ECLI:NL:RBOBR:2024:1729

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
10816918 en 10817101
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldigheid van ontslag op staande voet en de gevolgen voor de werknemer

In deze beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, is op 17 april 2024 uitspraak gedaan in twee zaken met betrekking tot het ontslag op staande voet van [verweerder] door Van Mossel Ford B.V. De rechtbank heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is. Van Mossel had [verweerder] op 28 september 2023 op staande voet ontslagen, omdat zij betrokken was bij onregelmatigheden in de registratie van verkooporders. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verweerder] ten onrechte als verkoopadviseur was geregistreerd voor verkopen die door haar echtgenoot, [C], waren gerealiseerd. Dit leidde tot een onterecht hogere registratie van haar verkoopaantallen, wat invloed had op haar bonusregeling. De rechtbank heeft de argumenten van [verweerder] dat zij dyslectisch is en hulp nodig had bij het registreren van verkooporders, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van [verweerder] een dringende reden voor ontslag op staande voet vormden, en dat Van Mossel niet kon worden gevergd om de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De rechtbank heeft [verweerder] veroordeeld tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding van € 4.836,98 aan Van Mossel, te vermeerderen met wettelijke rente, en heeft haar in de proceskosten veroordeeld. De verzoeken van [verweerder] om loon en andere vergoedingen zijn afgewezen, omdat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaakgegevens: 10816918 \ EJ VERZ 23-641 en 10817101 \ EJ VERZ 23-642
Beschikking van 17 april 2024
in de zaak 10816918 \ EJ VERZ 23-641 van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Van Mossel Ford B.V.,
gevestigd te Waalwijk,
verzoekende partij,
hierna te noemen: Van Mossel,
gemachtigde: mr. drs. N. Mauer,
tegen:
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. M.R. Meijer,
in de zaak 10817101 \ EJ VERZ 23-642 van:
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. M.R. Meijer,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Van Mossel Ford B.V.,
gevestigd te Waalwijk,
verzoekende partij,
hierna te noemen: Van Mossel,
gemachtigde: mr. drs. N. Mauer.

1.Het verloop van het geding

1.1.
In de zaak 10816918 \ EJ VERZ 23-641 zijn de volgende stukken ontvangen:
a. het verzoekschrift met producties 1 tot en met 15 (ingekomen ter griffie op 29 november 2023);
b. het verweerschrift met producties 1 tot en met 4 (ingekomen ter griffie op 21 maart 2024).
1.2.
In de zaak 10817101 \ EJ VERZ 23-642 zijn de volgende stukken ontvangen:
a. het verzoekschrift met producties 1 tot en met 20 (ingekomen ter griffie op 29 november 2023);
a. het verweerschrift met producties 1 tot en met 12 (ingekomen ter griffie op 21 maart 2024).
1.3.
In beide zaken heeft op 27 maart 2024 (gelijktijdig) een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij de mondelinge behandeling waren [verweerder] , mr. Meijer, [A] (HR-adviseur bij van Van Mossel, hierna: [A] ), [B] (HR-directeur bij Van Mossel, hierna: [B] ) en mr. Mauer aanwezig. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken. Door mr. Meijer en mr. drs. Mauer zijn spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen.
1.4.
Aan het einde van de mondelinge behandeling is een datum voor beschikking bepaald. Omdat mr. Meijer heeft verzocht om de aantekeningen van de mondelinge behandeling, is gelijktijdig met de beschikking het proces-verbaal van de zitting aan partijen toegestuurd.

2.De feiten

2.1.
Van Mossel is een onderdeel van de Van Mossel-groep. Dit is een groep van ondernemingen die zich bezighoudt met de exploitatie van diverse garagebedrijven, de in- en verkoop van auto’s, alsmede de import en export van auto’s en (bijbehorende) auto-accessoires. Van Mossel houdt zich (exclusief) bezig met het onderhouden van een dealerbedrijf voor auto’s van het merk Ford, waarbij zij zowel (grote) zakelijke klanten als particuliere klanten van dienst is.
2.2.
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1974 (50 jaar), is op 1 juni 2016 bij Van Mossel in dienst getreden in de functie van verkoopadviseur. Deze functie voert zij uit tegen een salaris van € 4.198,77 bruto per maand (exclusief 8% vakantiegeld) op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.3.
Onderdeel van de arbeidsvoorwaarden van [verweerder] was een bonusregeling (die in 2020 is geïntroduceerd) op grond waarvan aanspraak kon worden gemaakt op een kwartaalbonus (bestaande uit 1/4e maandsalaris). Een van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een bonus was het behalen van de verkoopdoelstellingen. Voor [verweerder] gold een verkoopdoelstelling van 3,5 auto’s per week. Alle auto’s die werden verkocht, werden geregistreerd in een verkoopsysteem. Het aantal verkopen dat een verkoopadviseur had gerealiseerd, werd bijgehouden in datzelfde verkoopsysteem. Dit was zichtbaar onder het kopje ‘verkoper’ op iedere verkooporder. Op basis van dat systeem werd bepaald of een verkoopadviseur in aanmerking kwam voor een kwartaalbonus.
2.4.
Bij Van Mossel was [C] (hierna: [C] ) werkzaam als vestigingsdirecteur. Onderdeel van de arbeidsvoorwaarden van [C] was een bonusregeling. De bonus van [C] werd afhankelijk gesteld van het aantal verkopen dat in zijn vestiging werd gerealiseerd. [C] is de echtgenoot van [verweerder] . [verweerder] werkte onder directe leiding en verantwoordelijkheid van [C] . [C] is op 7 augustus 2023 op non-actief gesteld, waarna hij (voor het eerst) op 17 augustus 2013 op staande voet is ontslagen en op 28 september 2023 voor de tweede keer (voorwaardelijk) op staande voet is ontslagen.
2.5.
Op 15 augustus 2023 heeft Van Mossel aan [verweerder] een beëindigingsovereenkomst aangeboden. [verweerder] heeft hier niet mee ingestemd.
2.6.
