5.5.Eindconclusie
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] zich telkens als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de productie van amfetamine en circa 92 liter amfetamineolie en van strafbare voorbereiding ten behoeve van de productie van amfetamine, zoals hierna uitgeschreven.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
feit 1:
in de periode van 1 maart 2021 tot en met 7 juni 2021 te Overloon, gemeente Boxmeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd:
-hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine en/of
-een hoeveelheid van ongeveer 92 liter amfetamineolie (aangetroffen op 7 juni 2021),
zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.;
feit 2.
in de periode van 1 maart 2021 tot en met 7 juni 2021 te Overloon, gemeente Boxmeer, tezamen en in vereniging met anderen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten:
-het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of
vervoeren, en/of
-het opzettelijk vervaardigen
van amfetamine, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
-zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit
heeft getracht te verschaffen,
-voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij,
verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft/hebbende hij en/of één of meer van zijn mededaders opzettelijk daartoe
-een (productie)locatie (een pand/schuur/loods aan de [adres] te Overloon)
gehuurd en gebruikt en/of
-(een) cryptotelefoon(s) voorhanden gehad en/of
-via deze cryptotelefoon(s) met een of meer anderen gecommuniceerd over de inrichting van
een productielocatie van synthetische drugs en/of over de productie van synthetische drugs
en/of
-hoeveelheden chemicaliën en/of hardware voor het produceren/vervaardigen van
benzylmethylketon (BMK) en voor het produceren/vervaardigen van amfetamine uit
benzylmethylketon (BMK) bereid en/of besteld en/of aangeschaft en/of vervoerd en/of
opgeslagen en/of voorhanden gehad, waaronder:
-mierenzuur en
-formamide en
-BMK glycidezuur en
-fosforzuur en
-benzylmethylketon (BMK) en
-een reactie/destillatieketel met koelbuis en stoomgenerator en
-meerdere propaangasflessen en
-een kook/reactieketel met twee RVS koelers en
-meerdere gasbranders en
-meerdere scheitrechters en
-meerdere IBC’s en
-meerdere jerrycans en
-meerdere multimeters en
- de productieopstelling opgebouwd en/of gemaakt en/of gebruikt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen die ten aanzien van feit 1 en feit 2 worden gebezigd, zijn door de rechtbank in onderling verband en samenhang bezien.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
De eis van de officier van justitie.(
bijlage)
De officier van justitie heeft op gronden als verwoord in zijn schriftelijke requisitoir tot een gevangenisstraf van 6 jaren met aftrek van voorarrest en een geldboete van € 60.000,00 gerekwireerd. Voor wat betreft de overschrijding van de redelijke termijn kan worden volstaan met de enkele constatering ervan, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft de oplegging van een gevangenisstraf overeenkomstig
de duur van het reeds ondergane voorarrest bepleit. Hiernaast zou eventueel nog een taakstraf opgelegd kunnen worden. De raadsman heeft zich verzet tegen de gevorderde
geldboete.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de productie van amfetamine(olie) en voorbereidingshandelingen gericht op deze productie.
Het is algemeen bekend dat het gebruik van synthetische drugs kan leiden tot een geestelijke of lichamelijke verslaving en, bij overdosis, zelfs tot de dood van de gebruiker. Synthetische drugs vormen steeds meer een nationaal probleem. Het chemisch afval dat ontstaat bij de productie van die drugs wordt vrijwel altijd illegaal gedumpt, waardoor het milieu schade ondervindt en waarbij er in de regel veel geld, tijd en energie geïnvesteerd moet worden om de negatieve gevolgen voor het milieu zoveel mogelijk ongedaan te maken. Bovendien legt het opsporen, ontmantelen en vervolgen van de producenten van synthetische drugs een fors beslag op het opsporingsapparaat als gevolg waarvan de opsporing van andere misdrijven in het gedrang kan komen. Ook mag als bekend worden verondersteld dat de productie en handel in harddrugs merendeels het werkterrein vormt van nationale en internationale - niet zelden elkaar beconcurrerende - criminele netwerken, die daarmee grote winsten maken en die ter bescherming van hun illegale belangen de toepassing van verregaande vormen van geweld niet schuwen. Kortom, de productie van harddrugs heeft op meerdere niveaus van de maatschappij een forse negatieve invloed. Verdachte heeft zich van alle hiervoor genoemde negatieve gevolgen niets aangetrokken
en kennelijk slechts gehandeld uit financieel belang.
strafverzwarende factoren
Verdachte was medeorganisator van het drugslaboratorium en uit dien hoofde bij nagenoeg alle aspecten van het productieproces betrokken.
Volgens de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (het LFO) is sprake geweest van grootschalige productie, waarbij minimaal 524 liter amfetamineolie is vervaardigd waaruit minimaal 960 kilo amfetaminepasta kan worden gemaakt. De rechtbank acht de hieraan ten grondslag liggende berekening, zoals weergegeven in de bewijsbijlage, aannemelijk en maakt die tot de hare.
matigende factoren
De rechtbank heeft gezien dat sinds het tijdstip waarop de door verdachte gepleegde strafbare feiten hebben plaatsgehad geruime tijd is verstreken, terwijl verdachte, voor zover nu bekend, in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft gezien dat verdachte geen voor de strafoplegging relevant strafblad heeft.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van rapporten van de reclassering omtrent de persoon van verdachte van 21 juli 2022 (deeladvies EM), 29 september 2022 en 28 november 2022 (advies voortzetting toezicht). De rechtbank ziet in deze rapporten noch in de door de verdediging aangevoerde persoonlijke omstandigheden aanleiding om hiermee in strafmatigende zin rekening te houden bij de strafoplegging.
de strafmodaliteit
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Zoals hiervoor
reeds aan de orde gekomen heeft het LFO berekend dat in de onderhavige setting
minimaal 524 liter amfetamineolie is vervaardigd waaruit minimaal 960 kilogram amfetaminepasta kan worden gemaakt. Volgens de oriëntatiepunten geldt voor de
productie van meer dan 20 kilogram harddrugs als uitgangspunt een gevangenisstraf
van 50 maanden.
