ECLI:NL:RBOBR:2024:2062

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 mei 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
01.993225.21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor deelname aan een criminele organisatie en gewoontewitwassen van aanzienlijke contante geldbedragen

Op 13 mei 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, in de periode van 16 november 2020 tot en met 4 maart 2021, grote hoeveelheden contant geld heeft vervoerd en verborgen, terwijl hij wist dat deze geldbedragen afkomstig waren uit misdrijven. De rechtbank heeft de tenlasteleggingen van zowel deelname aan een criminele organisatie als gewoontewitwassen bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 41 maanden, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van bepaalde in beslag genomen voorwerpen bevolen, maar de teruggave van een leaseauto gelast aan de rechthebbende. De uitspraak is gedaan na een uitgebreid onderzoek, waarbij de rechtbank de rechtmatigheid van het bewijs en de rol van de verdachte binnen de organisatie heeft beoordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummers: [01.993225.21 en 71.061761.21]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01.993225.21 en 71.061761.21 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 13 mei 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1982] ,
wonende te [adres 1] ,
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 september 2021, 18 maart 2024, 21 maart 2024 en 6 mei 2024.
Op 18 maart 2024 heeft de rechtbank de tegen verdachte onder de hiervoor genoemde parketnummers aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak met parketnummer 01.993225.21 is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 juli 2021.
De zaak met parketnummer 71.061761.21 is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 februari 2024.
Nadat de tenlastelegging met parketnummer 01.993225.21 op de terechtzitting van 18 maart 2024 is gewijzigd is aan verdachte in die zaak tenlastegelegd dat:
1.hij in of omstreeks de periode van 16 november 2020 tot en met 04 maart 2021 teNieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, en/of Leidschendam en/of Zoetermeer en/ofVlaardingen en/of Harmelen, gemeente Woerden, en/of Rotterdam en/of Amsterdam en/ofBurgerveen, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amstelveen en/of Roosendaal en/of (elders) in Nederlandtezamen en in vereniging met- een persoon zich noemende/met de gebruikersnaam ' [gebruikersnaam] ' en/of- [medeverdachte 1] en/of- [medeverdachte 2] (geboren op [1981] ) en/of- [medeverdachte 3] (geboren op [1978] ) en/of- [medeverdachte 4] en/of- [medeverdachte 5] en/of- [medeverdachte 6]heeft deelgenomen aan een organisatie,welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:het plegen van gewoontewitwassen van (aanzienlijke) contante geldbedragen;
2.hij in of omstreeks de periode van 16 november 2020 tot en met 03 maart 2021 teNieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, en/of Leidschendam en/of Zoetermeer en/ofVlaardingen en/of Harmelen, gemeente Woerden, en/of Rotterdam en/of Amsterdam en/ofBurgerveen, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amstelveen en/of Roosendaal, en/of (elders) in Nederlandtezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)van (aanzienlijke) contante geldbedragen, bestaande uit- een totaal aan zogenaamde ‘picks’ van (ongeveer) € 37.440.745,-, althans een (grote)
Hoeveelheid (aanzienlijke) ‘picks’, en/of- een totaal aan zogenaamde ‘kicks’ van (ongeveer) € 37.264.865,-, althans een (grote)
Hoeveelheid (aanzienlijke) ‘kicks’,de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of deverplaatsing verborgen en/of verhuld,en/of verborgen en/of verhuld:- wie de rechthebbende(n) op bovenomschreven geldbedragen is/was of zijn/waren en/of- wie bovenomschreven geldbedragen voorhanden heeft/hebben gehad, en/ofdeze geldbedragen verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van bovenomschreven geldbedragen gebruik gemaakt,terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat deze geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - (deels) afkomstig waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven.