[A] heeft [verweerder] op 17 augustus 2023 uitgenodigd voor een gesprek op het hoofdkantoor van Van Mossel op 22 augustus 2023. Op 18 augustus 2023 heeft [verweerder] zich ziekgemeld, waarna zij het spreekuur van de bedrijfsarts op 23 augustus 2023 heeft bezocht. De bedrijfsarts oordeelde dat [verweerder] niet in staat was een gesprek met Van Mossel aan te gaan. Door de bedrijfsarts is de verwachting uitgesproken dat [verweerder] medio september in staat zou zijn om met Van Mossel in gesprek te gaan.
2.7.
Op 19 september 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [A] en [B] , [verweerder] en [D] (ter ondersteuning van [verweerder] ). Na afloop van het gesprek heeft Van Mossel haar interne auditafdeling de opdracht gegeven onderzoek te doen naar (eventuele) onregelmatigheden in de verkooporders die onder de naam van [verweerder] werden geadministreerd. Op 27 september 2023 is het onderzoek afgerond. In het rapport staan – voor zover van belang – de volgende bevindingen.
“(…)In totaal is voor 64 dossiers vastgesteld dat voorstaande bewering van toepassing is, de gecontroleerde periode betreft 18-12-2019 tot en met 02-08-2023.(…)Van de 64 dossiers kwamen de klanten Stichting [klant 1] en [klant 2] meerdere keren voor.(…)Uit bovenstaand onderzoek is gebleken dat er in de periode december 2019 tot en met augustus 2023 de verantwoordelijke verkoper van verkooporders, achteraf zijn aangepast van [C] naar [verweerder] . Voor de orders met betrekking tot Stichting [klant 1] of de [klant 2] is aan de hand van de mailcommunicatie niet vastgesteld, of enige aanleiding verkregen om te veronderstellen, dat [verweerder] enige betrokkenheid heeft gehad bij de onderhandelingen, die hebben geleid tot deze verkooporders. Derhalve kan geconcludeerd worden dat er een patroon van toepassing is waarbij orders van [C] aan [verweerder] worden toegeschreven(…)”
2.8.
[A] heeft [verweerder] op 27 september 2023 uitgenodigd voor een gesprek op 28 september 2023. Op 28 september 2023 heeft [C] aan [A] meegedeeld dat zij – vanwege gezondheidsklachten – niet aanwezig zal zijn.
2.9.
Op 28 september 2023 is [verweerder] op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief van 28 september 2023 heeft Van Mossel – voor zover van belang – het volgende medegedeeld:
“(…)Op 19 september 2023 hebben wij met jou gesproken. Tijdens dit gesprek hebben we jou gewezen op een door ons waargenomen mogelijke onregelmatigheid.
Wij hadden namelijk geconstateerd dat de naam van de vestigingsdirecteur – tevens jouw echtgenoot – [C] (hierna: ‘ [C] ’) als verkoopadviseur op een verkooporder was vermeld, waarna deze naam met pen was doorgehaald en is vervangen door jouw naam. Hierdoor ontstond het vermoeden dat jij mogelijk ten onrechte als betrokken verkoopadviseur bij deze verkooporder bent vermeld. Deze verkooporder is bij jouw verkoopaantallen opgeteld, in plaats van bij de verkoopaantallen van [C] .(…)
In reactie hierop erkende jij dat de verkooporder inderdaad door [C] was ingevoerd, maar achteraf [C] zijn naam had doorgekrast en jouw naam daarop had vermeld. Echter, de reden hiervoor zou volgens jou zijn dat jij aan dyslexie lijdt. Jij zou naar eigen zeggen moeite hebben om de verkooptrajecten die jij hebt begeleid, in het systeem in te voeren. Om die reden zou jij je daarbij, aldus bij het opstellen van de verkoopovereenkomst, door [C] hebben laten ondersteunen. Dat zou de reden zijn dat [C] zijn naam in het kader van de verkoopovereenkomst in de computer had ingevoerd, maar zijn naam uiteindelijk werd doorgehaald en is vervangen door jouw naam. Jij zou deze verkooptrajecten aldus wel zelf hebben begeleid.(…)
Vervolgens heeft onze interne auditafdeling onderzoek gedaan. Gisteravond heeft onze interne auditafdeling in dat kader een intern rapport afgeleverd. Uit dit rapport blijkt dat bij één of meerdere verkooptrajecten die [C] heeft begeleid, kort voorafgaand aan, op het moment van of kort nadat overeenstemming met de klant was bereikt, zijn naam als betrokken verkoopadviseur op de verkooporder heeft doorgehaald en is vervangen door jouw naam. Voorbeelden daarvan zijn de recente verkooptrajecten met [klant 1] en [klant 2] , maar gelet op het aantal verkooporders waarop de naam van [C] is doorgehaald en jouw naam is vermeld, zijn dat er vermoedelijk nog (veel) meer.
Hierdoor ben jij ten onrechte als de betrokken verkoopadviseur aangemerkt en zijn deze verkopen ten onrechte bij jouw verkoopaantallen opgeteld. Jij hebt deze verkooptrajecten immers niet begeleid, waardoor deze niet aan jou toegerekend hadden mogen worden. Hierdoor zijn jouw verkoopaantallen hoger uitgevallen dan in werkelijkheid het geval was.
Relevant daarbij is dat deze verkoopaantallen meetellen voor het behalen van jouw bonusdoelstellingen en mede bepalen hoe jij functioneert.(…)Een dergelijke handelswijze is volstrekt onaanvaardbaar en in strijd met de integriteit en ethiek die wij van al onze medewerkers verwachten. Jouw gedrag heeft niet alleen financiële schade toegebracht aan ons bedrijf, maar heeft ook het vertrouwen van jouw collega’s en het management ernstig geschaad. Dit soort gedrag druist volledig in tegen onze bedrijfscultuur en onze normen en waarden.
