In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 10 mei 2024, worden de beroepen van eisers tegen de vastgestelde WOZ-waarden van twee woningen beoordeeld. De woningen, gelegen aan [adres] en [adres] in [woonplaats], hebben een WOZ-waarde van respectievelijk € 331.000 en € 302.000, vastgesteld per 1 januari 2021. De heffingsambtenaar van de gemeente Nuenen had deze waarden vastgesteld in een beschikking van 12 februari 2022, welke door eisers werd betwist. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarden niet te hoog zijn en dat de beroepen van eisers ongegrond zijn.
De rechtbank behandelt de ontvankelijkheid van het beroep, waarbij de gemachtigde van de overleden volmachtgever een beroepschrift indiende zonder een verklaring van erfrecht. De rechtbank stelt vast dat het aantekenen van beroep een rechtshandeling is die niet zonder nadeel kan worden uitgesteld, en dat de gemachtigde voldoende belang heeft bij de procedure. De rechtbank concludeert dat de erven ontvankelijk zijn in hun beroep, ondanks het gebrek aan een volmacht op het moment van indienen.
In de inhoudelijke beoordeling van de WOZ-waarden komt de rechtbank tot de conclusie dat de heffingsambtenaar de waarden voldoende heeft onderbouwd met taxatierapporten en vergelijkingsobjecten. De rechtbank wijst de argumenten van eisers af, waaronder de stelling dat de waarde te hoog is vastgesteld en dat er onvoldoende rekening is gehouden met asbesthoudende materialen. De rechtbank concludeert dat de WOZ-waarden niet te hoog zijn vastgesteld en verklaart de beroepen ongegrond.