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01/71.061761.21 tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 4 maart 2021 te Nieuw-Vennep en/of gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen, immers heeft hij, verdachte,en/of (één of meer van) zijn mededaders,a) van (een) voorwerp(en), te weten van een geldbedrag van (ongeveer) 1.302.855euro en/of een geldbedrag van (ongeveer) 500.000,- euro, althans enig(e)geldbedrag(en), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of devervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, en/of verborgen en/ofverhuld wie de rechthebbende op dit/deze geldbedrag(en) is/was, en/of verborgenen/of verhuld wie dit/deze voorwerp(en) voorhanden heeft (gehad) en/ofb) (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van (ongeveer) 1.302.855 euro en/ofeen geldbedrag van (ongeveer) 500.000,- euro, althans enig(e) geldbedrag(en),verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, en/of vandit/deze geldbedrag(en) gebruik gemaakt,terwijl hij, verdachte, en/of één of meer van zijn mededaders wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig is/zijn/was/waren uit enig misdrijf.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Beoordeling van het bewijs.

Inleiding.
Start van het onderzoek.
Op 8 januari 2021 ontving het Landelijk Internationaal Rechtshulp Centrum (LIRC), door
tussenkomst van een in Nederland gestationeerde Amerikaanse liaison-officier, schriftelijk informatie van de Amerikaanse opsporingsautoriteiten.
Deze informatie luidde:
"lntelligence indicates that a Transnational Criminal Organization (TCO) is involved in large scale money laundering in the Netherlands for several drug trafficking TGO's.
Two or more members of the organization reside and operate in the Netherlands utilizing the nicknames " [alias 1] " and " [alias 2] ".
" [alias 1] " utilizes a communication device with an IMEI-number of [nummer 1] .
" [alias 2] " utilizes a communication device with an IMEI-number of [nummer 2] .”
De Amerikaanse opsporingsautoriteiten bleken te beschikken over en toegang te hebben tot de dataset van een netwerk van crypto-telefoons die gebruikmaakten van het ANOM-platform.
Op 8 januari 2021 is een opsporingsonderzoek gestart onder de naam 26Belper (LERCH21001). Het opsporingsonderzoek richtte zich op de opsporing en aanhouding van de, vooralsnog, onbekende verdachten die gebruikmaken van de bijnamen " [alias 1] " en " [alias 2] ", in verband met de verdenking van gewoontewitwassen en deelneming aan een criminele organisatie.
Onderzoek 26Belper
De Amerikaanse opsporingsautoriteiten verstrekten driemaal per week een dataset, die zag op de mogelijk criminele groepering waarvan “ [alias 1] ” en “ [alias 2] ” deel uitmaakten, aan het onderzoek 26Belper. Na analyse van de gegevens komt het onderzoeksteam tot de conclusie dat in Nederland een groepering werkzaam is die zich bezighield met de inname en verdeling van zeer grote hoeveelheden contant geld, met waarschijnlijk een criminele herkomst.
De groepering zou bestaan uit twee afzonderlijke afdelingen: kantoor Amsterdam en kantoor Den Haag. Gedurende het onderzoek werd de loods van het kantoor Den Haag op 23 februari 2021 overvallen. Na deze overval heeft de politie Den Haag uitgebreid onderzoek gedaan in deze loods. Daar werden verborgen ruimtes, elastiekjes, big shoppers en een geldtelmachine aangetroffen.
Het onderzoek 26Belper heeft zich onder meer gericht op het identificeren van de verschillende gebruikers van ANOM-accounts.
Het onderzoeksteam identificeert verdachte als de gebruiker van het ANOM-account “ [alias 3] ”.
Onderzoek 26Beeston.
Op 4 maart 2021 is er mondelinge TCI-informatie verstrekt aan het onderzoeksteam 26Beeston. Dit team heeft het Kantoor Amsterdam doorzocht. Op deze locatie werd een verborgen ruimte aangetroffen met een geldtelmachine, een geldbedrag van
€ 1.302.855,00 elastiekjes en memo’s van de bedragen die waren klaar gemaakt of moesten worden klaar gemaakt. Verdachte is ter plaatse op heterdaad aangehouden. Op dezelfde dag is in een voertuig een geldbedrag van € 500.000,00 aangetroffen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring zal komen van alle tenlastegelegde feiten.