Naar aanleiding van het interne rapport hebben wij jou gisteren uitgenodigd voor een gesprek. Dit gesprek zou vandaag om 16:00 plaatsvinden. Jij bent echter niet op dit gesprek verschenen.(…)
Hierbij bevestigen wij dat jij per direct, 28 september 2023, op staande voet bent ontslagen(…)De in deze brief besproken gedragingen, handeling(en) en omstandigheden vormen, op zichzelf maar ook in onderlinge samenhang bezien, een dringende reden(en), om de arbeidsovereenkomst met jou niet langer te laten voortduren.(…)”
2.10.
Op 1 februari 2024 heeft de kantonrechter van Rechtbank Oost-Brabant (zittingslocatie Eindhoven) in de zaken (bekend onder de zaakgegevens: 10749683 \ EJ VERZ 23-538 en 10753928 \ EJ VERZ 23-551) zich (onder meer) gebogen over de vraag of [C] op 17 augustus 2023 dan wel 28 september 2023 op terechte gronden door Van Mossel op staande voet is ontslagen wegens (zoals Van Mossel in die procedures heeft gesteld) (i) grensoverschrijdend gedrag, (ii) aangetroffen onregelmatigheden in transacties en (iii) het (ten onrechte) registreren van de eigen transacties op naam van [verweerder] . De kantonrechter heeft (onder meer) geoordeeld dat het ontslag op staande voet van [C] door Van Mossel niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden.

3.De verzoeken en de verweren

in de zaak 10816918 \ EJ VERZ 23-641
3.1.
Van Mossel verzoekt – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – om bij beschikking:
I. te verklaren voor recht dat [verweerder] op 28 september 2023 terecht door Van Mossel op staande voet is ontslagen;
II. [verweerder] te veroordelen (tegen behoorlijke bewijs van kwijting) tot betaling van een vergoeding als bedoeld in artikel 7:677 lid 2 BW, zijnde een bedrag van € 4.836,98 aan Van Mossel, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 28 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, althans vanaf de dag van het instellen van deze vordering tot aan de dag van algehele voldoening;
III. [verweerder] te veroordelen in de kosten van het geding, waaronder begrepen het salaris van de gemachtigde en met bepaling dat [verweerder] de wettelijke rente over deze kosten verschuldigd wordt indien deze kosten niet binnen veertien dagen na betekening van de in dezen te wijzen beschikking aan Van Mossel zijn voldaan, alsmede met bepaling dat [verweerder] gehouden is de nakosten aan Van Mossel te voldoen, begroot op een bedrag ter hoogte van € 132,00 (exclusief betekening) en € 222,00 (inclusief betekening van de beschikking).
3.2.
Van Mossel legt aan haar verzoeken - samengevat - het volgende ten grondslag. Het ontslag op staande voet van [verweerder] heeft rechtsgeldig plaatsgevonden. Er is sprake van een dringende reden, omdat haar handelen (bestaande uit verkooporders - waarvoor zij geen (wezenlijke) betrokkenheid had - op haar naam te laten zetten, waardoor zij haar verkoopdoelstelling kon behalen en de daarmee gepaard gaande kwartaalbonussen kon ontvangen) een dringende reden oplevert. Hierdoor heeft [verweerder] niet alleen de binnen Van Mossel geldende regels en normen overtreden, maar ook ernstig in strijd gehandeld met hetgeen een goed werknemer betaamt. Door haar handelswijze is het vertrouwen van Van Mossel in [verweerder] onherstelbaar beschadigd. Ongeloofwaardig is de verklaring van [verweerder] dat zij hulp nodig had met het gebruik van de systemen, omdat zij de systemen niet goed begreep en dyslectisch is. Niet gebleken is dat zij ooit hulp heeft gevraagd aan de IT-afdeling van Van Mossel. Ook in de verkoopcijfers van [C] en [verweerder] wordt bevestigd dat de verkooporders – ten onrechte – aan [verweerder] werden toegeschoven. De verkoopaantallen van [verweerder] liggen immers – in vergelijking met de collega’s van dezelfde vestiging – significant hoger, terwijl de verkoopaantallen van [C] lager liggen in vergelijking met de andere vestigingsdirecteuren. Verder is opmerkelijk dat de verkoopaantallen – anders dan de verkoopaantallen van haar collega’s – totaal ongevoelig lijken te zijn voor trends en schommelingen in de markt. Haar verkoopaantallen blijven gelijk ondanks een duidelijk terugloop bij haar collega’s. Omdat [verweerder] door haar opzet of schuld Van Mossel een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst met haar onverwijld op te zeggen, is [verweerder] schadeplichtig en dient zij de gefixeerde schadevergoeding – die gelijk is aan een bedrag van het in geld vastgestelde loon over de periode dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had geduurd – te betalen (artikel 7:677 lid 2 BW).
3.3.
