ECLI:NL:RBOBR:2024:225

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
01-179370-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting, vernieling en mishandeling met verminderd toerekeningsvatbaarheid

Op 24 januari 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van twee brandstichtingen met gevaar voor goederen en levensgevaar, vernieling van een personenauto, en het mishandelen van zijn vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 en 9 juli 2022 opzettelijk brand heeft gesticht in woningen in Eindhoven, waarbij levensgevaar voor aanwezige personen te duchten was. Daarnaast heeft de verdachte zijn vader op meerdere momenten mishandeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en heeft hem een gevangenisstraf van 27 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest, en de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers van de brandstichtingen. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van immateriële en materiële schadevergoeding. De rechtbank heeft ook een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, gezien het hoge recidiverisico van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummers: 01.179370.22 en 01.030006.22 (ter terechtzitting gevoegd) [verdachte]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01.179370.22 en 01.030006.22 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 24 januari 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1992] ,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek in de zaak met parketnummer 01.179370.22 ter terechtzittingen van 30 november 2022, 15 februari 2023, 11 mei 2023, 1 augustus 2023, 27 oktober 2023 en 10 januari 2024 en naar aanleiding van het onderzoek in de zaak met parketnummer 01.030006.22 ter terechtzitting van 10 januari 2024.
Op 10 januari 2024 heeft de rechtbank voor aanvang van het onderzoek de tegen verdachte onder de hiervoor genoemde parketnummers 01.179370.22 en 01.030006.22 aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
Op de terechtzitting van 10 januari 2024 heeft de rechtbank ambtshalve, gelijktijdig met de behandeling van de strafzaken tegen verdachte, de mogelijkheid onderzocht om ten aanzien van verdachte een zorgmachtiging te verlenen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlasteleggingen.

De zaak met parketnummer 01.179370.22 is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 oktober 2022. Deze tenlastelegging is op de zitting op 15 februari 2023 door de rechtbank gewijzigd.
Na deze wijziging is aan verdachte in deze zaak ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 juli 2022 te Eindhoven, opzettelijk brand heeft gesticht door de vlam van een aansteker, althans open vuur, in aanraking te brengen met (motor)benzine, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan de (voor)deur van de woning gelegen aan de [adres 2] geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten die woning en/of goederen in die woning, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten voor de in die woning aanwezige personen,

te duchten was.

2.
hij op of omstreeks 9 juli 2022 te Eindhoven, opzettelijk brand heeft gesticht door de vlam van een aansteker, althans open vuur, in aanraking te brengen met (motor)benzine, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan een of meerdere deuren van het pand gelegen aan de [adres 3] geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de deurmat en/of de stoep en/of de ruiten, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten voor de in dat pand aanwezige personen,

te duchten was.

3 primair.

hij op of omstreeks 1 juli 2022 te Eindhoven, opzettelijk brand heeft gesticht door de vlam van een aansteker, althans open vuur, in aanraking te brengen met (motor)benzine, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan een voertuig, te weten een Chevorolet Spark (voorzien van het [kenteken] ) geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan

- gemeen gevaar voor goederen, te weten de in dat voertuig bevindende goederen en/of omliggende bestrating en/of tegels,

te duchten was.

3 subsidiair.

hij op of omstreeks 12 juli 2022 te Eindhoven, opzettelijk en wederrechtelijk een voertuig (te weten een Chevorolet Spark voorzien van het [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander, toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Ten gevolge van kennelijke schrijffouten in de tenlastelegging begaan staat in het onder 3 primair en het onder 3 subsidiair tenlastegelegde telkens “Chevorolet Spark” in plaats van
“Chevrolet Spark”. De rechtbank herstelt deze schrijffouten en leest telkens het laatste in plaats van het eerste. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De zaak met parketnummer 01.030006.22 is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 6 december 2023. In deze zaak is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 4 februari 2022 te Eindhoven, althans in Nederland, zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door een of meerdere malen tegen het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer 2] te slaan.
2.
hij op of omstreeks 4 februari 2022 te Eindhoven, althans in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
3.
hij op of omstreeks 29 januari 2022 te Eindhoven, althans in Nederland, zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door een of meerdere malen op de neus en/of het hoofd, althans tegen het lichaam, van die [slachtoffer 2] te slaan.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak.

Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat in het in de zaak met parketnummer 01.179370.22 onder 3 primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Om tot een bewezenverklaring van brandstichting te komen is vereist dat het ‘gemene gevaar’ zich uitstrekt tot andere roerende en onroerende goederen dan het goed waarin brand wordt gesticht. Dat zich in de directe nabijheid goederen bevonden waarvoor gevaar is ontstaan, volgt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende uit de bewijsmiddelen. Nu niet kan worden bewezen dat er gemeen gevaar voor goederen is ontstaan door het in brand steken van de Chevrolet Spark, zal de rechtbank verdachte van de hem verweten brandstichting vrijspreken.
Voor wat betreft het in de zaak met parketnummer 01.030006.22 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft de raadsman bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Verbalisanten hebben aangever – de vader van verdachte – immers voorgehouden dat sprake was van een klachtdelict en dat hij zijn aangifte nog kon intrekken. Deze informatie heeft gemaakt dat de vader van verdachte aangifte heeft gedaan. Hij wilde met zijn aangifte bereiken dat zijn zoon hulp zou krijgen, niet dat hij strafrechtelijk zou worden vervolgd. Als inderdaad sprake zou zijn van een klachtdelict, dan dient het openbaar ministerie volgens de verdediging niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat er sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs nu de politie de vader en moeder van verdachte op het verkeerde been heeft gezet door te zeggen dat het klachtdelicten betreffen en dat de aangifte nadien nog kon worden ingetrokken.
De officier van justitie heeft in tweede termijn gevorderd om, in het geval de rechtbank van oordeel is dat het vertrouwensbeginsel is geschonden door de onjuiste informatie die de verbalisanten bij de aangifte aan [slachtoffer 2] hebben verstrekt, het openbaar ministerie voor wat betreft de in de zaak met parketnummer 01.030006.22 onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten niet ontvankelijk te verklaren in de vervolging.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verbalisanten hebben aangever – ten onrechte – voorgehouden dat de feiten waarvan hij aangifte kon doen, klachtdelicten betroffen. De rechtbank acht aannemelijk dat die onjuiste informatie ertoe heeft geleid dat door de vader van verdachte aangifte is gedaan van mishandeling en bedreiging.
De rechtbank zal deze aangifte derhalve niet gebruiken voor het bewijs. Nu de tenlastegelegde bedreiging van zijn vader voor het overige enkel kan volgen uit de verklaring van verdachte is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende wettig bewijs voorhanden is dat verdachte het in de zaak met parketnummer 01.030006.22 onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan. De rechtbank zal verdachte van dit feit vrijspreken.
Overweging met betrekking tot de bewezenverklaring van de in de zaak met parketnummer 01.179370.22 tenlastegelegde feiten en het in de zaak met parketnummer 01.030006.22 onder 1 tenlastegelegde.
Met betrekking tot de in de zaak met parketnummer 01.179370.22 tenlastegelegde feiten heeft de raadsman naar voren gebracht dat de familie van verdachte vermoedt dat deze feiten waarschijnlijk zijn gepleegd door foute vrienden van verdachte uit de drugsscene. Deze personen hebben waarschijnlijk telkens op de plaats delict een flesje Spa met DNA van verdachte achtergelaten. Dit om te voorkomen dat zij zelf als verdachte zouden worden aangemerkt.
Het alternatieve scenario voor deze feiten, zoals door de raadsman naar voren gebracht, komt de rechtbank, gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, volstrekt onaannemelijk voor. Het dossier biedt in het geheel geen aanknopingspunten voor betrokkenheid van deze “foute vrienden” bij de tenlastegelegde feiten, en over de identiteit van deze personen is niets bekend geworden. De rechtbank acht het dan ook hoogst onwaarschijnlijk dat “foute vrienden” tot driemaal toe gepoogd zouden hebben vals bewijs te planten, wijzend in de richting van verdachte. Daarbij wijst de rechtbank erop dat uit de bewijsmiddelen volgt dat bij álle brandstichtingen/vernieling gebruik is gemaakt van een flesje Spa blauw, waarin een brandbare stof (benzine) is meegenomen, waarna op alle drie de plaatsen delict steeds een flesje Spa Blauw is aangetroffen mét het DNA van verdachte erop. Ook is van alle drie de feiten beeldmateriaal beschikbaar waarop verdachte door verbalisanten wordt herkend en wordt eveneens in alle drie de gevallen de jas die verdachte draagt door verbalisanten herkend als een jas die bij verdachte is aangetroffen. Gelet op het voorgaande schuift de rechtbank het alternatieve scenario van de verdediging ter zijde en komt zij tot het oordeel dat het verdachte was die de drie tenlastegelegde feiten heeft begaan.
Zoals de rechtbank hiervoor onder “vrijspraak” heeft overwogen is de rechtbank van oordeel dat de rechtbank de aangifte van de vader van verdachte, [slachtoffer 2] , in de zaak met parketnummer 01.030006.22 onder 1 en 2 niet kan gebruiken voor een bewezenverklaring.
Ten aanzien van de onder parketnummer 01.030006.22 feit 1 tenlastegelegde mishandeling is de rechtbank van oordeel dat, ook zonder de aangifte, voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte zijn vader heeft mishandeld. De rechtbank wijst daarbij op de processen-verbaal van bevindingen waarin de verbalisanten die ter plaatse komen relateren wat zij zien en horen.

