ECLI:NL:RBOBR:2024:1739

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
71-002379-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor (mede)organisator drugslaboratorium in Overloon met eendaadse samenloop Opiumwetdelicten

Op 25 april 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de organisatie van een drugslaboratorium in Overloon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, opzettelijk amfetamine heeft geproduceerd en voorbereidingshandelingen heeft verricht voor de productie van amfetamine in de periode van 1 maart 2021 tot en met 7 juni 2021. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren, met aftrek van voorarrest. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van eendaadse samenloop van Opiumwetdelicten en dat het alternatieve scenario van gemeenschappelijk gebruik van cryptotelefoons door de verdachte niet aannemelijk was. De rechtbank constateerde ook een overschrijding van de redelijke termijn met ruim 3 maanden, maar besloot dat deze overschrijding geen gevolgen had voor de strafmaat. De voorlopige hechtenis van de verdachte herleefde met onmiddellijke ingang na de uitspraak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 71.002379.22
Datum uitspraak: 25 april 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1991] ,
thans u.a.h. gedetineerd te: P.I. Achterhoek, locatie Zutphen.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting 19 april 2022, 13 juli 2022, 22 september 2022, 5 en 7 maart 2024 en 11 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 31 maart 2022. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 5 maart 2024 is aangepast ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering is aan verdachte ten laste gelegd dat:

1

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2021 tot en met 7 juni 2021 te Overloon, gemeente Boxmeer, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd,in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
-een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine en/of
-een hoeveelheid van (in totaal) (ongeveer) 97 liter amfetamine(olie) (aangetroffen op 7
juni 2021),
zijnde amfetamine (telkens) (een) middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

2

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2021 tot en met 7 juni 2021 te Overloon, gemeente Boxmeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
-het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
-het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken
en/of vervoeren, en/of
-het opzettelijk vervaardigen
van amfetamine, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
-een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen
en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen
en/of inlichtingen te verschaffen,
-zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit
heeft getracht te verschaffen,
-voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden
heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden
had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft/hebbende hij en/of één of meer van zijn mededaders opzettelijk daartoe (telkens en/of één of meermalen)
-een (productie)locatie (een pand/schuur/loods aan de [adres] te Overloon) gehuurd
en/of laten huren en/of voorhanden gehad en/of gebruikt en/of laten gebruiken en/of
-een of meerdere zogenaamde cryptotelefoon(s) voorhanden gehad en/of
-via (deze) cryptotelefoon(s) met een of meer anderen (uitgebreid) gecommuniceerd over de
inrichting van (een) productielocatie(s) van synthetische drugs en/of over de productie van
synthetische drugs en/of
-één of meer hoeveelheden chemicaliën en/of hardware voor het produceren/vervaardigen
van benzylmethylketon (BMK) en voor het produceren/vervaardigen van amfetamine uit
benzylmethylketon (BMK) gebouwd en/of bereid en/of besteld en/of aangeschaft en/of
vervoerd en/of opgeslagen en/of voorhanden gehad, waaronder
-mierenzuur en/of
-formamide en/of
-BMK glycidezuur en/of
-fosforzuur en/of
-benzylmethylketon (BMK) en/of
-een reactie/destillatieketel met koelbuis en stoomgenerator en/of
-meerdere propaangasflessen en/of
-een kook/reactieketel met twee RVS koelers en/of
-meerdere gasbranders en/of
-meerdere scheitrechters
-meerdere IBC’s en/of
-meerdere jerrycans en/of
-meerdere (multi)meters en/of
-(vervolgens) de productieopstelling(en) opgebouwd en/of gemaakt en/of gebruikt;
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsvraag.
In het navolgde zal de rechtbank ten behoeve van de leesbaarheid van het vonnis verdachte en de medeverdachten steeds bij hun achternaam noemen en daaraan niet telkens (mede)verdachte toevoegen.

