ECLI:NL:RBOBR:2024:1700

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
01/279154-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdenking en veroordeling voor afpersing met dreiging van geweld en vordering van schadevergoeding

Op 23 april 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van afpersing en bedreiging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gedurende een periode van meer dan vijf jaar onder dreiging van geweld in totaal ruim 150.000 euro heeft afgedwongen van het slachtoffer. De verdachte heeft het slachtoffer herhaaldelijk bedreigd via WhatsApp- en sms-berichten, waarin hij gewelddadige en dreigende taal gebruikte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing, maar sprak hem vrij van de bedreiging van zijn vader, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met oplegging van algemene en bijzondere voorwaarden. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 157.987,80 aan materiële schadevergoeding en € 3.000 aan immateriële schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door zijn handelen, ernstige inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke integriteit van het slachtoffer, die jarenlang in angst heeft geleefd en financieel ten gronde is gericht. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.279154.23
Datum uitspraak: 23 april 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] [1984],
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 januari 2024 en 9 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 januari 2024.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 09 april 2024 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1
januari 2018 tot en met 12 januari 2023 te Veghel en/of te Uden, gemeente Meierijstad en/of elders in Nederland (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] (telkens) heeft gedwongen tot de afgifte van een of meer hoeveelheden geld (tot een totaalbedrag van 150.041,86 euro of daaromtrent), in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die (telkens) geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n),
door (telkens)
die [slachtoffer] (dreigende) whats-app berichten en/of sms berichten en/of spraakberichten toe te zenden (zakelijk weergegeven) inhoudende dat hij geld moest geven/storten en/of met de bedreigende teksten :
"bel ons even, ik zweer dat ik je kankerkop kapot sla, dat zweer ik op mijn kinderen" en/of "ik maak je kapot als ik je zie, dat zweer ik op alles" en/of "ik blaas je woning op, ik steek je woning in de fik" en/of "het is oorlog kankerkop, je bent niet meer veilig" en/of "nu ben ik het zat kankerhond, heb moordneigingen nu, ik blaas die kankerdeur eruit als je er niet uit komt", althans (telkens) berichten met een soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of door
de woning van die [slachtoffer] te bekladden en/of te bekogelen/besmeuren met eieren en/of met verf en/of
de auto van die [slachtoffer] in brand te steken;
T.a.v. feit 2:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 14 oktober 2023 tot en met 16 oktober 2023 te 's-Hertogenbosch en/of te Soest, in elk geval in Nederland, [persoon 1] (zijnde verdachte's vader) (telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [persoon 1] (telkens) dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je spullen vernielen, ik ga je gezicht helemaal verbouwen" en/of "ik sla je helemaal kapot" en/of "Ik sla je helemaal invalide, ik sla je helemaal in coma" en/of "wacht maar tot je thuis komt, dan zie je wel wat er gebeurd", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Inleiding

Op 27 december 2022 werd door [slachtoffer] aangifte gedaan van chantage en afpersing. Deze afpersing en chantage zou zijn gepleegd door [verdachte] (hierna: verdachte) en zou hebben plaatsgevonden tussen 2018 en eind 2022.
Uit de aangifte blijkt dat [slachtoffer] en verdachte elkaar al een jaar of 25 kennen. Sinds 2012 leende aangever verdachte geld zodat verdachte zijn schulden en boetes kon betalen. Dit geld werd cash gegeven of via de bank overgemaakt en aangever dacht hiermee een vriend te helpen. Het contante geld werd opgehaald door verdachte, zijn vader of zijn zonen en de bankoverschrijvingen vonden plaats naar verschillende rekeningnummers.
In 2015 wilde aangever [slachtoffer] geen geld meer lenen aan verdachte. Verdachte dreigde vervolgens om het geld dat hij eerder had geleend niet terug te betalen als aangever [slachtoffer] hem geen geld meer gaf. Aangever [slachtoffer] besloot daarop om verdachte toch weer geld te geven. Hij dacht dat het wel goed zou komen en dat verdachte hem wel terug zou betalen.
In 2018 kwam aangever [slachtoffer] financieel in de problemen en besloot hij om verdachte geen geld meer te lenen. Verdachte reageerde hier volgens aangever boos op omdat hij vond dat aangever [slachtoffer] hem niet kon laten zitten. Sinds die tijd zou verdachte middels WhatsApp- en SMS-berichten en telefonisch gedreigd hebben met geweld als aangever hem geen geld meer zou geven. Daarnaast zou verdachte ook gedreigd hebben om de ramen van de woning van aangever in te gooien, zijn huis in brand te steken en zijn huis te bekladden. Aangever zag zich daarom gedwongen geld te blijven geven/overmaken.
Verder heeft aangever verklaard dat zijn woning in 2021 is bekogeld met eieren en beklad met de letters GHB. Ook zou in 2021 het slot van de woning van aangever [slachtoffer] zijn vernield en zouden de ramen van zijn woning zijn ingespoten met verf. In december 2021 is de auto van aangever in brand gestoken toen deze geparkeerd stond op de oprit bij de woning. Aangever vermoedt dat verdachte achter deze incidenten zit.
Daarnaast is op 19 oktober 2023 een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt met betrekking tot bedreigingen die door verdachte vanuit de PI in Zeist tegen zijn vader zijn gedaan.
Verdachte wordt thans beschuldigd van de afpersing van [slachtoffer] in de periode 1 januari 2028 tot 12 januari 2023 (
feit 1) en de bedreiging van zijn vader in de periode 14 tot en met 16 oktober 2023 (
feit 2).