Bewijs

Het door de rechtbank gebezigde bewijs voor de feiten 1, 2 en 3 subsidiair in de zaak met parketnummer 01.179370.22. [1]
De rechtbank stelt voorop dat verdachte over deze feiten telkens verwarrend en wisselend heeft verklaard. Gelet op de psychische toestand waarin verdachte verkeerde toen hij (deels) bekennende verklaringen heeft afgelegd, zal de rechtbank de door verdachte afgelegde verklaringen niet bezigen tot het bewijs.
De rechtbank baseert de bewezenverklaring op de hierna vermelde bewijsmiddelen.
(opm. griffier: de bewijsmiddelen zijn niet opgenomen in de te publiceren versie van dit vonnis)

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
(v.w.b. de zaak met parketnummer 01.179370.22:)
1.
op 6 juli 2022 te Eindhoven opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met (motor)benzine ten gevolge waarvan de (voor)deur van de woning gelegen aan de [adres 2] gedeeltelijk is verbrand en daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten die woning en goederen in die woning, en
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten voor de in die woning aanwezige personen, te duchten was.
2.
op 9 juli 2022 te Eindhoven opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met (motor)benzine ten gevolge waarvan aan de [adres 3] brand is ontstaan en daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de deurmat en de ruiten, en
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten voor de in dat pand aanwezige personen, te duchten was.
3 subsidiair.

op 12 juli 2022 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk een voertuig (te weten een Chevrolet Spark voorzien van het [kenteken] ), die aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield.