1.Inleiding

Het onderhavige onderzoek 26Cohoes is opgestart naar aanleiding van een op 4 juni 2021
ontvangen proces-verbaal afkomstig van de Dienst Landelijke Informatie Organisatie, afdeling LIRC Landelijk Internationaal Rechtshulp Centrum, met uit het buitenland afkomstige informatie over de aanwezigheid van een drugslaboratorium op het perceel [adres] te Overloon.
Na verankering van deze informatie werd door de politie op 7 juni 2021 een doorzoeking
op genoemde locatie verricht. Hierbij werd in een losstaande schuur, gelegen achter een vrijstaande woning, een - op dat moment - niet werkend drugslaboratorium aangetroffen.
Het laboratorium was onderverdeeld in een destillatieruimte, een productieruimte, een opslagruimte, een kantoor en een hal. Er werd circa 92 liter amfetamineolie aangetroffen alsmede vele goederen en chemicaliën bedoeld voor de productie van amfetamine
uit BMK via de Leuckart-loogmethode.
De bewoner van de woning op het perceel [adres] te Overloon ( [persoon 1] ) heeft verklaard dat hij de betreffende schuur voor 300 euro per week aan vier mannen ter beschikking had gesteld. Hij had vier kentekens van hun betrokken voertuigen genoteerd. Deze kentekens leidde naar [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . [persoon 1] heeft hen op aan hem getoonde foto’s ook herkend als zijnde de personen waarover hij had verklaard. [persoon 1] was ook in het bezit van telefoon waarmee hij één op één communiceerde met die personen.
Op 5 juli 2021 werd vanuit het onderzoek 26Eagles informatie verstrekt aan het onderzoeksteam 26Cohoes. In het onderzoek 26Eagles is onderzoek gedaan naar het/de criminele samenwerkingsverband(en) die zich met gebruikmaking van het ANOM-platform schuldig maken aan het beramen of plegen van zware misdrijven. Vanuit dit onderzoek, gericht op cryptocommunicatie en de identificatie van accounts c.q. gebruikers hiervan, bleek de betrokkenheid van ANOM-gebruikers [accountnaam 1] , [accountnaam 2] , [accountnaam 3] , [accountnaam 4] , [accountnaam 5] , [accountnaam 6] , [accountnaam 7] , [accountnaam 8] , [accountnaam 9] , [accountnaam 10] en [accountnaam 11] bij het drugslaboratorium te Overloon.
De gebruikers van voornoemde accounts zijn als volgt geïdentificeerd:
- [accountnaam 1] is geïdentificeerd als [persoon 2] ;
- [accountnaam 2] en [accountnaam 3] zijn geïdentificeerd als [medeverdachte 1] ;
- [accountnaam 4] is geïdentificeerd als [medeverdachte 2] ;
- [accountnaam 5] is geïdentificeerd als [medeverdachte 2] ;
- [accountnaam 6] is geïdentificeerd als [medeverdachte 3] ;
- [accountnaam 7] en [accountnaam 8] zijn geïdentificeerd als [verdachte] ;
- [accountnaam 9] is geïdentificeerd als [medeverdachte 5] en
- [accountnaam 10] en [accountnaam 11] zijn geïdentificeerd als [persoon 3] (
overleden op 8 mei
2021).
Op 11 januari 2022 zijn [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 5] aangehouden.
De verdachten worden allen beschuldigd van - kort gezegd - het medeplegen van het produceren van amfetamine, waaronder de op 7 juni 2021 aangetroffen circa 92 liter amfetamineolie (feit 1) en het medeplegen van voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie van amfetamine (feit 2), telkens in de periode van 1 maart 2021 tot en met
7 juni 2021.

2.De standpunten.

De officier van justitie heeft op gronden als verwoord in zijn schriftelijk requisitoir tot een
integrale bewezenverklaring van feit 1 en feit 2 gerekwireerd.
De raadsman van verdachte heeft op gronden als verwoord in zijn schriftelijke pleitnota vrijspraak van feit 1 bepleit. Hooguit zou feit 2 kunnen worden bewezen. De raadsman heeft in de kern aan de bepleite vrijspraak ten grondslag gelegd dat verdachte niet als exclusieve PGP-gebruiker van de twee aan hem toegeschreven accounts kan worden aangemerkt en hij geen actieve betrokkenheid of bemoeienis bij het drugslab te Overloon heeft gehad.

3.De bewijsmiddelen.

De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in een bewijsbijlage die onderdeel uitmaakt van dit vonnis. De inhoud van die bijlage geldt als hier herhaald en ingelast.

4.Bewijsverweren.

Voor zover de verdediging ter terechtzittingen van 5 en 7 maart 2024 verweren heeft gevoerd waarop de rechtbank hierna niet respondeert, heeft de rechtbank deze twistpunten als bewijsverweren aangemerkt. Die verweren vinden hun weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen die de rechtbank heeft gebruikt en zoals die in de bewijsbijlage zijn opgenomen. De rechtbank heeft in het verhandelde ter terechtzittingen van 5 en 7 maart 2024 geen aanknopingspunten gevonden die maken dat aan de betrouwbaarheid en juistheid van de inhoud van die bewijsmiddelen moet worden getwijfeld.

