ECLI:NL:RBOBR:2024:2092

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
FT RK 24/147 en FT RK 24/149
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende aannemelijkheid van uitzichtloze schulden en goede trouw

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant op 14 mei 2024, hebben verzoekers, echtgenoten wonende te [woonplaats], een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling en een verzoek tot dwangregeling. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder e-mails van Schulddienstverlening Peelgemeenten. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 mei 2024 zijn verzoekers en hun beschermingsbewindvoerder niet verschenen. De rechtbank heeft de e-mails die na de sluiting van de behandeling zijn ontvangen, buiten beschouwing gelaten en geen aanleiding gezien voor heropening van het onderzoek.

De rechtbank oordeelt dat verzoekers niet voldoen aan de toelatingsvereisten van de schuldsaneringsregeling, zoals vermeld in artikel 288 lid 1 van de Faillissementswet. Verzoekers hebben niet voldoende aannemelijk gemaakt dat zij uitzichtloze schulden hebben, aangezien zij niet in staat zijn hun schulden binnen 18 maanden af te lossen. De rechtbank wijst erop dat het standpunt van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet over de maximale aflostermijn niet door het recht wordt ondersteund. Bovendien hebben verzoekers geen sollicitatieactiviteiten ontplooid en zijn er geen medische stukken overgelegd die hun ongeschiktheid om te werken onderbouwen.

De rechtbank concludeert dat verzoekers niet te goeder trouw zijn geweest in het ontstaan van hun schulden en dat zij de Nederlandse taal niet voldoende beheersen om de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling na te komen. Daarom wijst de rechtbank het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af. De uitspraak is gedaan door mr. S.J.O. de Vries en kan binnen acht dagen na de uitspraak in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Toezicht
Rekestnummer:
C/01/402234 / FT RK 24/147
C/01/402236 / FT RK 24/149
Uitspraakdatum: 14 mei 2024
Afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
In de zaak van:
[verzoeker 1]
en
[verzoeker 2] ,
echtgenoten,
wonende te [woonplaats] ,
hierna gezamenlijk ook te noemen: verzoekers.

1.Het procesverloop

1.1
Namens verzoekers is op 6 maart 2024, tegelijk met het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek dwangregeling ingediend als bedoeld in artikel 287a lid 1 Faillissementswet (Fw). Het verzoek is mede ondertekend door de beschermingsbewindvoerder.
1.2
Naast de verzoekschriften heeft de rechtbank verder kennis genomen van de navolgende stukken:
  • een e-mail met bijlagen van 17 april 2024 van Schulddienstverlening Peelgemeenten;
  • meerdere e-mails met bijlagen van 6 mei 2024 van Schulddienstverlening Peelgemeenten.
1.3
De verzoeken zijn op 7 mei 2024 mondeling behandeld. Daarbij is verschenen
[A] , klantbegeleider Schulddienstverlening Peelgemeenten. Zoals van tevoren aangekondigd zijn verzoekers, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Ook de beschermingsbewindvoerder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.4
De zonder toestemming van de rechtbank na de sluiting van de mondelinge behandeling toegestuurde e-mails met bijlagen van 7 mei 2024 en 8 mei 2024 van Schulddienstverlening Peelgemeenten heeft de rechtbank als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten. Voor heropening van het onderzoek heeft de rechtbank geen aanleiding gezien.
1.5
De rechtbank heeft bij de sluiting van de mondelinge behandeling bepaald dat vandaag uitspraak wordt gedaan. Bij afzonderlijk vonnis heeft de rechtbank vandaag het verzoek dwangregeling van verzoekers afgewezen.