Het schriftelijk requisitoir is ter terechtzitting overgelegd en wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging bepleit op gronden zoals weergegeven in de overgelegde pleitnota (die als hier ingelast en herhaald wordt beschouwd) dat de chatberichten van het bewijs dienen te worden uitgesloten en dat er niet voldoende bewijs voorhanden is om verdachte voor (gewoonte) witwassen en het deelnemen aan een criminele organisatie te veroordelen. Verdachte dient voor alle feiten op de dagvaardingen te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtmatigheid van het verkregen bewijs.
De verdediging stelt dat de informatie waarop het onderzoek is gebaseerd, niet rechtmatig is verkregen. Daaraan legt de verdediging ten grondslag dat in Nederland door de verdediging, maar ook door de rechtbank, niet kan worden gecontroleerd of de in de Verenigde Staten van Amerika onderschepte informatie op rechtmatige wijze is verkregen. Er is voor de verdachte ook geen directe toegang tot een rechtsgang om de rechtmatigheid (zelf) te toetsen.
Dit is in strijd met de beginselen van een goede procesorde/een eerlijk strafproces.
De conclusie van de verdediging is dat de dataset van de ANOM-berichten en overige
informatie in het strafdossier op juridische merites niet te controleren is en daarmee niet voor het bewijs te gebruiken is. Het gevolg is dat ook hierom geen sprake is van een eerlijk strafproces en daarmee sprake is van een schending van artikel 6 EVRM.
De chatberichten moeten op grond van het vorenstaande uit het strafdossier van het bewijs worden uitgesloten.
De rechtbank overweegt het volgende.
Bij de bespreking van het verweer dat het bewijsmateriaal afkomstig van communicatie via ANOM-toestellen onrechtmatig is verkregen, stelt de rechtbank voorop dat op 13 juni 2023 door de Hoge Raad een prejudiciële beslissing is gegeven naar aanleiding van vragen van de rechtbanken Noord-Nederland en Overijssel (ECLI:NL:HR:2023:913). In deze beslissing heeft de Hoge Raad een kader gegeven voor de beoordeling van verweren als de onderhavige. De rechtbank past dit kader ook toe in de onderhavige zaak.
Uit de gegevens die aangaande de verkrijging van bewijsmateriaal afkomstig van ANOM-toestellen bij de processtukken zijn gevoegd, maakt de rechtbank op dat het de Amerikaanse autoriteiten zijn geweest die de ANOM-operatie hebben geïnitieerd en daarover de leiding hebben gehad. Hoewel een onbekend gebleven derde land kennelijk ook betrokken is geweest bij de ANOM-operatie, constateert de rechtbank dat de verantwoordelijkheid voor de operatie berust bij de Amerikaanse autoriteiten. Van opsporing onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten is derhalve geen sprake.
Nu de verantwoordelijkheid voor de verkrijging van het bewijsmateriaal afkomstig van ANOM-toestellen berust bij de autoriteiten van de Verenigde Staten is het hiervoor besproken door de Hoge Raad aangereikte kader niet zonder meer van toepassing, nu de Verenigde Staten niet zijn toegetreden tot het EVRM. De rechtbank ziet evenwel reden om dit kader op dezelfde wijze toe te passen in geval van bewijsmateriaal verkregen door de Amerikaanse autoriteiten. Hoewel de Verenigde Staten niet zijn toegetreden tot het EVRM, zijn zij wel verdragspartij bij het IVBPR. Dat verdrag garandeert op eenzelfde wijze de mensenrechten die hier relevant zijn, in het bijzonder ook het recht op privacy en de toegang tot een onafhankelijke rechter. Dat de Verenigde Staten het recht op privacy, zoals is gesteld, anders zouden toepassen op Amerikaanse staatsburgers dan op niet-staatsburgers, vormt geen reden om anders te oordelen, nu het recht op privacy niet absoluut is en zowel het EVRM als het IVBPR inperkingen van dat recht toestaan. Niet is gesteld of gebleken dat een betrokken persoon onvoldoende toegang tot de rechter in de Verenigde Staten heeft om te laten toetsen of sprake is geweest van een onrechtmatige inperking van zijn recht op privacy.