5.Het oordeel van de rechtbank

Het beschikbare bewijsmateriaal is in belangrijke mate afkomstig uit de inhoud van de ter beschikking gekomen cryptoberichten van het ANOM-platform.
De rechtbank zal eerst de identificaties van de ANOM-accounts bespreken (5.1), waaronder een door de verdediging in dat verband opgeworpen alternatief scenario (5.1.1). Dit zal worden gevolgd door een bewijstechnische waardering van de chatberichten. Daarbij zal de rechtbank tevens reageren op eventueel gevoerde verweren met betrekking tot de duiding van de berichten (5.2). Hierna volgt het oordeel van de rechtbank over de betrokkenheid van [verdachte] (5.3). Daarna zal de rechtbank zich uitlaten over het ten laste gelegde medeplegen (5.4) en het sluitstuk vormt de eindconclusie van de rechtbank (5.5).
5.1
Identificaties gebruikers ANOM-accounts
In een proces-verbaal van bevindingen identificatie d.d. 9 augustus 2021 wordt door verbalisant [verbalisant 1] beargumenteerd dat en waarom [medeverdachte 1] als gebruiker van de ANOM-accounts [accountnaam 2] en en [accountnaam 3] kan worden aangemerkt. (ZD3, p. 169-175)
In een proces-verbaal van bevindingen identificatie d.d. 23 december 2021 wordt door verbalisant [verbalisant 2] beargumenteerd dat en waarom [medeverdachte 2] als gebruiker van het ANOM-account [accountnaam 4] kan worden aangemerkt. (ZD3, p. 205-210)
In een proces-verbaal van bevindingen identificatie gebruiker d.d. 6 augustus 2021 wordt door verbalisant [verbalisant 2] beargumenteerd dat en waarom [medeverdachte 2] als gebruiker van het ANOM-account [accountnaam 5] kan worden aangemerkt. (ZD3, p. 240-247)
In een proces-verbaal van bevindingen identificatie gebruiker d.d. 9 augustus 2021 wordt door verbalisant [verbalisant 1] beargumenteerd dat en waarom [medeverdachte 3] als gebruiker van het ANOM-account [accountnaam 6] kan worden aangemerkt. (ZD3, p. 270-275)
In een proces-verbaal van bevindingen identificatie gebruiker d.d. 9 november 2021 wordt door verbalisant [verbalisant 3] beargumenteerd dat en waarom [medeverdachte 5] als gebruiker van het ANOM-account [accountnaam 9] kan worden aangemerkt. (ZD3, p. 292-300)
In een proces-verbaal van bevindingen identificatie d.d. 4 januari 2022 wordt door verbalisant [verbalisant 2] beargumenteerd dat en waarom [verdachte] als gebruiker van de ANOM-accounts [accountnaam 7] en [accountnaam 8] kan worden aangemerkt. (ZD3, p. 338-344)
In een proces-verbaal van bevindingen identificatie gebruiker d.d. 30 juni 2021 wordt
door verbalisant 1122 beargumenteerd dat en waarom [persoon 2] als gebruiker van het ANOM-account [accountnaam 1] kan worden aangemerkt. (ZD3, p. 139-142)
In een proces-verbaal van bevindingen identificatie d.d. 2 augustus 2021 wordt door verbalisant [verbalisant 1] beargumenteerd dat en waarom [persoon 3] als gebruiker van de ANOM-accounts [accountnaam 10] en [accountnaam 11] kan worden aangemerkt.
(ZD3, p. 374-383)
De rechtbank heeft al deze onderzoeksbevindingen en de daarop gebaseerde conclusies
ten aanzien van de identificaties tegen de achtergrond van het dossier en het verhandelde
ter terechtzittingen gecontroleerd en telkens valide geacht. De rechtbank neemt al deze identificerende conclusies dan ook over. De rechtbank heeft in het dossier en het verhandelde ter terechtzittingen geen aanwijzingen gevonden om aan deze conclusies te twijfelen. Dit betekent dat de rechtbank alle chats van de hiervoor genoemde accounts telkens aan de in dat verband geïdentificeerde gebruiker toeschrijft.
5.1.1
alternatief scenario
[verdachte] heeft zijn identificaties ( [accountnaam 7] en [accountnaam 8] ) pas ter terechtzitting van
5 maart 2024 erkend, maar hierbij aangegeven dat hij niet de exclusieve gebruiker van
deze twee accounts is geweest. Hij zou de twee cryptotelefoons, met de daaraan hiervoor genoemde gekoppelde accounts, gezamenlijk met iemand anders hebben gebruikt. [verdachte] heeft, hierover uitdrukkelijk bevraagd, niet de naam van die andere gebruiker willen geven. Uit de verklaring van [verdachte] volgt verder dat enkel de chats die zien op de aankoop en levering van grondstoffen van hem afkomstig zijn geweest. Alle andere chats heeft [verdachte] namens die andere persoon verstuurd dan wel zijn die door die andere persoon zelf verstuurd. De raadsman heeft bij pleidooi dit scenario herhaald.
De rechtbank overweegt ten aanzien van deze alternatieve lezing het volgende.
De rechtbank stelt allereerst vast dat [verdachte] op 14 januari 2022 ten overstaan van
de rechter-commissaris, in het bijzijn van zijn raadsman, uitdrukkelijk, gemotiveerd en gedetailleerd de aan de orde zijnde identificaties en het gebruik van cryptotelefoons
heeft ontkend.
De rechtbank stelt verder vast dat verdachte bij alle andere gelegenheden, waaronder bij
de politie, heeft gezwegen dan wel heeft volstaan met een kale ontkenning.
Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat het niet-exclusieve gebruik niet kan worden uitgesloten, overweegt de rechtbank dat de rechterlijke toetsing niet ziet op
de algemene vraag of het dossier wellicht alternatieve scenario’s openlaat, maar op de concrete vraag of een door de verdediging aangedragen en met argumenten onderbouwd ander scenario in het licht van het in het procesdossier voorhanden materiaal en de overige uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden meer aannemelijk is.
In zijn algemeenheid wint een verklaring aan geloofwaardigheid als deze vroeg in het opsporingsonderzoek wordt afgelegd en daarna bevestiging vindt in latere onderzoeks-resultaten. Verder kan de algemene (on)waarschijnlijkheid of mate van voorspelbaarheid van hetgeen door een verdachte als verklaring wordt gegeven voor zijn handelen, een rol spelen bij het waarderen van een op die verklaring gebaseerd scenario.
Ten aanzien van het hiervoor weergegeven scenario, waarin [verdachte] voor zichzelf een veel beperkter gebruik van de twee accounts schetst, geldt dat hij deze verklaring eerst heeft afgelegd nadat de verdediging al geruime tijd de beschikking had over het volledige dossier en het onderzoek in beginsel was afgerond. Hierdoor heeft hij de mogelijkheid gehad om alle onderzoeksresultaten te betrekken bij zijn verklaring ter terechtzitting tijdens de inhoudelijke behandeling. Bij eerdere verhoren heeft hij inhoudelijke vragen niet willen beantwoorden.
De rechtbank schuift de door de verdediging opgeworpen lezing dat [verdachte] niet als exclusieve gebruiker van de twee aan hem toegeschreven accounts kan worden aangemerkt als volstrekt onaannemelijk terzijde, en wel om de combinatie van de volgende redenen.
De eerst ter terechtzitting van 5 maart 2024 gepresenteerde versie staat haaks op zijn op
14 januari 2022 bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring, zoals hiervoor vermeld.
Dit gegeven raakt reeds de geloofwaardigheid van het opgeworpen scenario. De rechtbank volgt de door de raadsman geopperde stelling, dat [verdachte] die eerdere verklaring, vrij vertaald, in shock heeft afgelegd en daarmee verklaarbare onjuistheden zou bevatten, niet.
Daarvoor is die verklaring naar het oordeel van de rechtbank veel te specifiek en te beargumenteerd. Er zijn ook overigens geen aanknopingspunten voor dit standpunt.
Daar komt bij dat [verdachte] het beweerdelijke gezamenlijke gebruik van de twee cryptotelefoons met een ander op geen enkele wijze heeft geconcretiseerd. Daarmee
is deze versie compleet oncontroleerbaar. Dat klemt temeer nu het delen van een
cryptotelefoon met uiterst risicovolle informatie in zijn algemeenheid een zeer ongebruikelijk fenomeen betreft en dus niet op voorhand aannemelijk is.
Daarenboven acht de rechtbank de praktische uitvoerbaarheid van het gezamenlijke
gebruik van cryptotelefoons, zoals door [verdachte] toegelicht, lastig voorstelbaar.
[verdachte] heeft in dat verband verklaard dat hij en die andere persoon meestal samen onderweg waren, de telefoon dan willekeurig over en weer werd gebruikt en dat [verdachte] dan ook chats voor die ander, de rechtbank begrijpt de chats die op het drugslaboratorium in Overloon betrekking hadden, verstuurde. Als de rechtbank dit gegeven naast de data en tijdstippen van de diverse chatgesprekken legt, zou dat betekenen dat [verdachte] en die andere gebruiker soms 24 uur per dag in elkaars bijzijn moeten hebben verkeerd en dus in figuurlijke zin met elkaar vergroeid moeten zijn geweest.
Het enige uit het dossier blijkende aanknopingspunt voor de aanwezigheid van een andere persoon naast/bij [verdachte] betreft een chat van 1 mei 2021 waarin [verdachte]
schrijft: ’Vraagt patron naast mij’ (p. 360, ZD3). Naar het oordeel van de rechtbank
zegt dit ene bericht dat voor meerdere uitleg vatbaar is echter niets over het gezamenlijk gebruik van de cryptotelefoons, zeker niet over de gehele periode.
De opvatting van de raadsman dat uit de conclusie van de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad van 12 april 2022 (ECLI:NL:PHR:2022:337) volgt dat voor het exclusieve gebruik van een cryptotelefoon steunbewijs voorhanden moet zijn, berust naar het oordeel van de rechtbank op een onjuiste lezing van deze conclusie.
5.2
Bewijstechnische waardering inhoud ANOM chats
De rechtbank heeft ter waarborging van de juistheid van de interpretatie en uitleg van de weergegeven chats de nodige behoedzaamheid in acht genomen. Dit om het risico te ondervangen dat aan een chat een verkeerde uitleg wordt gegeven. In het geval van een voor de verdachte belastende uitleg van een weergegeven chat dient dan ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te kunnen worden geconcludeerd dat de inhoud van de chat redelijkerwijs niet voor een andere uitleg vatbaar is dan die belastende. Bij de beoordeling of daarvan sprake is, kan onder meer betekenis toekomen aan de aard en inhoud van die chat, de betekenis van bepaalde bewoordingen, de context waarin het gesprek heeft plaatsgevonden, het verband met eventueel ander bewijsmateriaal, alsmede de vraag of – en, zo ja, eventueel in welk stadium van het geding - de verdachte, in het bijzonder als hij gespreksdeelnemer of afzender is geweest, een plausibele uitleg over en voor een chat geeft.
