad en hiervoor betalingen aan [eiseres] had gedaan. Het verweer van [gedaagde] dat hij de huurovereenkomst buitengerechtelijk had vernietigd op grond van dwaling, werd eveneens verworpen, omdat hij deze stelling niet had onderbouwd.
Uiteindelijk werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.000,00 aan [eiseres], te vermeerderen met wettelijke rente. De vordering tot ontruiming werd afgewezen, omdat [gedaagde] de kamer al had ontruimd. De proceskosten werden aan [gedaagde] opgelegd, aangezien hij grotendeels in het ongelijk was gesteld.