Uit het voorgaande volgt dat ook waar het de bestreden rechtmatigheid van de verkrijging van bewijsmateriaal van ANOM-toestellen betreft, het niet aan de Nederlandse strafrechter is om het onderzoek in het buitenland te toetsen.
Het uitgangspunt van rechtmatigheid van de verkrijging van het bewijsmateriaal lijdt alleen uitzondering als in de betreffende staat, in dit geval, de Verenigde Staten, onherroepelijk is komen vast te staan dat het onderzoek niet in overeenstemming met de geldende rechtsregels is gebeurd. Dat daarvan sprake is, is niet gebleken.
De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat het onderzoek in de Verenigde Staten zo is uitgevoerd dat de resultaten betrouwbaar zijn en ziet, ook ambtshalve, geen aanwijzingen voor het tegendeel die aanleiding geven tot nader onderzoek van de betrouwbaarheid.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat het bewijsmateriaal afkomstig van ANOM-toestellen rechtmatig is verkregen en verwerkt.
Door de verdediging is aangevoerd dat het gebruik van dit bewijsmateriaal strijd met het recht op een eerlijk proces oplevert, kort gezegd, omdat zij onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om de opsporing in het buitenland te toetsen.
De rechtbank is van oordeel dat dit verweer faalt. Nu het niet de taak is van de Nederlandse strafrechter om die rechtmatigheid te toetsen, is de verdediging ook niet in haar belang geschaad wanneer zij minder inzicht heeft gekregen in het verloop van het opsporingstraject in het buitenland dan zij wenste.
Betrouwbaarheid van het bewijs:
De rechtbank ziet in de inhoud van de chatberichten, in combinatie met het overige bewijs in het dossier, geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid hiervan te twijfelen.
De verdediging is in de gelegenheid gesteld toegang te verkrijgen en inzage te hebben inde zogenaamde Hansken data.
Van die gelegenheid heeft de verdediging geen gebruik gemaakt.
Conclusie:
De recht bank verwerpt de rechtmatigheidsverweren en zal de ANOM-berichten gebruiken voor het bewijs.
Vaststellingen op basis van de bewijsmiddelen.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten bezig gehouden met de inname en herverdeling van zeer grote hoeveelheden contant geld. De verdachten waren verdeeld over twee afdelingen: “kantoor Amsterdam”, een loods gelegen aan de [adres 2] in Nieuw-Vennep, en “kantoor Den Haag”, een loods gelegen aan de [adres 3] in Wateringen. Deze loodsen werden gebruikt als stashlocaties en van daaruit werden respectievelijk de omgeving Amsterdam en de omgeving Den Haag bediend.
De groepering werd aangestuurd door een persoon met de ANOM-gebruikersnaam [gebruikersnaam] (hierna te noemen: [gebruikersnaam] ) en verdachte [medeverdachte 1] . De overige verdachten fungeerden voornamelijk als geldkoeriers. De geldkoeriers ontvingen van [gebruikersnaam] opdrachten met ontmoetingslocaties, identificatiecodes (tokens) en tijdstippen. Vervolgens voerden zij deze opdrachten uit. Als token werd gebruikgemaakt van de nationale identificatiecode op bankbiljetten. Door middel van deze tokens kon de opdracht worden bevestigd of geverifieerd. De verdachten maakten gebruik van versluierd taalgebruik om hun werkzaamheden aan te duiden. Zo werd het ophalen van een contant geldbedrag een ‘pick’ genoemd en het afgeven van een contant geldbedrag een ‘kick’. De koeriers stuurden aan het einde van de dag de dagbalansen aan [gebruikersnaam] en verdachte [medeverdachte 1] . Op de balansen stonden de kicks en picks vermeld en de eind- en/of startbalans van die dag. De bedragen die werden gepickt en gekickt varieerden van duizenden tot miljoenen euro’s.