De rechtbank is - de hiervoor bedoelde behoedzaamheid in acht nemend - van oordeel
dat de inhoud van de voor het bewijs gebezigde chats redelijkerwijs uitsluitend voor een voor de beoordeling van deze strafzaak belastende uitleg vatbaar is. De inhoud van deze chats vindt naar het oordeel van de rechtbank over en weer bevestiging in elkaar en wordt op belangrijke onderdelen ook versterkt door de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De rechtbank stelt vast dat de diverse verdachten elkaar in chats foto’s en filmpjes
hebben toegestuurd die een sterke gelijkenis vertonen met het aangetroffen drugslaboratorium in Overloon en dat in vele chats werd gecommuniceerd over een productieproces.
De rechtbank is uit andere Opiumwetzaken er ambtshalve mee bekend dat de in de chats gebezigde termen, zoals ‘logen’, ‘loog’ ‘stomen’, ‘koken’, ‘spa’, ‘a’, ‘b’ , ‘smelten’,
‘smelt’, ‘draaien’, ‘draai’, worden gebezigd bij de productie van, uiteindelijk, amfetamine.
Het samenstel van deze termen is in de gegeven omstandigheden ook niet voor een andere uitleg vatbaar.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de foto’s en filmpjes en de inhoud van de
chats - mede in het licht van de overige bewijsmiddelen, waaronder zendmastgegevens - ondubbelzinnig betrekking op het aangetroffen drugslaboratorium in Overloon. Dit vindt ook bevestiging in de - op diverse momenten van het geding - door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2]
en [medeverdachte 5] afgelegde verklaringen.
5.3.
Betrokkenheid [verdachte]
De rechtbank overweegt dat het dossier geen bewijsmiddel bevat waaruit de fysieke aanwezigheid van [verdachte] op de locatie van het drugslaboratorium volgt.
Daarentegen heeft de rechtbank hiervoor vastgesteld dat [verdachte] de enige gebruiker van de ANOM-accounts [accountnaam 7] en [accountnaam 8] is geweest. De rechtbank stelt verder vast dat [verdachte] als zodanig in de ten laste gelegde periode chatgesprekken met de door
[persoon 2] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [persoon 3] gebruikte accounts heeft gevoerd. De rechtbank heeft hiervoor onder 5.2 reeds geconcludeerd dat de inhoud van
de zich in het dossier bevindende chats, waaronder dus de chats waaraan [verdachte] participeerde, ondubbelzinnig op het aangetroffen drugslaboratorium en productieproces
in Overloon betrekking hebben. De betrokkenheid van [verdachte] bij dat laboratorium staat dan ook vast.
De rechtbank leidt uit de in de bewijsbijlage uitgewerkte ANOM-communicatie af dat [verdachte] zich (op afstand) bezighield met de inrichting van het drugslaboratorium, het regelen/ bestellen van de voor het productieproces benodigde grondstoffen en het aansturen van uitvoerende verdachten. Hij liet zich op de hoogte houden van het productieproces en
gaf ook instructies in dat verband. Hij hield verder een soort van financiële administratie (kosten-baten overzicht) bij en was op de hoogte van de actuele financiële situatie van het drugslaboratorium (‘we waren net uit de kosten’). Hij onderhandelde ook met laborant [medeverdachte 2] over de hoogte van diens financiële vergoeding. Tot slot was hij betrokken bij de stash en verkoop van de gefabriceerde BMK en amfetamine(olie).
Aldus is sprake van een nagenoeg allesomvattende betrokkenheid van [verdachte] bij het
productieproces. De rechtbank merkt hem dan ook aan als één van de leiders/organisatoren van het drugslaboratorium.
5.4
Medeplegen
De rechtbank overweegt ten aanzien van het medeplegen van de twee Opiumwetfeiten als volgt.
Uit de ANOM-chatberichten die zijn opgenomen in de bewijsbijlage blijkt dat de verschillende accounts die worden toegeschreven aan de verdachten, waaronder ook
[persoon 2] en [persoon 3] , onderling contact hadden en dat deze contacten hoofdzakelijk over de productie van (uiteindelijk) amfetamine en daaraan gelieerde activiteiten gingen (bestellingen en vervoer van benodigde grondstoffen, te verrichten betalingen, onderhoud contact eigenaar perceel, repareren lekkage). De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat, vanuit een zekere rolverdeling, sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten en daarmee steeds van medeplegen, met uitzondering van [medeverdachte 5] voor wat betreft de productie van amfetamine.