[verweerder] concludeert tot afwijzing van de verzoeken van Van Mossel en veroordeling van Van Mossel in de kosten van deze procedure (waaronder de daadwerkelijke kosten die zij aan haar gemachtigde heeft moeten betalen). Ter onderbouwing heeft [verweerder] – samengevat – het volgende aangevoerd. Het ontslag op staande voet heeft niet rechtsgeldig plaatsgevonden, omdat er geen dringende reden aan het ontslag ten grondslag ligt en de dringende reden onvoldoende aan haar is meegedeeld. Betwist wordt dat [C] ten onrechte verkooporders aan haar toeschoof, waardoor zij in aanmerking kwam voor een bonus. Weliswaar registreerde [C] een deel van de verkooporders in het systeem, maar dat neemt niet weg dat [verweerder] de contactpersoon was die de klanten heeft geholpen bij het uitzoeken van de auto en de klanten over de streep trok om de auto’s te kopen. [C] hielp haar met het registreren van de verkooporders, omdat zij moeite had met het registratiesysteem en dyslectisch is. Verder valt Van Mossel ernstig te verwijten dat zij over is gegaan tot een ontslag op staande voet zonder dat op behoorlijke wijze hoor en wederhoor en een behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Het kan niet anders dan dat Van Mossel correspondentie en andere informatie heeft aangetroffen, waaruit volgt dat [verweerder] op terechte gronden werd geregistreerd als de bij de bedoelde orders betrokken verkoopadviseur. Van Mossel houdt die informatie bewust achter. Een deel van de klanten van de orders waarover discussie bestaat, is door [C] benaderd. De klanten die bereid waren om informatie te overleggen en/of te verklaren, is overgelegd. Hieruit volgt dat (tenminste) die verkooporders op terechte gronden op naam van [verweerder] in het systeem werden geregistreerd. Voor het overige deel geldt dat geen informatie kan worden overgelegd, omdat zij - doordat zij geen toegang meer heeft tot de correspondentie die zij met de klanten heeft gevoerd – door Van Mossel in een lastige bewijspositie is komen te verkeren. Bovendien is van belang dat - ook als een groot deel van de orders van de behaalde orders wordt afgetrokken – zij alsnog voor haar bonus in aanmerking zou komen. Ook heeft Van Mossel het ontslag op staande voet onvoldoende onderbouwd. In de ontslagbrief worden door Van Mossel geen specifieke orders en/of gronden genoemd, terwijl zij - gelet op het onderzoeksrapport van de interne auditafdeling Van Mossel - er wel mee bekend was. Omdat Van Mossel heeft nagelaten de inhoud van het onderzoeksrapport te delen, is het voor haar onmogelijk geweest op de verwijten te reageren. Hierdoor bestond onduidelijkheid over hetgeen [verweerder] werd verweten. Tot slot dient Van Mossel de proceskosten te betalen die [verweerder] heeft moeten betalen aan haar gemachtigde. Van Mossel dient immers de gevolgen te dragen van haar kwalijk handelen.
in de zaak 10817101 \ EJ VERZ 23-642
3.4.
[verweerder] verzoekt – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – om bij beschikking:
I. Van Mossel te veroordelen – onder overlegging van een deugdelijke specificatie – het aan [verweerder] over de periode van 28 september 2023 tot 30 november 2023 verschuldigde loon ter hoogte van € 4.198,77 bruto per maand te betalen, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag en de gemiddelde maandelijkse bonus ter hoogte van € 349,89 bruto;
II. Van Mossel te veroordelen tot betaling aan [C] van de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 50% over het onder I. verschuldigde;
III. Van Mossel te veroordelen tot betaling aan [C] van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over zowel over het aan haar verschuldigde achterstallige loon als over de aan haar verschuldigde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
IV. Van Mossel te veroordelen tot het aanmelden van [C] bij de op grond van haar arbeidsovereenkomst geldende pensioenregeling met ingang van 28 september 2023 tot 30 november 2023 en tot afdracht van de pensioenpremies dienovereenkomstig, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat Van Mossel in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen vanaf zeven dagen na de in deze procedure te wijzen beschikking;
V. Van Mossel te veroordelen tot betaling aan [C] van de transitievergoeding ex artikel 7:673 lid 1 BW ten bedrage van € 12.201,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover ex artikel 6:119 BW vanaf 30 november 2023, althans vanaf een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum;
VI. Van Mossel te veroordelen tot betaling aan [C] van een billijke vergoeding ex artikel 7:681 lid 1 ten bedrage van € 60.890,16 bruto;
VII. Van Mossel te veroordelen tot betaling aan [C] van de gefixeerde schadevergoeding ten bedrage van € 10.094,75 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover vanaf 28 september 2023, althans vanaf een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum;
VIII. Van Mossel te veroordelen tot betaling aan [C] van een immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 15.000,00 netto, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
IX. Van Mossel te veroordelen tot betaling aan [C] van een bedrag gelijk aan de door haar gemaakte, nader door [C] te specificeren, juridische kosten, althans ene door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen bedrag;
X. Van Mossel te veroordelen in de kosten en nakosten van deze procedure, het salaris van de gemachtigde van [C] daaronder begrepen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na de in deze procedure te wijzen beschikking.
3.5.
In aanvulling op 3.3. heeft [verweerder] aan haar verzoeken - samengevat - het volgende ten grondslag gelegd. Van Mossel heeft onvoldoende rekening gehouden met haar persoonlijke omstandigheden. Het inkomen van [verweerder] is plotseling weggevallen en zij heeft geen recht op een WW-uitkering. Dit drukt extra zwaar op haar, omdat zij en [C] recent een huis hebben gekocht met een hoge hypotheeklast. Om de hieraan verbonden lasten te kunnen betalen, hebben zij geld moeten lenen. Verder bevindt [verweerder] zich in een moeilijke positie op de arbeidsmarkt, omdat zij - door toedoen van Van Mossel - binnen de automotivebranche bekend is komen te staan als een fraudeur. Omdat het ontslag op staande voet ten onrechte is verleend, is Van Mossel een billijke vergoeding (artikelen 7:681 lid 1 en 7:671 lid 1 BW) verschuldigd. In alle redelijkheid moet aannemelijk worden geacht dat de arbeidsovereenkomst tenminste twee jaar had voortgeduurd. Omdat Van Mossel een ernstig verwijt kan worden gemaakt, dient een correctiefactor van 1,5 te worden toegepast. Ook komt [verweerder] in aanmerking voor een immateriële schadevergoeding. Van Mossel heeft haar - zonder gegronde reden en tegen beter weten in - de deur gewezen. Dit heeft geleid tot veel stress en tot mentale- en lichamelijke gezondheidsschade. Omdat de arbeidsovereenkomst door Van Mossel is opgezegd, is zij de wettelijke transitievergoeding verschuldigd. Ook is Van Mossel de gefixeerde schadevergoeding (artikel 7:672 lid 11 BW) verschuldigd, omdat zij de arbeidsovereenkomst van [verweerder] onregelmatig heeft opgezegd. Omdat de arbeidsovereenkomst - bij regelmatige opzegging - op 30 november 2023 tot een einde zou komen, is Van Mossel over die periode een bedrag verschuldigd dat gelijk is aan het loon dat zij (indien de arbeidsovereenkomst had voortgeduurd) verschuldigd was geweest. Verder dient Van Mossel het loon over de periode 28 september 2023 tot 30 november 2023 te betalen. Tot slot dient Van Mossel de door [verweerder] gemaakte juridische kosten te betalen. Deze kosten heeft zij moeten maken als gevolg van het ernstig verwijtbaar handelen van Van Mossel.