Gewoonte(witwassen) (feit 2 van dagvaarding 01/993225-21 en dagvaarding 71.061761.21).
Juridisch kader.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a en b Wetboek van Strafrecht (verder: Sr) opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
6 stappen-arrest.
In deze zaak kan geen direct verband worden gelegd tussen enerzijds een bepaald misdrijf en anderzijds het geld waarmee door verdachte en zijn medeverdachten “gebankierd” werd. Dat betekent dat er geen gronddelict bekend is. De rechtbank zal daarom gebruikmaken van het toetsingskader uit het 6 stappen-arrest van het Gerechtshof Amsterdam [1] . Hieruit volgt dat het in de tenlastelegging opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ pas bewezen kan worden verklaard indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Allereerst moet worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van zodanige aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Als dit het geval is, dan mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de goederen. Deze verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren. Zodra de verklaring van verdachte voldoende tegenwicht biedt, is het aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door verdachte gestelde alternatieve herkomst van de goederen. Uit de resultaten van dat onderzoek zal dienen te blijken of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de goederen waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
Vermoeden van witwassen.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben enorme hoeveelheden contant geld voorhanden gehad en vervoerd, hetgeen ongebruikelijk is vanwege de grote veiligheidsrisico’s die daarmee gepaard gaan. Beide kantoren waren voorzien van veiligheidsmaatregelen en verborgen ruimtes, maar tijdens het vervoer zaten de pakken geld gewoon in bigshoppers. Door verdachte en zijn medeverdachten werd gebruikgemaakt van cryptotelefoons en versluierd taalgebruik., Bij het afgeven of aannemen van geld wisten verdachten niet met wie ze te maken hadden. In plaats van een persoonlijke identificatie werd gebruik gemaakt van zogenaamde tokens. De overdracht van het geld vond plaats op de openbare weg, ook weer behoorlijk riskant en zeer ongebruikelijk als dit wordt afgezet tegen de gebruikelijke werkwijze van legale bedrijven waarin grote bedragen contant geld worden omgezet. Tot slot was er geen sprake van een in het financiële verkeer gebruikelijke administratie.
Gelet op deze feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat bij de overdracht van de geldbedragen telkens sprake was van een vermoeden van witwassen.
De verklaring van verdachte.
Door geen van de verdachten is een verklaring afgelegd over de herkomst van de geldbedragen. De rechtbank kan zich voorstellen dat niet elke verdachte, zeker niet de geldkoeriers, volledig op de hoogte is geweest van de exacte herkomst van de geldbedragen, maar dat neemt niet weg dat door de verdachten op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt dat de gelden een legale herkomst hadden.
Conclusie.
Op grond van bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen van enig misdrijf afkomstig zijn.
Wetenschap illegale herkomst geld bij verdachte:
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, telkens als hij onder de hierboven geschetste omstandigheden grote geldbedragen vervoerde, afleverde of aannam, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. Daarmee is bewezen dat verdachte wist (in de zin van voorwaardelijk opzet) van de illegale herkomst van het geld.
Vormen van witwassen / gewoontewitwassen:
Verdachte heeft door zijn handelen de geldbedragen buiten het zicht van de autoriteiten gehouden. Hij heeft verhuld waar het geld vandaan kwam, van wie het was en aan wie het werd overgedragen.
Het witwassen heeft een zodanige omvang en continuïteit gehad dat naar het oordeel van de rechtbank ook bewezen kan worden dat verdachte van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Criminele organisatie (feit 1 van dagvaarding 01/993225-21)
Voor een veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie moet sprake zijn (geweest) van een organisatie, die als doel het plegen van misdrijven had, waaraan verdachte heeft deelgenomen. Om van een organisatie als hier bedoeld te spreken, moet het gaan om een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen twee of meer personen. Daarbij is niet vereist dat vast komt te staan dat een persoon om als deelnemer van die organisatie te worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt of bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie. Ook is niet vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds hetzelfde is.