(v.w.b. de zaak met parketnummer 01.030006.22:)
1.
op 4 februari 2022 te Eindhoven zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] te slaan.
3.
op 29 januari 2022 te Eindhoven zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door op het hoofd van die [slachtoffer 2] te slaan.
Hetgeen in de zaak met parketnummer 01.179370.22 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 01.030006.22 onder 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
(voor de in de zaak met parketnummer 01.179370.22 onder 1, 2 en 3 subsidiair en de in de zaak met parketnummer 01.030006.22 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten:)
  • gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest.
  • terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft primair gesteld dat de tenlastegelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Mocht de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van een of meer tenlastegelegde feiten komen heeft de raadsman bepleit om niet de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. Met de deskundigen van het Pieter Baan Centrum is de raadsman van oordeel dat terbeschikkingstelling met dwangverpleging een te verstrekkende maatregel is voor verdachte. Verdachte heeft dringend behandeling en begeleiding nodig. Daarom is een terbeschikkingstelling met voorwaarden en het opleggen van een zorgmachtiging naar het oordeel van de raadsman een passende afdoening van deze zaak.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf en maatregel die aan verdachte dienen te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee brandstichtingen waarbij onder andere levensgevaar voor personen te duchten was, aan vernieling, en aan het meermalen mishandelen van zijn vader.
Met name de brandstichtingen hebben veel maatschappelijke onrust veroorzaakt in de plaatselijke gemeenschap en hebben geleid tot een toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers.
Verdachte heeft door de brandstichtingen bij panden waarin personen aanwezig waren welbewust een zeer groot gevaar voor anderen in het leven geroepen en heeft zich niets aangetrokken van hun belangen. Hij heeft het risico dat door zijn handelen personen zouden komen te overlijden, voor lief genomen. De door verdachte gepleegde brandstichtingen en vernieling hebben bovendien grote materiële en financiële schade veroorzaakt.
Verdachte heeft door de mishandelingen van zijn vader inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn vader en zijn lichamelijke integriteit aangetast. Met name de omstandigheid dat de mishandelingen in de woning van zijn ouders hebben plaatsgevonden, bij uitstek de plaats waar iemand zich veilig moet kunnen voelen, weegt de rechtbank mee.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de volgende omstandigheden:
- verdachte is eerder in oktober 2018 voor onder andere mishandeling van zijn vader en voor bedreiging van zijn ouders veroordeeld tot een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf;
- uit een omtrent de geestvermogens van verdachte door het Pieter Baan Centrum op 18 augustus 2022 uitgebracht rapport blijkt dat het gedragskundig gezien het meest passend is te adviseren om de door hem gepleegde strafbare feiten in tenminste sterk verminderde mate aan hem toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusie over.
De rechtbank zal een lichtere gevangenisstraf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de gevangenisstraf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is.
Alles overwegende acht de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De deskundigen van het Pieter Baan Centrum hebben in hun rapport van 18 augustus 2023 onder meer de volgende aanbevelingen gedaan voor interventies die het eventuele recidivegevaar kunnen beperken en binnen welke juridische kaders deze gerealiseerd zouden kunnen worden:
Betrokkene heeft langdurig, zo niet levenslang behandeling en begeleiding nodig. Het is te voorzien dat betrokkene opnieuw in de greep zou kunnen komen van een psychotisch bepaald patroon van acting-out als hij zijn medicatie niet goed inneemt, hij in een onvoldoende gestructureerde omgeving verblijft en hij blootgesteld wordt aan cannabis en/of andere middelen. Institutionalisering, aanvankelijk in een kliniek en in tweede instantie wellicht via een beschermde woonvorm, is daarom noodzakelijk. Van belang is met name dat betrokkene - anders dan voorheen - in een instelling gaat verblijven die toegespitst is op mensen met een verstandelijke beperking. Verwacht wordt dat de responsiviteit daar hoger is, dan wanneer betrokkene in een kliniek geplaatst wordt die primair op behandeling van psychiatrische problematiek gericht is. Qua beveiligingsniveau kan gedacht worden aan tenminste het beveiligingsniveau van een FPA. Gezien de langdurige noodzaak voor behandeling is er ook een langdurig gedwongen kader nodig. Een (vrijwillige) behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke straf of tbs met voorwaarden, heeft niet veel kans van slagen, omdat betrokkene onvoldoende in staat is zich aan voorwaarden te houden, omdat hij deze, vanwege zijn pathologie, niet goed kan overzien. Er zijn hem eerder bijzondere voorwaarden opgelegd, maar na afloop gleed betrokkene snel weer terug in zijn oude patroon. Daarnaast bestaat de kans dat betrokkene zich aan de behandeling onttrekt, hij zijn voorwaardelijk strafdeel in detentie uitzit en onbehandeld de samenleving weer in komt. Het opleggen van bijzondere voorwaarden lijkt daarom niet passend en afdoende. De enige mogelijkheid zonder voorwaarden die in de huidige forensische context resteert, is die van tbs met dwangverpleging. Dit lijkt echter erg verstrekkend in het geval van betrokkene die primair toch gezien moet worden als een psychiatrische patiënt met een co-morbide verstandelijke beperking.
