Op 23 april 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de WOZ-waarde van een patiobungalow in [woonplaats]. Eiser, eigenaar van de woning, had beroep ingesteld tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 380.000, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld na een eerdere verhoging. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank wees erop dat de heffingsambtenaar de waarde had onderbouwd met een taxatierapport en vergelijkingsobjecten, waarbij rekening was gehouden met relevante verschillen in kenmerken van de woningen. Eiser had aangevoerd dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met de parkeerproblematiek en de kleine achtertuin van zijn woning. De rechtbank erkende dat er een punt was met de achtertuin, maar oordeelde dat het verschil in waarde voldoende was om dit aspect te compenseren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar bepaalde wel dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50,- aan eiser moest vergoeden vanwege gebrekkige uitleg in de bezwaarfase. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, en partijen hebben het recht om in hoger beroep te gaan bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.