2.De beoordeling

2.1
Bij afzonderlijke beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant van 24 mei 2023 is over de goederen die aan [verzoeker 1] en over de goederen die aan [verzoeker 2] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Nu het verzoekschrift mede is ondertekend door de beschermingsbewindvoerder, gaat de rechtbank ervan uit dat de beschermingsbewindvoerder het verzoek ondersteunt.
2.2
Bij de beoordeling van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling dienen verzoekers voldoende aannemelijk te maken dat zij aan de toelatingsvereisten van de schuldsaneringsregeling, die worden vermeld in artikel 288 lid 1 Fw, voldoen. Hierin zijn verzoekers naar het oordeel van rechtbank niet geslaagd. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
2.2.1
Voor toewijzing van het verzoek moet redelijkerwijs kunnen worden voorzien dat verzoekers hun schulden niet meer zullen kunnen betalen of dat zij dat al niet meer kunnen (art. 287a lid 1 en art. 284 lid 1 Fw). Het moet gaan om uitzichtloze schulden. Daarvan is volgens verzoekers sprake, omdat zij niet in staat zijn hun schulden binnen 18 maanden af te lossen.
2.2.2
De aflostermijn van 18 maanden in het minnelijk traject is volgens verzoekers gebaseerd op het standpunt van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (hierna: NVVK), inhoudende dat 18 maanden de maximale aflostermijn is. Dat dat standpunt van de NVVK steun vindt in het recht is gesteld noch gebleken.
2.2.3
In rechterlijke uitspraken waarin het bestaan van een maximum aflostermijn in het minnelijk traject expliciet is getoetst, is het bestaan daarvan afgewezen; zie Hof Amsterdam 21 juni 2016 (ECLI:NL:GHAMS:2016:3336) onder 2.7: “
De stelling van [X] dat hij voor toelating tot de schuldsaneringsregeling in aanmerking komt indien een schuld niet binnen een termijn van maximaal acht jaar kan worden ingelost, vindt geen steun in het recht en wordt derhalve verworpen”en Hof Den Bosch, 1 september 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:3997, 3.7.2:
“Niet voldoende is immers dat er een problematische schuldensituatie ontstaat mede in die zin dat de aflossing van de schuld nog vele jaren gaat duren. Dat mag, zoals ook de advocaat van [appellant] nog eens tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft benadrukt, onredelijk zijn, in het kader van artikel 288 lid 1 aanhef en sub a Fw vormt echter niet een dergelijke mate van redelijkheid (tevens) het toetsingscriterium, maar enkel de vraag, of voldoende aannemelijk is (gemaakt) dat verzoeker niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden.”
2.2.4
De stelling dat verzoekers uitzichtloze schulden hebben, enkel omdat zij hun schulden niet binnen 18 maanden volledig kunnen aflossen, kan dus zonder nadere onderbouwing (welke ontbreekt) niet worden gevolgd.
2.3
Verzoekers verrichten al geruime tijd geen betaalde arbeid en hebben, ondanks de uit het dossier gebleken langdurige financiële problemen, tot op heden geen enkele sollicitatieactiviteit ontplooid om een (deeltijd) baan te krijgen.
2.4
Namens verzoekers is gesteld dat zij gezondheidsklachten hebben en niet in staat zijn om te werken. Er is een e-mail van 28 februari 2024 overgelegd van [B] , participatiecoach bij Senzer, waaruit volgt dat het traject van [verzoeker 1] op pauze is gezet in verband met zijn gezondheidsklachten en dat voor [verzoeker 2] een werkstage zal worden ingezet. Als onderbouwing voor de stelling van verzoekers volstaat deze e-mail niet. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat verzoekers medisch gezien niet tot werken in staat zijn. De gezondheidsklachten van [verzoeker 2] zijn zelfs in het geheel niet geconcretiseerd.
2.5
Bovendien is gesteld en niet weersproken dat kort voor het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling een schuld aan [schuldeiser] is ontstaan. Verzoekers wisten, althans behoorden te weten, dat zij niet langer aanvullend verzekerd waren en de kosten van de behandelingen, gelet op het inkomen, niet op korte termijn zouden kunnen voldoen. Zij hebben verzuimd [schuldeiser] hiervan op de hoogte te brengen en zijn behandelingen blijven afnemen.
2.6
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat verzoekers ter zake van het ontstaan of onbetaald laten van de schulden te goeder trouw zijn geweest.
2.7
Verder beheersen verzoekers de Nederlandse taal niet of niet voldoende om de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling te kunnen naleven en niet gebleken is dat
zij zich hebben voorzien van hulp bij vertaling van correspondentie.
2.8
Beslist wordt daarom als volgt.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af.
Gewezen door mr. S.J.O. de Vries, rechter, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 mei 2024 in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.