3.6.
Van Mossel concludeert tot afwijzing van de verzoeken van [verweerder] . In aanvulling op 3.2. voert Van Mossel ter onderbouwing - samengevat - het volgende aan. Anders dan [verweerder] bepleit, zijn niet uitsluitend de gevallen [klant 1] en [klant 2] aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd. Deze twee gevallen werden slechts genoemd als voorbeelden. Ook de andere gevallen liggen aan het ontslag op staande voet ten grondslag. De verwijten die aan het ontslag op staande voet ten grondslag hebben gelegen, waren voor [verweerder] duidelijk. Onjuist is de stelling van [verweerder] dat Van Mossel in het systeem had moeten zien dat [verweerder] bij de eerste registratie van een verkooptraject in het SAM-systeem als verkoopadviseur werd geregistreerd. Uit de logbestanden volgt immers dat de verkopen door [C] werden geregistreerd, waarna deze op naam van [verweerder] werden gezet. Verder geldt dat Van Mossel niet kan worden beperkt in haar bewijsmiddelen waarover zij ten tijde van het ontslag beschikte. Indien bewijs na het ontslag op staande voet wordt verzameld, mag ook dat bewijs gebruikt worden ter onderbouwing van de dringende reden. Aan de zijde van [verweerder] is uitgebreid op deze verwijten gereageerd. Ook heeft zij op geen enkel moment gesteld dat het haar niet duidelijk was welke dringende reden(en) aan het ontslag op staande voet ten grondslag zijn gelegd. Betwist wordt dat er geen rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van [verweerder] . De persoonlijke omstandigheden die [verweerder] aanvoert, wegen niet op tegen de ernst en de aard van de dringende reden. [verweerder] heeft het vertrouwen van Van Mossel onherstelbaar beschadigd door haar eigen belangen te laten prevaleren boven de belangen van Van Mossel. Tot slot dienen de gevorderde vergoedingen te worden afgewezen en/of te worden gematigd. De billijke vergoeding is niet verschuldigd, omdat [verweerder] op terechte gronden op staande voet is ontslagen. Verder is de verzochte billijke vergoeding te hoog, omdat [verweerder] er – ten onrechte – vanuit gaat dat het dienstverband nog vierentwintig maanden had voortgeduurd. Ook past zij ten onrechte een correctiefactor toe. Ook is geen grond aanwezig voor toewijzing van de immateriële schadevergoeding en heeft [verweerder] nagelaten haar immateriële schade te onderbouwen. De transitievergoeding moet worden afgewezen, omdat [verweerder] door haar handelen ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Verder dient de loonvordering van [verweerder] te worden afgewezen, omdat zij over diezelfde periode verzoekt om een gefixeerde schadevergoeding. Daarnaast heeft zij geen recht op loon, omdat - in de periode waarover zij loon vordert - geen arbeidsovereenkomst (meer) bestond. De kosten voor rechtsbijstand dienen eveneens te worden afgewezen, mede doordat [verweerder] nalaat om de hoogte van haar kosten te onderbouwen.

5.De beoordeling

in de zaken 10816918 \ EJ VERZ 23-641 en 10817101 \ EJ VERZ 23-642
Ontslag op staande voet
5.1.
Partijen zijn verdeeld over de beantwoording van de vraag of sprake is van een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet.
5.2.
Uitgangspunt is dat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig kan opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij sprake is van een opzegging op grond van artikel 7:677 lid 1 BW. In dit artikel is bepaald dat de werkgever bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen vanwege een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW, waarbij de opzegging onverwijld plaatsvindt en onder onverwijlde mededeling van de dringende reden aan de werknemer. De toepassing van voornoemde beoordelingsmaatstaf leidt in deze zaak tot het navolgende:
(i)
Onverwijld mededelen
5.3.
Zoals reeds is overwogen, dient de werkgever onverwijld mededeling te doen van de dringende reden die aan het ontslag op staande voet ten grondslag ligt. De ratio hiervan is dat de werknemer - in het kader van een mogelijke weerlegging - recht heeft te weten waarom de werkgever tot een dergelijke opzegging is overgegaan.
5.4.
Gelet op de inhoud van de ontslagbrief van 28 september 2023 (geciteerd bij 2.9.) is het registreren van [verweerder] als verkoopadviseur op verkooporders - waardoor de verkopen meetelden bij de berekening van haar verkoopaantallen - terwijl [C] het verkooptraject had begeleid voor Van Mossel de aanleiding geweest om de arbeidsovereenkomst van [verweerder] met onmiddellijke ingang te beëindigen.
5.5.
[verweerder] wordt niet gevolgd in haar betoog voor zover zij heeft aangevoerd dat er onduidelijkheid bestond over hetgeen haar werd verweten, waardoor het voor haar onmogelijk was haar standpunt met betrekking tot het ontslag te bepalen. Dit betoog valt immers moeilijk te rijmen met de inhoud van het e-mailbericht van 11 oktober 2023 (overgelegd als productie 14 bij het verzoekschrift van [verweerder] ), waarin uitvoerig wordt ingegaan op de essentiële onderdelen van het ontslag (waaronder de bonusregeling van Van Mossel, de zakelijke relaties die [C] en [verweerder] gezamenlijk hadden, de werkwijze die [C] en [verweerder] hanteerden bij de verkoop van auto’s en de daaropvolgende registratie in het verkoopsysteem van Van Mossel). Indien - zoals [verweerder] heeft aangevoerd - onduidelijkheid bestond op basis waarvan zij door Van Mossel op staande voet is ontslagen, had het op haar weg gelegen om Van Mossel om (verdere) toelichting te verzoeken in plaats van uitvoerig te reageren op de door Van Mossel in de ontslagbrief aangevoerde dringende reden. Geoordeeld wordt dat Van Mossel heeft voldaan aan haar verplichting om de dringende reden onverwijld aan [verweerder] mee te delen.