Rapporteurs willen uw college daarom ook nog adviseren te doen onderzoeken of betrokkene vanuit het kader van een zorgmachtiging behandeld kan worden, naast het opleggen van een tbs met voorwaarden, en al doende in een kliniek geplaatst kan worden en gedwongen kan worden zich aan de (medicamenteuze) behandeling te committeren. Mocht dit dan niet mogelijk blijken, dan rest alleen de optie tbs met dwangverpleging van overheidswege.
De rechtbank neemt ook de bovenstaande conclusies en adviezen over. Met de deskundigen van het Pieter Baan Centrum is de rechtbank van oordeel dat, anders dan door de officier van justitie geëist, geen terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd dient te worden.
De rechtbank is van oordeel dat het gelet op de hiervoor aangehaalde adviezen van het Pieter Baan Centrum, alsmede gelet op de stukken die in het kader van een op te leggen zorgmachtiging aan de orde zijn geweest passend en geboden is om aan verdachte op te leggen de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, gecombineerd met een zorgmachtiging. Op die manier krijgt verdachte de zorg en behandeling die hij nodig heeft en kan het recidiverisico op afdoende wijze worden ingeperkt.
Daarbij merkt de rechtbank op dat het Leger des Heils weliswaar op 22 december 2022 negatief heeft geadviseerd over terbeschikkingstelling met voorwaarden, maar dat in een eerder rapport van 4 februari 2022 nog is vermeld dat verdachte gedurende het reclasseringstoezicht tot 26 december 2021 zich goed aan de gemaakte afspraken hield en heeft laten zien zich aan afspraken te kunnen conformeren. Hoewel dit rapport van eerdere datum is, ziet de rechtbank hierin toch aanleiding verdachte een kans te geven om zich in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden – in combinatie met een op te leggen zorgmachtiging – te conformeren aan de noodzakelijke behandeling en begeleiding.
De rechtbank zal aan de op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling de voorwaarden verbinden die door de reclassering worden vermeld.
De rechtbank overweegt dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. Een aantal van de bewezenverklaarde feiten betreft misdrijven waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en de veiligheid van anderen, dan wel de algehele veiligheid van personen of goederen eist de oplegging van de maatregel.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het passend en geboden om naast een gevangenisstraf de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden en een zorgmachtiging op te leggen. Van het opleggen van een zorgmachtiging is een afzonderlijke beschikking opgemaakt.
De rechtbank overweegt hierbij dat het misdrijven betreft die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen., te weten opzettelijk brand stichten terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
De rechtbank ziet aanleiding te bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
De rechtbank is daarnaast dan oordeel dat, ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, conform artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel aan verdachte dient te worden opgelegd. Gelet op het hoge recidiverisico acht de rechtbank de oplegging van deze maatregel passend en geboden, nu de tbs met voorwaarden gemaximeerd is en het dus niet op voorhand valt in te schatten of verdachte na beëindiging van deze maatregel, zonder voorwaarden, behandeling of toezicht, op verantwoorde wijze kan terugkeren in de maatschappij.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .
Inleiding
[slachtoffer 3] heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de door haar geleden schade, groot € 5.061,42, vermeerderd met wettelijke rente. Het bedrag bestaat uit een vergoeding voor immateriële schade van € 3.500,- en een vergoeding voor materiële schade van
€ 1.561,42. [slachtoffer 3] heeft verzocht om voor het bedrag van € 5.061,42 tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de toewijzing gevorderd van een vergoeding voor immateriële schade van € 2.500,-. Tevens behoort voor dit bedrag de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd. In het anders of meer gevorderde behoort de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard. Dat de benadeelde partij meer immateriële schade heeft geleden, is volgens de officier van justitie onvoldoende onderbouwd, onder meer aangezien bewijstukken thans ontbreken. Ook voor wat betreft de gevorderde materiële schade is de vordering volgens de officier van justitie onvoldoende onderbouwd.
Het standpunt van de verdediging.