Voor de deelneming aan die organisatie is van belang dat verdachte bij de organisatie hoort en een bijdrage levert aan het verwezenlijken van het doel van de organisatie. De verdachte moet in zijn algemeenheid weten dat het doel van de organisatie het plegen van misdrijven is en moet opzet hebben op het deelnemen aan die organisatie. Als uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte heeft bijgedragen aan de verwezenlijking van het doel van de organisatie of een aan die organisatie ondersteunende handeling heeft verricht, dan volgt daaruit zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk.
De organisatie.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband tussen [gebruikersnaam] , verdachte [medeverdachte 1] , verdachte [medeverdachte 3] , verdachte [medeverdachte 2] , verdachte [medeverdachte 5] , verdachte [medeverdachte 4] en verdachte [verdachte] .
Dit samenwerkingsverband blijkt uit het volgende. Deze genoemde verdachten opereerden samen vanuit het kantoor Amsterdam. Op deze locatie werd het geld opgeslagen, geteld en verpakt. Ook werden vanuit deze locatie opdrachten voorbereid en uitgevoerd. Vanuit het Kantoor Amsterdam werden in de periode juni 2020 tot en met maart 2021 honderden picks en kicks uitgevoerd ter waarde van in totaal tientallen miljoenen euro’s. Zoals hierboven geconcludeerd hadden deze geldbedragen een criminele herkomst.
De organisatie werd aangestuurd door [gebruikersnaam] en verdachte [medeverdachte 1] . De overige verdachten fungeerden voornamelijk als geldkoeriers. De geldkoeriers ontvingen van [gebruikersnaam] opdrachten en voerden deze vervolgens uit. De koeriers stuurden aan het einde van de dag de dagbalansen aan [gebruikersnaam] en verdachte [medeverdachte 1] . De verdachten maakten gebruik van cryptotelefoons en gebruikten versluierd taalgebruik.
[gebruikersnaam] en verdachte [medeverdachte 1] hadden veelvuldig contact met elkaar. Zij spraken onder andere over de hoogte van de commissie van de overige verdachten. Ook overlegden zij over het opzetten van nieuwe kantoren, waaronder een kantoor in Barcelona.
De rol van verdachte.
Verdachte was verantwoordelijk voor het uitvoeren van geldtransporten.
Verdachte had de beschikking over een ANOM-account “ [alias 3] ” vanaf 16 november 2020.
Nagenoeg dagelijks hield hij zich in de periode daarna bezig met het verplaatsen van grote hoeveelheden contant geld. Deze verplaatsingen als geldkoerier vonden plaats in opdracht van [gebruikersnaam] . De grote geldtransacties vonden plaats op de openbare weg, waarbij de geldoverdracht plaatsvond tijdens korte ontmoetingen. Daarnaast verplaatste hij de grote geldbedragen in een geheime ingebouwde ruimte in de auto.
Uit de chats blijkt ook dat de verdachte de personen met wie er een geldtransactie plaatsvindt niet kent, hij kreeg via de telefoon slechts een tijdstip, locatie en soms een voertuig door. Uit de chats blijkt dat verdachte wist dat de klanten criminelen antecedenten hebben.

De bewijsmiddelen.

Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze uitwerking is als bijlage bij dit vonnis gevoegd. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
in de zaak met parketnummer 01.993225.21:
1.in de periode van 16 november 2020 tot en met 04 maart 2021 in Nederland tezamen en in vereniging met:- een persoon zich noemende/met de gebruikersnaam ' [gebruikersnaam] ' en- [medeverdachte 1] en- [medeverdachte 2] (geboren op [1981] ) en- [medeverdachte 3] (geboren op [1978] ) en- [medeverdachte 4] en
- [medeverdachte 5]
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:het plegen van gewoontewitwassen van (aanzienlijke) contante geldbedragen;
2.
in de periode van 16 november 2020 tot en met 03 maart 2021 in Nederlandtezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders van aanzienlijke contante geldbedragen (zogenaamde ‘picks’ en ‘kicks’)
de werkelijke aard en de herkomst de vervreemding verborgen en/of verhuld,en/of verborgen en/of verhuld:- wie de rechthebbende(n) op bovenomschreven geldbedragen is/was of zijn/waren en/of- wie bovenomschreven geldbedragen voorhanden heeft/hebben gehad, endeze geldbedragen verworven en voorhanden gehad en overgedragen,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat deze geldbedragen -onmiddellijk of middellijk - (deels) afkomstig waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven;
in de zaak met parketnummer 71.061761.21:
op 4 maart 2021 te Nieuw-Vennep tezamen en in vereniging met anderen,zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen, immers hebben hij, verdachte,en zijn mededaders,a) van een geldbedrag van 1.302.855 euro en een geldbedrag van 500.000 euro,de werkelijke aard en de herkomst en de vervreemding verborgen en/of verhuld,
en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dit/deze geldbedrag(en) is/was, en/ofb) een geldbedrag van 1.302.855 euro en een geldbedrag van 500.000 euro, verworven en voorhanden gehad en overgedragen,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat bovenomschreven geldbedragen
- geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank ten aanzien van de door het Openbaar Ministerie bewezen geachte feiten aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van 72 maanden met aftrek van voorarrest en een geldboete van € 10.000,-, te vervangen door 50 dagen hechtenis. Ook is de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen voorwerpen gevorderd.
Daarnaast is de gevangenneming bij vonnis gevorderd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging meent dat de geëiste straf niet in verhouding staat tot de rol van verdachte bij de tenlastegelegde feiten. Ook wordt onvoldoende rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden: verdachte heeft werk, heeft zich gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis aan de gestelde voorwaarden gehouden en heeft geen relevante veroordelingen op zijn strafblad.
Daarnaast is sprake van overschrijding van de redelijke termijn waarmee bij het bepalen van de straf rekening dient te worden gehouden, alsook met eendaadse samenloop.
De verdediging verzoekt een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel drie maanden bedraagt met daarnaast een taakstraf. Een boete is niet passend.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn draagkracht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten.
Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezig heeft gehouden met het plegen van gewoontewitwassen van tientallen miljoenen euro’s. Verdachte heeft in zijn rol als geldkoerier hieraan een belangrijke en onmisbare bijdrage geleverd. De organisatie waartoe verdachte behoorde hield zich op grote en professionele schaal bezig met ‘ondergronds bankieren’ en voorzag daarmee in de behoefte van criminele organisaties om buiten het zicht van de overheid zaken te doen en criminele transacties uit te voeren. Gelet op de omvang van de witgewassen bedragen, kan het niet anders dan dat de belanghebbenden bij (de overdracht van) deze bedragen zich bezig hielden met ernstige vormen van georganiseerde criminaliteit. De bewezen verklaarde feiten hebben daarmee bijgedragen aan een ernstige ondermijning van de rechtsorde.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat op deze feiten niet anders kan worden gereageerd dan met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Ten aanzien van verdachte.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de door verdachte vervulde rol binnen de criminele organisatie. Verdachte fungeerde als geldkoerier. Hij had daarmee een belangrijke uitvoerende functie. Verdachte heeft gedurende ongeveer vier maanden bijna dagelijks vele grote geldbedragen vervoerd. Hij verstuurde dagbalansen naar [gebruikersnaam] en verving zijn medeverdachte [medeverdachte 3] toen die was uitgevallen. Verdachte werd daarbij uitsluitend gedreven door winstbejag. Verdachte had echter geen coördinerende of leidinggevende taken.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het strafblad van de verdachte, gedateerd 14 februari 2024, waaruit niet blijkt van eerdere relevante veroordelingen.