Door de verdediging is in zaken van verschillende verdachten aangevoerd dat de betreffende verdachte slechts voor een gedeelte van de ten laste gelegde periode een bijdrage heeft geleverd en dat bij een bewezenverklaring de periode daarom dient te worden beperkt tot de periode van activiteiten van die verdachte. Ook is in enkele zaken aangevoerd dat specifiek ten laste gelegde gedragingen niet zijn verricht door de betreffende verdachte. De rechtbank verwerpt deze verweren. De nauwe en bewuste samenwerking tussen de verschillende verdachten leidt tot de conclusies dat het feit gedurende een bepaalde periode is gepleegd
en dat de ten laste gelegde concrete gedragingen aan alle mededaders kunnen worden toegerekend en voor alle mededaders bewezen kunnen worden verklaard, uiteraard voor zover er toereikend bewijs is dat die gedragingen door één of meer mededaders zijn verricht. Dat een individuele verdachte niet aan elke handeling en niet op ieder moment in de ten laste gelegde periode een bijdrage heeft geleverd, doet daar niet aan af. Indien de rechtbank het handelen van de individuele verdachte aanmerkt als medeplegen bij het ten laste gelegde, komt zij tot een bewezenverklaring van de gehele ten laste gelegde periode en alle bewijsbare, binnen de samenwerking verrichte gedragingen.
De rechtbank acht het op deze plek van belang om de uit de bewijsmiddelen blijkende betrokkenheid van de overige verdachten uitdrukkelijk te benoemen. Uit de specifiek hierop toegesneden processen-verbaal van bevindingen per afzonderlijke verdachte komt de rechtbank tot de volgende kwalificaties van ieders betrokkenheid. De rechtbank merkt
[medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] (1x), [medeverdachte 2] en [persoon 3] aan als laborant. De rechtbank merkt [medeverdachte 1] daarnaast aan als vervoerder van - met name - de onontbeerlijke grondstoffen ten behoeve van het drugslaboratorium. De rechtbank beschouwt [medeverdachte 3] als onmisbaar contactpersoon in het geheel, degene die met nagenoeg alle verdachten, waaronder ook [persoon 2] en de eigenaar van het perceel, contact onderhield en hen van relevante informatie voorzag. De rechtbank beschouwt [verdachte] als medeorganisator van het druglaboratorium.
5.5.
Eindconclusie
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] zich telkens als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de productie van amfetamine en circa 92 liter amfetamineolie en van strafbare voorbereiding ten behoeve van de productie van amfetamine, zoals hierna uitgeschreven.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
feit 1:
in de periode van 1 maart 2021 tot en met 7 juni 2021 te Overloon, gemeente Boxmeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd:
-hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine en/of
-een hoeveelheid van ongeveer 92 liter amfetamineolie (aangetroffen op 7 juni 2021),
zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.;
feit 2.
in de periode van 1 maart 2021 tot en met 7 juni 2021 te Overloon, gemeente Boxmeer, tezamen en in vereniging met anderen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten:
-het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of
vervoeren, en/of
-het opzettelijk vervaardigen
van amfetamine, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
-zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit
heeft getracht te verschaffen,
-voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij,
verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft/hebbende hij en/of één of meer van zijn mededaders opzettelijk daartoe
-een (productie)locatie (een pand/schuur/loods aan de [adres] te Overloon)
gehuurd en gebruikt en/of
-(een) cryptotelefoon(s) voorhanden gehad en/of
-via deze cryptotelefoon(s) met een of meer anderen gecommuniceerd over de inrichting van
een productielocatie van synthetische drugs en/of over de productie van synthetische drugs
en/of
-hoeveelheden chemicaliën en/of hardware voor het produceren/vervaardigen van
benzylmethylketon (BMK) en voor het produceren/vervaardigen van amfetamine uit
benzylmethylketon (BMK) bereid en/of besteld en/of aangeschaft en/of vervoerd en/of
opgeslagen en/of voorhanden gehad, waaronder:
-mierenzuur en
-formamide en
-BMK glycidezuur en
-fosforzuur en
-benzylmethylketon (BMK) en
-een reactie/destillatieketel met koelbuis en stoomgenerator en
-meerdere propaangasflessen en
-een kook/reactieketel met twee RVS koelers en
-meerdere gasbranders en
-meerdere scheitrechters en
-meerdere IBC’s en
-meerdere jerrycans en
-meerdere multimeters en
- de productieopstelling opgebouwd en/of gemaakt en/of gebruikt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen die ten aanzien van feit 1 en feit 2 worden gebezigd, zijn door de rechtbank in onderling verband en samenhang bezien.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.(
bijlage)