(ii)
Dringende reden
5.6.
Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet dienen alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang bezien, in aanmerking te worden genomen (
zie o.a. Hoge Raad 21 januari 2000, JAR 2000/45). Hierbij moeten de aard en ernst van de aangevoerde dringende reden worden afgewogen tegen de door de werknemer aangevoerde persoonlijke omstandigheden. Relevant daarbij zijn aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer zijn werk heeft vervuld en ook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer. Ook indien de gevolgen van een ontslag op staande voet ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen aard en ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst was gerechtvaardigd. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen in dit geval bij de werkgever.
5.7.
Omdat de in de ontslagbrief meegedeelde reden in beginsel de ontslagreden fixeert en de bewijslast van de werkgever bepaalt, is het van belang om de ontslagreden te bepalen. Zoals reeds is overwogen (5.4.) is het registreren van [verweerder] als verkoopadviseur op de verkooporders (waardoor de verkopen meetelden bij de berekening van haar verkoopaantallen), terwijl [C] het verkooptraject had begeleid voor Van Mossel de aanleiding geweest om de arbeidsovereenkomst van [verweerder] met onmiddellijke ingang te beëindigen. Anders dan [verweerder] heeft bepleit, mag de ontslagbrief niet zo worden gelezen dat Van Mossel alleen de verkooptrajecten met [klant 1] en [klant 2] aan het ontslag ten grondslag heeft gelegd. Uit de ontslagbrief volgt duidelijk dat de verkooptrajecten bij [klant 1] en [klant 2] door Van Mossel slechts als voorbeelden werden aangedragen voor de aan [verweerder] verweten gedragingen. In de ontslagbrief (geciteerd bij 2.9.) staat immers het volgende: ‘
Voorbeeldendaarvan zijn de recente verkooptrajecten met [klant 1] en [klant 2] , maargelet op het aantal verkooporders waarop de naam van [C] is doorgehaald en jouw naam is vermeld, zijn dat er vermoedelijk nog (veel) meer(onderstreping door de kantonrechter). Dit betekent dat er vanuit wordt gegaan dat alle verkooptrajecten, waarvan de interne auditafdeling in haar onderzoek heeft geconstateerd dat de verkooporders (ten onrechte) op naam van [verweerder] werden geregistreerd (zie 2.7.), door Van Mossel aan het ontslag op staande voet ten grondslag zijn gelegd. Verder is van belang dat Van Mossel in haar ontslagbrief heeft vermeld dat deze gedragingen, handelingen en/of omstandigheden gezamenlijk, maar ook afzonderlijk van elkaar, voor haar voldoende zijn geweest de dringende reden in de zin van artikel 7:677 BW aan te nemen.
5.8.
Ter onderbouwing van genoemd verwijt heeft Van Mossel verwezen naar het rapport van de interne auditafdeling. In dit rapport wordt geconcludeerd dat in vierenzestig verkoopdossiers is geconstateerd dat de verkooporder op naam van [verweerder] werd geregistreerd, terwijl de verkoop door [C] werd gerealiseerd. Uit dit rapport zijn door Van Mossel - in het kader van deze procedure - zeven verkooporders uitgelicht, waaruit de werkwijze van [verweerder] en [C] zou blijken. Op basis van hetgeen door partijen naar voren is gebracht alsmede de door Van Mossel overgelegde stukken is de kantonrechter ervan overtuigd dat de frauduleuze werkwijze (waarbij de verkoop van de auto door [C] werd gerealiseerd, waarna deze op naam van [verweerder] werd geregistreerd) heeft plaatsgevonden. De kantonrechter zal een tweetal voorbeelden uit de reeks van door Van Mossel aangehaalde verkooporders bespreken, waarin de door Van Mossel gestelde frauduleuze werkwijze wordt bevestigd. Daarbij is van belang op te merken dat ter zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de verkoopadviseur die de ‘deal’ (bestaande uit de advisering van de klant, alsmede het bepalen van de prijs) maakt, dient te worden aangemerkt als verkoopadviseur en wordt geregistreerd in het verkoopsysteem als verkoper van de auto. Dit betekent dat - indien de verkoopadviseur slechts betrokken is bij de bestelling en/of aflevering van de auto - deze betrokkenheid onvoldoende is om als verkoper (in de zin van de bonusregeling) in het verkoopsysteem te worden geregistreerd.
5.9.
Het eerste voorbeeld betreft de verkoop van een auto aan [klant 3] B.V. (productie 10 bij verzoekschrift van Van Mossel). Uit de door Van Mossel overgelegde e-mailcorrespondentie die met de klant heeft plaatsgevonden, volgt dat [C] een toelichting heeft gegeven op de auto, een offerte heeft toegestuurd en de klant heeft gewaarschuwd voor een prijsstijging die op korte termijn zou plaatsvinden. Enkele dagen later ontvangt [C] een e-mail van de klant, waarin wordt aangegeven dat de door [C] toegestuurde offerte akkoord wordt bevonden. Diezelfde dag bedankt [C] de klant voor de opdracht. Van enige betrokkenheid van [verweerder] bij de verkoop is niet gebleken. Haar naam komt voor het eerst voor op de door Van Mossel overgelegde verkooporder, waarop staat vermeld dat de naam van de verkoper van de auto in het verkoopsysteem is gewijzigd van [C] naar [verweerder] (productie 12 bij verweerschrift van Van Mossel). Ook aan de zijde van [verweerder] is erkend dat zij niet betrokken was bij de verkoop van deze auto (zie productie 2.14 bij verweerschrift van [verweerder] ). Zij voert echter aan dat – althans zo begrijpt de kantonrechter – de wens van de klant was dat de auto door haar werd afgeleverd. Dat de klant deze wens had, moge zo zijn, maar dat neemt niet weg dat de verkoop door [C] werd gerealiseerd en dat deze (in strijd met de bonusregeling) op naam van [verweerder] werd geregistreerd. De kantonrechter ziet niet in (en dat is ook verder niet toegelicht) waarom de naam van [verweerder] op de verkooporder terecht is gekomen vanwege de enkele wens van de klant dat de auto door [verweerder] werd afgeleverd. Dit betekent dat de verkoop van deze auto - ten onrechte - op haar naam is geregistreerd.