Dat [slachtoffer 3] immateriële schade heeft geleden staat volgens de verdediging niet vast. Zij is weliswaar naar de huisarts geweest maar die heeft enkel geconstateerd dat er mogelijk sprake is van PTSS. Dit is verder niet onderbouwd met medische gegevens of informatie van een psychiater. Ook is niet gebleken dat zij professionele hulp heeft moeten inschakelen. De door de raadsman van de benadeelde partij in het voegingsformulier genoemde zaken zijn geen vergelijkbare zaken.
Dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden staat ook niet vast. De schade aan de deur is hersteld. Onder normale omstandigheden behoort de verhuurder de schade aan de deur te herstellen. Bij het voegingsformulier zit geen brief van de benadeelde partij waaruit blijkt dat de woningstichting is gesommeerd de schade te herstellen.
De verdediging verzoekt de rechtbank om de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
Het oordeel van de rechtbank.
Een benadeelde heeft recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding als sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ (artikel 6:106, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek). Naast het bestaan van geestelijk letsel, kan de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat hiervan sprake is (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke grond voor schadevergoeding zich in deze zaak voordoet. De verdachte heeft brand gesticht in de woning van de benadeelde partij, die op dat moment met haar partner en zoon in de woning lag te slapen. Uit de aard en ernst van dit handelen volgt reeds dat de benadeelde partij daarvan nadeel in de vorm van geestelijk letsel heeft ondervonden. Dit blijkt ook uit de namens de benadeelde partij naar voren gebrachte informatie. Nu de bewoonster [slachtoffer 3] voor haar klachten een arts heeft geraadpleegd die heeft geconstateerd dat er mogelijk sprake is van PTSS schat de rechtbank deze psychische schade die [slachtoffer 3] heeft opgelopen, gelet op bedragen die in soortgelijke zaken wordt toegekend, op € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum delict.
In het anders of meer gevorderde ter zake immateriële schade zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
Dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden kan de rechtbank niet eenvoudig vaststellen. Dit deel van de gevorderde schade is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd, onder meer aangezien bewijstukken thans ontbreken en de rechtbank ook is gebleken dat de schade inmiddels (deels) is hersteld. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Gelet hierop zal de rechtbank de benadeelde partij ook in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De benadeelde partij kan de niet toegewezen onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] .
Inleiding
[slachtoffer 4] heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de door hem geleden immateriële schade, groot € 3.500,- , vermeerderd met wettelijke rente. [slachtoffer 4] heeft verzocht om voor het bedrag van € 3.500,- tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de toewijzing gevorderd van een vergoeding voor immateriële schade van € 2.500,-. Tevens behoort voor dit bedrag de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd. In het anders of meer gevorderde behoort de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard. Dat de benadeelde partij meer immateriële schade heeft geleden, is volgens de officier van justitie onvoldoende onderbouwd onder meer aangezien bewijstukken thans ontbreken.
Het standpunt van de verdediging.
Dat [slachtoffer 4] immateriële schade heeft geleden staat volgens de verdediging niet vast. Niet is aannemelijk gemaakt dat hij door de brand psychische schade heeft opgelopen en ook niet is gebleken dat hij professionele hulp heeft moeten inschakelen of dat hij een arts heeft moeten raadplegen. De door de raadsman van de benadeelde partij in het voegingsformulier genoemde zaken zijn geen vergelijkbare zaken.
De verdediging verzoekt de rechtbank om de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
Het oordeel van de rechtbank.
Een benadeelde heeft recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding als sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ (artikel 6:106, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek). Naast het bestaan van geestelijk letsel, kan de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat hiervan sprake is (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke grond voor schadevergoeding zich in deze zaak voordoet. De verdachte heeft brand gesticht in de woning van de benadeelde partij, die op dat moment lag te slapen. Uit de aard en ernst van dit handelen volgt reeds dat de benadeelde partij daarvan nadeel in de vorm van geestelijk letsel heeft ondervonden. Dit blijkt ook uit de namens de benadeelde partij naar voren gebrachte informatie. Gelet op bedragen die in soortgelijke zaken wordt toegekend, schat de rechtbank de psychische schade die [slachtoffer 4] door de brandstichting heeft opgelopen op € 1.500,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum delict.
In het anders of meer gevorderde ter zake immateriële schade zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] .