De officier van justitie heeft op gronden als verwoord in zijn schriftelijke requisitoir tot een gevangenisstraf van 6 jaren met aftrek van voorarrest en een geldboete van € 60.000,00 gerekwireerd. Voor wat betreft de overschrijding van de redelijke termijn kan worden volstaan met de enkele constatering ervan, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft de oplegging van een gevangenisstraf overeenkomstig
de duur van het reeds ondergane voorarrest bepleit. Hiernaast zou eventueel nog een taakstraf opgelegd kunnen worden. De raadsman heeft zich verzet tegen de gevorderde
geldboete.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de productie van amfetamine(olie) en voorbereidingshandelingen gericht op deze productie.
Het is algemeen bekend dat het gebruik van synthetische drugs kan leiden tot een geestelijke of lichamelijke verslaving en, bij overdosis, zelfs tot de dood van de gebruiker. Synthetische drugs vormen steeds meer een nationaal probleem. Het chemisch afval dat ontstaat bij de productie van die drugs wordt vrijwel altijd illegaal gedumpt, waardoor het milieu schade ondervindt en waarbij er in de regel veel geld, tijd en energie geïnvesteerd moet worden om de negatieve gevolgen voor het milieu zoveel mogelijk ongedaan te maken. Bovendien legt het opsporen, ontmantelen en vervolgen van de producenten van synthetische drugs een fors beslag op het opsporingsapparaat als gevolg waarvan de opsporing van andere misdrijven in het gedrang kan komen. Ook mag als bekend worden verondersteld dat de productie en handel in harddrugs merendeels het werkterrein vormt van nationale en internationale - niet zelden elkaar beconcurrerende - criminele netwerken, die daarmee grote winsten maken en die ter bescherming van hun illegale belangen de toepassing van verregaande vormen van geweld niet schuwen. Kortom, de productie van harddrugs heeft op meerdere niveaus van de maatschappij een forse negatieve invloed. Verdachte heeft zich van alle hiervoor genoemde negatieve gevolgen niets aangetrokken
en kennelijk slechts gehandeld uit financieel belang.
strafverzwarende factoren
Verdachte was medeorganisator van het drugslaboratorium en uit dien hoofde bij nagenoeg alle aspecten van het productieproces betrokken.
Volgens de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (het LFO) is sprake geweest van grootschalige productie, waarbij minimaal 524 liter amfetamineolie is vervaardigd waaruit minimaal 960 kilo amfetaminepasta kan worden gemaakt. De rechtbank acht de hieraan ten grondslag liggende berekening, zoals weergegeven in de bewijsbijlage, aannemelijk en maakt die tot de hare.
matigende factoren
De rechtbank heeft gezien dat sinds het tijdstip waarop de door verdachte gepleegde strafbare feiten hebben plaatsgehad geruime tijd is verstreken, terwijl verdachte, voor zover nu bekend, in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft gezien dat verdachte geen voor de strafoplegging relevant strafblad heeft.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van rapporten van de reclassering omtrent de persoon van verdachte van 21 juli 2022 (deeladvies EM), 29 september 2022 en 28 november 2022 (advies voortzetting toezicht). De rechtbank ziet in deze rapporten noch in de door de verdediging aangevoerde persoonlijke omstandigheden aanleiding om hiermee in strafmatigende zin rekening te houden bij de strafoplegging.
de strafmodaliteit
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Zoals hiervoor
reeds aan de orde gekomen heeft het LFO berekend dat in de onderhavige setting
minimaal 524 liter amfetamineolie is vervaardigd waaruit minimaal 960 kilogram amfetaminepasta kan worden gemaakt. Volgens de oriëntatiepunten geldt voor de
productie van meer dan 20 kilogram harddrugs als uitgangspunt een gevangenisstraf
van 50 maanden.
Voor strafbare voorbereidingshandelingen zijn geen oriëntatiepunten voorhanden. Uit de oriëntatiepunten voor de handel en im- en export van harddrugs volgt naar het oordeel van de rechtbank echter wel in algemene zin dat voor Opiumwetdelicten doorgaans forse straffen worden opgelegd. Uit de jurisprudentie volgt ook dat het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen ten aanzien van drugsfeiten zwaar bestraft worden.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van feit 1 en feit 2 sprake is van eendaadse samenloop, zodat slechts de strafbepaling wordt toegepast waarop de zwaarste
hoofdstraf staat, te weten artikel 2, onder B, van de Opiumwet (feit 1).
de conclusie
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat passend en geboden is om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur
van 5 jaren, met aftrek van voorarrest. De rechtbank is zich ervan bewust dat deze straf ingrijpende gevolgen heeft voor verdachte en zijn gezin. Dat laat echter onverlet dat sprake is van ernstige bewezenverklaarde feiten en het verdachte zelf is geweest die zich in deze situatie heeft gebracht.
Het strafvoorstel van de raadsman doet naar het oordeel van de rechtbank geen enkel recht aan de aard en ernst van het feitencomplex en verdachtes sturende rol daarin.