5.10.
Het tweede voorbeeld betreft de verkoop van een auto aan [klant 4] (productie 9 bij verzoekschrift van Van Mossel). Uit de door Van Mossel overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt dat de bestelling bij [C] werd geplaatst, waarna [C] de klant bedankt voor de opdracht. Ondanks dat de betrokkenheid van [verweerder] bij de verkoop van deze auto op geen enkele wijze blijkt uit de door Van Mossel overgelegde e-mailcorrespondentie, blijkt uit de door Van Mossel overgelegde verkooporder dat [verweerder] als verkoper van de auto is geregistreerd. Aan de zijde van [verweerder] is erkend (zie productie 2.15 bij verweerschrift van [verweerder] ) dat het verkooptraject door [C] heeft plaatsgevonden, waarna zij zou hebben zorggedragen voor de aflevering van de auto en de administratieve verwerking. Nog daargelaten dat deze betrokkenheid nergens uit blijkt, zijn partijen het er in ieder geval over eens dat deze betrokkenheid (zie 5.8.) onvoldoende is om geregistreerd te worden als verkoper in het verkoopsysteem. Dit betekent dat deze verkoop - ten onrechte - op naam van [verweerder] is geregistreerd.
5.11.
Door de kantonrechter wordt benadrukt dat de hiervoor aangehaalde verkooporders (5.9. en 5.10.) slechts illustratief zijn voor de frauduleuze werkwijze die ook wordt bevestigd in de door Van Mossel aangehaalde reeks aan voorbeelden. De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] deze frauduleuze werkwijze onvoldoende heeft kunnen weerleggen. Het verwijt van [verweerder] dat zij niet in staat zou zijn om de verkooporders te weerleggen, omdat zij geen toegang (meer) heeft tot haar mailbox wordt verworpen. Nog daargelaten dat in de door de kantonrechter aangehaalde voorbeelden door [verweerder] is erkend dat zij geen betrokkenheid had bij de verkoop van de auto’s (behoudens aflevering) en Van Mossel heeft gesteld dat - naar aanleiding van het verweer van [verweerder] - de mailbox van [verweerder] grondig is doorzocht en zij geen correspondentie heeft kunnen vinden die tussen haar en de klanten van de betreffende verkooporders heeft plaatsgevonden, is niet gebleken dat [verweerder] op enig moment Van Mossel heeft verzocht om toegang te verlenen tot haar mailbox.
Ook kan - anders dan [verweerder] heeft betoogd - aan een eventuele vaststelling dat geen deugdelijk onderzoek (onder meer door het ontbreken van hoor en wederhoor) heeft plaatsgevonden, niet de conclusie worden verbonden dat daarmee de aanwezigheid van de dringende reden ontbreekt (
Hoge Raad van 30 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:1008). Daarbij is van belang op te merken dat het toepassen van het beginsel van hoor- en wederhoor geen afzonderlijk vereiste is dat de wet stelt om een rechtsgeldig ontslag op staande voet aan te kunnen nemen.
Verder wordt [verweerder] niet gevolgd in haar standpunt voor zover zij heeft betoogd dat de verkooporders door [C] op haar naam werden gezet, waardoor – althans zo begrijpt de kantonrechter – haar niets kan worden verweten. Dit verweer treft geen doel. Dit verweer staat immers haaks op het (ook) door haar gevoerde verweer dat [C] (een deel van) de verkoop van de auto’s in het verkoopsysteem zette, omdat zij dyslectisch is en het verkoopsysteem niet goed beheerste. Bovendien had het (tenminste) op haar weg gelegen om hiertegen te protesteren. Dit geldt te meer, omdat (ook) zij van deze onjuiste registraties profiteerde. Zij kwam immers in aanmerking voor een kwartaalbonus en zij werd binnen Van Mossel geprezen om de door haar gerealiseerde verkoopresultaten.
Ook wordt [verweerder] niet in haar verweer gevolgd voor zover zij heeft aangevoerd dat - ook als een deel van de verkooporders van de behaalde orders wordt afgetrokken - zij alsnog voldeed aan de eisen om voor een kwartaalbonus in aanmerking zou komen. Nog daargelaten dat dit door Van Mossel gemotiveerd is weersproken, wordt daardoor de ernst van de frauduleuze werkwijze niet weggenomen.
5.12.
Dit alles leidt tot de conclusie dat [verweerder] aan Van Mossel een dringende reden voor ontslag op staande voet heeft gegeven. Van Van Mossel kan niet worden gevergd dat zij de arbeidsovereenkomst laat voortduren en geoordeeld wordt dat het ontslag op staande voet een proportionele maatregel is geweest. Van Mossel moet er namelijk op kunnen vertrouwen dat haar medewerkers enkel die verkooporders op hun naam (laten) zetten, waarvan zij de verkoop ook daadwerkelijk hebben gerealiseerd. Dit geldt te meer, omdat de uitkering van de kwartaalbonus afhankelijk werd gesteld van het behalen van de verkoopdoelstellingen. Ook de persoonlijke omstandigheden van [verweerder] , hoewel [verweerder] zes jaar werkzaam is geweest bij Van Mossel, staan aan een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet in de gegeven omstandigheden niet in de weg. Hiervoor is de aan haar verweten gedraging te ernstig. Ook de gezondheid van [verweerder] , alsmede de financiële gevolgen die het ontslag op staande voet voor [verweerder] met zich meebrengen, leiden - hoe schrijdend ook - niet tot een andere uitkomst. Daarbij heeft de kantonrechter ook meegewogen dat - indien (zoals [verweerder] heeft aangevoerd) wordt aangenomen dat [verweerder] niet (meer) binnen de automotive-branche werkzaam kan zijn - [verweerder] alsnog een inkomen kan generen door werkzaam te zijn binnen andere branches.