Voor strafbare voorbereidingshandelingen zijn geen oriëntatiepunten voorhanden. Uit de oriëntatiepunten voor de handel en im- en export van harddrugs volgt naar het oordeel van de rechtbank echter wel in algemene zin dat voor Opiumwetdelicten doorgaans forse straffen worden opgelegd. Uit de jurisprudentie volgt ook dat het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen ten aanzien van drugsfeiten zwaar bestraft worden.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van feit 1 en feit 2 sprake is van eendaadse samenloop, zodat slechts de strafbepaling wordt toegepast waarop de zwaarste
hoofdstraf staat, te weten artikel 2, onder B, van de Opiumwet (feit 1).
de conclusie
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat passend en geboden is om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur
van 5 jaren, met aftrek van voorarrest. De rechtbank is zich ervan bewust dat deze straf ingrijpende gevolgen heeft voor verdachte en zijn gezin. Dat laat echter onverlet dat sprake is van ernstige bewezenverklaarde feiten en het verdachte zelf is geweest die zich in deze situatie heeft gebracht.
Het strafvoorstel van de raadsman doet naar het oordeel van de rechtbank geen enkel recht aan de aard en ernst van het feitencomplex en verdachtes sturende rol daarin.
De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding om naast de vrijheidsstraf ook nog een geldboete op te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank
ligt het in een zaak als de onderhavige veeleer in de rede om een ontnemingsprocedure
te starten teneinde eventueel wederrechtelijk verkregen voordeel af te romen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de aard en ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen
de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn in het geding is. Bij een niet gedetineerde verdachte heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank neemt in de onderhavige zaak bij de bepaling van de aanvang van de redelijke termijn de dag van inverzekeringstelling d.d. 11 januari 2022 als uitgangspunt. Dat betekent dat de redelijke termijn op het tijdstip van de uitspraak met ruim drie maanden is
overschreden.
De vraag die aan de rechtbank voorligt, is of aan deze overschrijding een consequentie
dient te worden verbonden. De rechtbank beantwoordt deze vraag negatief, omdat er
gezien de aard en (flinke) omvang van de zaak met zes verdachten sprake is van
een geringe en aanvaardbare overschrijding. De rechtbank volstaat dan ook met de
enkele constatering dat de redelijke termijn met ruim drie maanden is overschreden.
Voorlopige hechtenis.
De officier van justitie heeft - zo begrijpt de rechtbank althans - om herleving van de voorlopige hechtenis verzocht.
Voor zover de raadsman - gelet op zijn bewijstechnisch standpunt en strafvoorstel - impliciet een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis heeft beoogd te
formuleren, wordt dat verzoek door de rechtbank afgewezen.
Zoals hiervoor aan de orde gekomen, acht de rechtbank twee ernstige Opiumwetdelicten bewezen. Daarmee is de aanwezigheid van ernstige bezwaren voor die feiten een gegeven. De rechtbank achter verder de aan het bevel tot voorlopige hechtenis ten grondslag gelegde recidivegrond nog steeds actueel. Tot slot is het bepaalde bij artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet aan de orde, gezien de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf. Dit houdt in dat het bevel tot voorlopige hechtenis nog steeds van kracht is.
De rechtbank heeft gezien dat de voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van
10 augustus 2022 is geschorst tot aan het tijdstip van de einduitspraak in deze strafzaak. Daarmee is toepassing gegeven aan het uitgangspunt dat een verdachte in eerste aanleg het verloop van zijn strafzaak zo veel mogelijk in vrijheid moet kunnen afwachten. Dat uitgangspunt volgt uit het bepaalde in artikel 5, derde lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) jo. artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van het EVRM.
Met dit vonnis komt er een einde aan de berechting door de rechtbank. Er is nu een nieuwe situatie ontstaan waarbij verdachte schuldig is verklaard aan twee ernstige Opiumwet-delicten.
In dit verband is van belang om op te merken dat artikel 5 van het EVRM een onderscheid kent tussen de toetsingskaders voor vrijheidsbeneming hangende de strafprocedure in eerste aanleg en in hoger beroep. Bij een veroordelend vonnis is bij de beoordeling van de voorlopige hechtenis namelijk het toetsingskader van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van het EVRM leidend en niet (langer) artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van het EVRM. In het verlengde hiervan is van belang om op te merken dat noch aan de tekst van artikel 5 van het EVRM noch aan de jurisprudentie van het EHRM ten aanzien van dat artikel, kan worden ontleend dat de verdachte hangende het hoger beroep zijn berechting in vrijheid moet kunnen afwachten.
Gelet op de aan verdachte opgelegde straf, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur, is de rechtbank van oordeel dat het belang wat de maatschappij in het algemeen heeft bij de onmiddellijke tenuitvoerlegging van die straf, op dit moment prevaleert boven de persoonlijke belangen die verdachte bij een hernieuwde schorsing zou hebben. Dat verdachte zich na de schorsing van de voorlopige hechtenis, voor zover bekend, heeft gehouden aan alle voorwaarden, maakt deze afweging ook niet anders.
Kort en goed herleeft het bevel tot voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.
DE UITSPRAAK
Verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
in eendaadse samenloop begaan met:
t.a.v. feit 2:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van
de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij
weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Een gevangenisstrafvoor de duur van 5 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mr. M.L.W.M. Viering en mr. W. Heijninck, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 25 april 2024.