In het strafblad van verdachte zijn daarom geen strafverzwarende omstandigheden gelegen.
Verdachte is sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis niet meer met justitie in aanraking gekomen en lijkt zijn leven momenteel op orde te hebben.
De rechtbank heeft ook gelet op de inhoud van het voortgangsverslag van reclasseringsinstelling GGZ Fivoor van 7 maart 2024 betreffende verdachte. Daaruit volgt dat de reclassering (omdat verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven) geen uitspraken kan doen over de delict gerelateerde factoren. Het recidiverisico kan niet worden ingeschat.
Redelijke termijn.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met het tijdsverloop in deze zaak. Daardoor heeft verdachte onnodig lang in onzekerheid gezeten over de afdoening van de zaak.
Op grond van bestendige jurisprudentie geldt als uitgangspunt dat de behandeling van de zaak moet worden afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. In deze zaak is de redelijke termijn op 4 maart 2021 aangevangen, omdat verdachte toen in verzekering werd gesteld en hij daaruit (redelijkerwijs) heeft kunnen opmaken dat het Openbaar Ministerie het ernstig voornemen had om tegen hem een strafvervolging in te stellen. Aangezien de rechtbank vandaag pas uitspraak doet, is de behandeling van deze zaak niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de hiervoor genoemde termijn. Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim 14 maanden.
De rechtbank zal deze overschrijding compenseren door een vermindering van de op te leggen straf.
De op te leggen straf.
Alles afwegende acht de rechtbank voor de ten laste van verdachte bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden passend en geboden. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank deze straf met één maand verminderen, zodat per saldo een gevangenisstraf van 41 maanden wordt opgelegd.
De rechtbank zal daarbij bevelen dat de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht in mindering zal worden gebracht op deze straf.
De rechtbank ziet geen aanleiding om naast deze straf een geldboete op te leggen.
De rechtbank zal aan verdachte hiermee een lagere straf opleggen dan de straf die de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat met de door haar aan verdachte op te leggen straf de ernst van de bewezenverklaarde feiten voldoende tot uitdrukking wordt gebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Afwijzing vordering gevangenneming

De rechtbank heeft bij beslissing van 18 maart 2024 de voorlopige hechtenis van verdachte reeds opgeheven en ziet geen aanleiding om thans de gevangenneming te bevelen.

Beslag.

De officier van justitie heeft verbeurdverklaring van de bij verdachte in gebruik zijnde leaseauto en twee bankbiljetten (met daarop tokens) gevorderd. De rechtbank zal de teruggave gelasten van de inbeslaggenomen auto (parketnummer 71.061761-21, Nissan met kenteken [kenteken] ) aan de rechthebbende. De rechtbank houdt het ervoor dat de rechthebbende reeds lange tijd het voertuig in bewaring heeft gekregen en acht geen gronden voor verbeurdverklaring aanwezig.
De twee in beslag genomen bankbiljetten die als token gefungeerd hebben dienen verbeurd te worden verklaard op grond van artikel 33a, eerste lid onder c Sr.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen: 33, 33a, 47, 57, 140, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het in de zaak met parketnummer 01.993225.21 onder feit 1 en feit 2 en het in de zaak met parketnummer 71.061761.21 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
in de zaak met parketnummer 01.993225.21:
ten aanzien van feit 1:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
in de zaak met parketnummer 71.061761.21:
medeplegen van witwassen.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en bijkomende straf:

een gevangenisstraf voor de duur van 41 maanden;

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Beslissing omtrent het beslag.

Gelast de teruggave van de in de zaak met parketnummer 71.061761.21 inbeslaggenomen auto, Nissan met kenteken [kenteken] , aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
De twee bankbiljetten worden verbeurdverklaard.

Wijst af de vordering tot gevangenneming.

Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.L.M. Snijders, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. E.C.L. Pechaczek, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 13 mei 2024.