(iii)
Onverwijld opzeggen
5.13.
Niet ter discussie staat dat het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven. Dit betekent dat het ontslag op staande voet derhalve onverwijld is gegeven.
Verklaring voor recht
5.14.
Voorgaande betekent dat het ontslag op staande voet voldoet aan de daaraan in de wet gestelde voorwaarden (zie 5.2.), ten gevolge waarvan wordt geconcludeerd dat Van Mossel het ontslag op staande voet rechtsgeldig heeft verleend. Een en ander brengt ook mee dat de door Van Mossel verzochte verklaring voor recht (inhoudende de vaststelling dat [verweerder] op 28 september 2023 terecht door Van Mossel op staande voet is ontslagen) zal worden afgegeven.
Gefixeerde schadevergoeding
5.15.
Ingevolge artikel 7:677 lid 2 BW is de partij die door opzet of schuld aan de wederpartij een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd, indien de wederpartij van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. In lid 3 aanhef en onder a van voornoemd artikel is vervolgens bepaald dat de vergoeding als bedoeld in lid 2 in geval van (onder meer) een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, gelijk is aan het bedrag van het in geld vaststelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren.
5.16.
Over de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet en het opzettelijke karakter van [verweerder] gedragingen is hiervoor al geoordeeld. Gelet op het bepaalde in artikel 7:677 lid 2 BW en volgende heeft Van Mossel daarom recht op de gefixeerde schadevergoeding op de door haar aan haar vordering ten grondslag gelegde gronden. Omdat de hoogte van de door Van Mossel verzochte gefixeerde schadevergoeding niet is betwist, zal [verweerder] worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.836,98 toegewezen. Gelet op het bepaalde in artikel 7:686a lid 1 BW wordt de wettelijke rente toegewezen vanaf 28 september 2023 (de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd).
Transitievergoeding
5.17.
[verweerder] heeft verzocht om toekenning van de transitievergoeding. Omdat de arbeidsovereenkomst door Van Mossel is opgezegd, is zij (in beginsel) een transitievergoeding verschuldigd (artikel 7:673 lid 1 sub a onder 1 BW). Artikel 7:673 lid 7 sub c BW bepaalt dat de transitievergoeding niet is verschuldigd indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Zoals reeds is geoordeeld, is het ontslag op staande voet door Van Mossel terecht gegeven (onder meer) omdat aan het ontslag een dringende reden ten grondslag heeft gelegen. Hoewel een dringende reden niet zonder meer samenvalt met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer en een aparte toets vergt (
Hoge Raad van 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:484), leveren de feiten en omstandigheden die de dringende reden vormen in dit geval wel een dergelijke ernstige verwijtbaarheid van [verweerder] op. Daarbij heeft de kantonrechter meegewogen dat de frauduleuze werkwijze niet op incidentele basis heeft plaatsgevonden, maar meerdere malen in verschillende jaren. Voorgaande betekent dat de transitievergoeding niet is verschuldigd en dat deze zal worden afgewezen.
De overige verzoeken van [verweerder]
5.19.
Omdat is geoordeeld dat het ontslag op staande voet door Van Mossel rechtsgeldig is gegeven, bestaat voor toewijzing van de door [verweerder] verzochte betaling van het loon – en de daaraan verbonden wettelijke verhoging (artikel 7:625 BW) en wettelijk rente (artikel 6:119 BW) – geen ruimte. De arbeidsovereenkomst van [verweerder] is door het ontslag op staande voet namelijk direct geëindigd. Hetzelfde geldt voor de billijke vergoeding (artikelen 7:681 lid 1 en 7:671 lid 1 BW), de immateriële schadevergoeding, de gefixeerde schadevergoeding en de daaraan verbonden wettelijke rente (artikelen 7:672 lid 11 BW en 6:119 BW). Verder kan Van Mossel - op grond van de inmiddels beëindigde arbeidsovereenkomst - niet worden verplicht om [verweerder] met ingang van 28 september 2023 tot 30 november 2023 aan te melden bij de pensioenregeling en de daarbij behorende pensioenpremies af te dragen. Ook dit verzoek wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
5.20.
Omdat [verweerder] in beide procedures in het ongelijk is gesteld, wordt zij in beide procedures veroordeeld in de kosten van de procedures. Hieronder vallen ook de nakosten. De betekeningskosten zullen slechts éénmaal worden toegekend omdat in beide procedures één beschikking wordt gegeven. De proceskosten van Van Mossel worden begroot op:
in de zaak 10816918 \ EJ VERZ 23-641
- griffierecht € 487,00
- salaris gemachtigde € 814,00
- nakosten € 135,00 (plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.436,00
in de zaak 10817101 \ EJ VERZ 23-642
- salaris gemachtigde € 814,00
- nakosten € 135,00
Totaal € 949,00
5.21.
De verzochte wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5.22.
Omdat [verweerder] in het ongelijk is gesteld, wordt voor de veroordeling van Van Mossel in de daadwerkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand die door [verweerder] zouden zijn gemaakt geen aanleiding gezien.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in de zaak 10816918 \ EJ VERZ 23-641
verklaart voor recht dat [verweerder] op 28 september 2023 terecht door Van Mossel op staande voet is ontslagen;
veroordeelt [verweerder] - tegen behoorlijke bewijs van kwijting - tot betaling van een bedrag ter hoogte van € 4.836,98 aan gefixeerde schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 28 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten van € 1.436,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na vandaag tot aan de dag van betaling en te vermeerderen met de eventuele kosten van betekening van de beschikking;
wijst het meer of anders verzochte af;
in de zaak 10817101 \ EJ VERZ 23-642
wijst de verzoeken van [verweerder] af;
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten van € 949,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na vandaag tot aan de dag van betaling en te vermeerderen met de eventuele kosten van betekening van de beschikking;
in de zaken 10816918 \ EJ VERZ 23-641 en 10817101 \ EJ VERZ 23-642
verklaart deze beschikking, voor zover deze ziet op de veroordelingen, uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.M. van den Berk, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024.