De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding om naast de vrijheidsstraf ook nog een geldboete op te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank
ligt het in een zaak als de onderhavige veeleer in de rede om een ontnemingsprocedure
te starten teneinde eventueel wederrechtelijk verkregen voordeel af te romen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de aard en ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen
de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn in het geding is. Bij een niet gedetineerde verdachte heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank neemt in de onderhavige zaak bij de bepaling van de aanvang van de redelijke termijn de dag van inverzekeringstelling d.d. 11 januari 2022 als uitgangspunt. Dat betekent dat de redelijke termijn op het tijdstip van de uitspraak met ruim drie maanden is
overschreden.
De vraag die aan de rechtbank voorligt, is of aan deze overschrijding een consequentie
dient te worden verbonden. De rechtbank beantwoordt deze vraag negatief, omdat er
gezien de aard en (flinke) omvang van de zaak met zes verdachten sprake is van
een geringe en aanvaardbare overschrijding. De rechtbank volstaat dan ook met de
enkele constatering dat de redelijke termijn met ruim drie maanden is overschreden.
Voorlopige hechtenis.
De officier van justitie heeft - zo begrijpt de rechtbank althans - om herleving van de voorlopige hechtenis verzocht.
Voor zover de raadsman - gelet op zijn bewijstechnisch standpunt en strafvoorstel - impliciet een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis heeft beoogd te
formuleren, wordt dat verzoek door de rechtbank afgewezen.
Zoals hiervoor aan de orde gekomen, acht de rechtbank twee ernstige Opiumwetdelicten bewezen. Daarmee is de aanwezigheid van ernstige bezwaren voor die feiten een gegeven. De rechtbank achter verder de aan het bevel tot voorlopige hechtenis ten grondslag gelegde recidivegrond nog steeds actueel. Tot slot is het bepaalde bij artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet aan de orde, gezien de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf. Dit houdt in dat het bevel tot voorlopige hechtenis nog steeds van kracht is.
De rechtbank heeft gezien dat de voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van
10 augustus 2022 is geschorst tot aan het tijdstip van de einduitspraak in deze strafzaak. Daarmee is toepassing gegeven aan het uitgangspunt dat een verdachte in eerste aanleg het verloop van zijn strafzaak zo veel mogelijk in vrijheid moet kunnen afwachten. Dat uitgangspunt volgt uit het bepaalde in artikel 5, derde lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) jo. artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van het EVRM.
Met dit vonnis komt er een einde aan de berechting door de rechtbank. Er is nu een nieuwe situatie ontstaan waarbij verdachte schuldig is verklaard aan twee ernstige Opiumwet-delicten.
In dit verband is van belang om op te merken dat artikel 5 van het EVRM een onderscheid kent tussen de toetsingskaders voor vrijheidsbeneming hangende de strafprocedure in eerste aanleg en in hoger beroep. Bij een veroordelend vonnis is bij de beoordeling van de voorlopige hechtenis namelijk het toetsingskader van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van het EVRM leidend en niet (langer) artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van het EVRM. In het verlengde hiervan is van belang om op te merken dat noch aan de tekst van artikel 5 van het EVRM noch aan de jurisprudentie van het EHRM ten aanzien van dat artikel, kan worden ontleend dat de verdachte hangende het hoger beroep zijn berechting in vrijheid moet kunnen afwachten.
Gelet op de aan verdachte opgelegde straf, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur, is de rechtbank van oordeel dat het belang wat de maatschappij in het algemeen heeft bij de onmiddellijke tenuitvoerlegging van die straf, op dit moment prevaleert boven de persoonlijke belangen die verdachte bij een hernieuwde schorsing zou hebben. Dat verdachte zich na de schorsing van de voorlopige hechtenis, voor zover bekend, heeft gehouden aan alle voorwaarden, maakt deze afweging ook niet anders.
Kort en goed herleeft het bevel tot voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.
DE UITSPRAAK
De rechtbank
Verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
in eendaadse samenloop begaan met:
t.a.v. feit 2:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van
de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij
weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
t.a.v. feit 1 en feit 2:
Een gevangenisstrafvoor de duur van 5 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mr. M.L.W.M. Viering en mr. W. Heijninck, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 25 april 2024.