Inleiding
[slachtoffer 5] heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de door hem geleden immateriële schade, groot € 3.500,- , vermeerderd met wettelijke rente. [slachtoffer 5] heeft verzocht om voor het bedrag van € 3.500,- tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de toewijzing gevorderd van een vergoeding voor immateriële schade van € 2.500,-. Tevens behoort voor dit bedrag de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd. In het anders of meer gevorderde behoort de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaart. Dat de benadeelde partij meer immateriële schade heeft geleden, is volgens de officier van justitie onvoldoende onderbouwd onder meer aangezien bewijstukken thans ontbreken.
Het standpunt van de verdediging.
Dat [slachtoffer 5] immateriële schade heeft geleden staat volgens de verdediging niet vast. Niet is aannemelijk gemaakt dat hij door de brand psychische schade heeft opgelopen en ook niet is gebleken dat hij professionele hulp heeft moeten inschakelen of dat hij een arts heeft moeten raadplegen. De door de raadsman van de benadeelde partij in het voegingsformulier genoemde zaken zijn geen vergelijkbare zaken.
De verdediging verzoekt de rechtbank om de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
Het oordeel van de rechtbank.
Een benadeelde heeft recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding als sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ (artikel 6:106, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek). Naast het bestaan van geestelijk letsel, kan de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat hiervan sprake is (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke grond voor schadevergoeding zich in deze zaak voordoet. De verdachte heeft brand gesticht in de woning van de benadeelde partij, die op dat moment lag te slapen. Uit de aard en ernst van dit handelen volgt reeds dat de benadeelde partij daarvan nadeel in de vorm van geestelijk letsel heeft ondervonden. Dit blijkt ook uit de namens de benadeelde partij naar voren gebrachte informatie. Gelet op bedragen die in soortgelijke zaken wordt toegekend, schat de rechtbank de psychische schade die [slachtoffer 5] door de brandstichting heeft opgelopen op € 1.500,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum delict.
In het anders of meer gevorderde ter zake immateriële schade zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] .

Inleiding
[slachtoffer 6] heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de door de [slachtoffer 6] geleden materiële schade, groot € 11.065,82, vermeerderd met wettelijke rente bestaande uit een vergoeding voor reinigen voordeur ad € 80,67, kosten vervanging brandblusser (2 x) ad € 194,81, kosten vervangen 3 ruiten in een draaideur ad € 9.375,32 , en kosten her stofferen entree (vloerbedekking) ad € 1.415,02.
[slachtoffer 6] heeft verzocht om voor het bedrag van € 11.065,82 tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de toewijzing gevorderd van een vergoeding voor materiële schade van € 11.065,82. Tevens behoort voor dit bedrag de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging.
Dat [slachtoffer 6] door toedoen van verdachte materiële schade heeft geleden staat volgens de verdediging niet vast. Voor het vervangen van 3 ruiten in een draaideur en voor het herstofferen van de entree (de vloerbedekking) heeft de benadeelde partij enkel een offerte bijgevoegd. Nu er geen nota’s zijn bijgevoegd staat niet vast dat de schade daadwerkelijk is hersteld. Verder trekt de verdediging in twijfel dat er op de zich in het strafdossier bevindende foto’s van de draaideur te zien is dat de deur beschadigd is.
De verdediging verzoekt de rechtbank om de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Dat er voor bepaalde posten enkel een offerte en geen nota is bijgevoegd maakt dit niet anders. Voor het toewijzen van de vordering is immers vereist dat er schade is ontstaan, niet dat die schade ook daadwerkelijk is hersteld.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 38, 38a, 38z, 57, 157, 300, 350 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 01.179370.22 onder 3 primair en in de zaak met parketnummer 01.030006.22 onder 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 01.179370.22 onder 1, 2 en 3 subsidiair en in de zaak met parketnummer 01.030006.22 onder 1 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 01.179370.22 onder 1, 2 en 3 subsidiair en in de zaak met parketnummer 01.030006.22 onder 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
(v.w.b. feit 1 in de zaak met parketnummer 01.179370.22:)
- opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en
- opzettelijk brand stichten terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
(v.w.b. feit 2 in de zaak met parketnummer 01.179370.22:)
- opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en
- opzettelijk brand stichten terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
(v.w.b. feit 3 subsidiair in de zaak met parketnummer 01.179370.22:)
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
(v.w.b. feit 1 in de zaak met parketnummer 01.030006.22:)
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat.
(v.w.b. feit 3 in de zaak met parketnummer 01.030006.22:)
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregelen:
- gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf.
- de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Stelt als voorwaarden:
Geen strafbaar feit plegen.
Betrokkene maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
Meewerken aan reclasseringstoezicht.
Betrokkene werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
 Betrokkene meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
  • Betrokkene laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van betrokkene vast te stellen.
  • Betrokkene houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om betrokkene te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
  • Betrokkene helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
  • Betrokkene werkt mee aan huisbezoeken.
  • Betrokkene geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
  • Betrokkene vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
  • Betrokkene werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met betrokkene, als dat van belang is voor het toezicht.
Meewerken aan time-out.
Als de reclassering dat nodig vindt en betrokkene daarmee instemt, kan betrokkene voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of betrokkene deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar.
Niet naar het buitenland.
Betrokkene gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden zonder toestemming van de reclassering.
Opname in een zorginstelling.
Betrokkene laat zich opnemen in een nader te bepalen zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start aansluitend op de detentieperiode.
De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt betrokkene mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Ambulante behandeling.
Betrokkene laat zich behandelen door een nader te bepalen zorgverlener. De behandeling start aansluitend op het klinische behandeltraject. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
Indien de reclassering het noodzakelijk acht, verblijft betrokkene in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend op het klinische behandeltraject. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Drugsverbod.
Betrokkene gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
Alcoholverbod.
Betrokkene gebruikt geen alcohol en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
Dagbesteding.
Betrokkene spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delict gedrag.
De rechtbank beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
- de gedrag beïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Wetboek van strafrecht.
(t.a.v. 01-179370-22 feit 1 tevens:)
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van een bedrag van € 2.500,-. Het bedrag is een vergoeding voor immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 3] , van een bedrag van € 2.500,-. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 35 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag is een vergoeding voor immateriële schade.
Het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
(t.a.v. 01-179370-22 feit 1 tevens:)
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] .
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] van een bedrag van € 1.500,-. Het bedrag is een vergoeding voor immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 4] , van een bedrag van € 1.500,-. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 25 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag is een vergoeding voor immateriële schade.
Het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
(t.a.v. 01-179370-22 feit 1 tevens:)
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] .
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] van een bedrag van € 1.500,-. Het bedrag is een vergoeding voor immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 5] , van een bedrag van € 1.500,-. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 25 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag is een vergoeding voor immateriële schade.
Het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
(t.a.v. 01-179370-22 feit 2 tevens:)
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] .
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 6] van een bedrag van € 11.065,82. Het bedrag is een vergoeding voor materiële schade.
De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 6] van een bedrag van € 11.065,82. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 90 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag is een vergoeding voor materiële schade.
De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. Kraniotis, voorzitter,
mr. L. Soeteman en M. Lochs, leden,
in tegenwoordigheid van G.G. Dirks, griffier,
en is uitgesproken op 24 januari 2024,
zijnde mr. Lochs buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar pagina’s wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld pagina’s van een einddossier van de Politie Eenheid Oost-Brabant met de onderzoeknaam Punto en het onderzoeknummer OB2R-022063. Het is einddossier opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en is gesloten op 23 november 2022. Het aantal doorgenummerde bladzijden bedraagt 398. Waar wordt verwezen naar pagina’s betreffen dit de pagina’s van dit proces-verbaal.