Vrijspraak feit 2.

De rechtbank acht, met de officier van justitie en de verdediging, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring feit 1.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 wettig en overtuigend bewezenverklaard kan worden met uitzondering van het bekladden van de woning van aangever, het bekogelen/besmeuren met eieren en/of verf en het in brand steken van de woning van aangever. Hiervan kan niet worden vastgesteld dat dit door verdachte is gedaan zodat verdachte hiervan partieel vrijgesproken dient te worden.
Het standpunt van de verdediging.
Door de verdediging is partiële vrijspraak ten aanzien van feit 1 bepleit. Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte dreigende teksten aan aangever heeft gestuurd en dat aangever geld heeft overgemaakt. Het bedrag dat verdachte nog aan aangever is verschuldigd, is echter lager dan het bedrag in de tenlastelegging doordat verdachte reeds een aanzienlijk deel heeft terugbetaald. Verdachte schat het nog verschuldigde bedrag rond de € 50.000,00. Tevens kan niet worden bewezen dat verdachte betrokken was bij de incidenten rondom de woning en auto van aangever.
Het oordeel van de rechtbank.
Op grond van de bewijsmiddelen opgenomen in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage, acht de rechtbank feit 1 wettig en overtuigend bewezen. Met betrekking tot het bewijs overweegt de rechtbank verder nog het volgende.
Van afpersing is, voor zover hier van belang, sprake wanneer een verdachte met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld of bedreiging met geweld iemand dwingt tot de afgifte van enig goed dat aan een derde toebehoort. Uit de jurisprudentie volgt dat de Hoge Raad een ruime uitleg geeft aan het bestanddeel ‘bedreiging met geweld’: de dreiging hoeft niet concreet te zijn, de dreiging kan ook een ander dan de bedreigde betreffen en de bedreiging omvat ook het geweld dat door een ander dan de afperser zal worden aangewend.
Op grond van de aangifte, de processen-verbaal met betrekking tot de door aangever ontvangen berichten en geluidsfragmenten, de processen-verbaal met betrekking tot het onderzoek naar de bankrekeningen van aangever en de getuigenverklaringen zoals opgenomen in de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat aangever in de periode van 1 januari 2018 tot en met 12 januari 2023 onder dreiging van geweld geldbedragen heeft overgemaakt naar bankrekeningen van verdachte en diens familieleden. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan afpersing.
Ten aanzien van de hoogte van het afgeperste bedrag stelt de rechtbank vast dat de verbalisant in proces-verbaal 33 uitkomt op een bedrag van €
121.776,86 dat door aangever vanuit zijn zakelijke rekening is overgemaakt. Genoemd proces-verbaal betreft een samenvatting van de processen-verbaal 28 t/m 32 elders in het dossier. De rechtbank constateert op basis van laatstgenoemde processen-verbaal dat het totaalbedrag moet zijn: € 122.746,86. In proces-verbaal 33 is er door de verbalisant een kennelijke fout gemaakt bij het optellen van de bedragen die zijn overgemaakt in 2020. Samen met het bedrag dat door aangever is overgemaakt vanaf zijn privérekening (een bedrag van € 27.295,0, hetgeen volgt uit proces-verbaal 60) komt het totaal op de tenlastegelegde € 150.041,86. Dat verdachte een deel van dit bedrag aan aangever zou hebben gegeven dan wel een deel zou hebben terugbetaald vindt op geen enkele wijze steun in het dossier. Bovendien doen latere terugbetalingen, voor zover die er al zouden zijn, niet af aan de constatering dat het geld door verdachte is afgeperst van aangever.
Net als de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank verder van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte verantwoordelijk is voor de incidenten bij de woning van aangever en het in brand steken van zijn auto zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 1:
op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2018 tot en met 12 januari 2023 in Nederland (telkens) met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] (telkens) heeft gedwongen tot de afgifte van hoeveelheden geld (tot een totaalbedrag van 150.041,86 euro), toebehorende aan die [slachtoffer] en/of een derde,
door (telkens)
die [slachtoffer] (dreigende) whats-app berichten en/of sms berichten en/of spraakberichten toe te zenden (zakelijk weergegeven) inhoudende dat hij geld moest geven/storten en/of met de bedreigende teksten:
"bel ons even, ik zweer dat ik je kankerkop kapot sla, dat zweer ik op mijn kinderen" en/of "ik maak je kapot als ik je zie, dat zweer ik op alles" en/of
"ik blaas je woning op, ik steek je woning in de fik" en/of
"het is oorlog kankerkop, je bent niet meer veilig" en/of
"nu ben ik het zat kankerhond, heb moordneigingen nu, ik blaas die kankerdeur eruit als je er niet uit komt", althans berichten met een soortgelijke dreigende aard en/of strekking.

De strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Behalve de algemene voorwaarden dienen hierbij te worden opgelegd de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en een locatieverbod met betrekking tot het adres waar aangever verblijft.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om matiging van de eis van de officier van justitie. Verdachte heeft in de P.I. laten zien verantwoordelijkheid te nemen voor zijn gedrag en daarbij heeft hij zich bereid verklaard zich te houden aan alle te stellen voorwaarden.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan afpersing van een bekende van hem, die in de loop der jaren onder dreiging van geweld ruim 150.000 euro heeft afgestaan aan verdachte. Het slachtoffer voelde zich door de voortdurende, vele en telkens terugkerende berichten en telefoontjes zo ernstig bedreigd dat hij zich gedwongen zag telkens opnieuw geld naar de bankrekeningen van verdachte en diens familie over te maken. Het slachtoffer heeft jarenlang in angst geleefd en is door toedoen van verdachte financieel ten gronde gericht. Ook toen het slachtoffer niet langer over de financiële middelen beschikte om aan de eisen van verdachte te kunnen voldoen en het slachtoffer dit aan verdachte kenbaar maakte, is verdachte druk blijven zetten en blijven bedreigen om nog meer geld te verkrijgen. Het slachtoffer leende zelfs geld bij anderen om aan de eisen van verdachte te kunnen voldoen. Door zijn handelen heeft verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van het slachtoffer. Slachtoffers van dergelijke feiten kampen vaak nog lange tijd met de psychische gevolgen daarvan. Dat dit ook in dit geval zo is, is gebleken uit de schriftelijk slachtofferverklaring die ter terechtzitting namens het slachtoffer is voorgedragen en uit de verklaringen die het slachtoffer in deze strafzaak heeft afgelegd. Ook uit verklaringen van personen uit de omgeving van het slachtoffer kan worden opgemaakt hoe indringend en bedreigend het gedrag van verdachte door het slachtoffer is ervaren.
De persoon van verdachte
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte blijkt dat verdachte eerder in aanraking is geweest met politie en justitie in verband met gewelds- en vermogensdelicten. Verdachte werd laatstelijk op 19 oktober 2021 door de politierechter veroordeeld wegens onder andere bedreiging en heling.
Verder houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals opgenomen in het reclasseringsrapport van 24 januari 2024.
De op te leggen straf
Gelet op de ernst van het feit, waarbij de rechtbank in het bijzonder acht slaat op de lange pleegperiode en de hoogte van het bedrag dat is afgeperst, is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf die de duur van de voorlopige hechtenis overstijgt. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld die door de reclassering zijn geadviseerd. Daarnaast zal de rechtbank in het belang van het slachtoffer een locatieverbod opleggen zoals door de officier van justitie is geëist.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht voor toewijzing vatbaar een bedrag van € 177.331,59 bestaande uit € 168.331,59 aan materiële schade en € 9.000,00 aan immateriële schade. In de visie van het Openbaar Ministerie is dit deel van de schade voldoende onderbouwd en staat zij in voldoende rechtstreeks verband met feit 1. Ten aanzien van de overige materiële schade (de posten ‘contante pinopnames’) dient de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering verklaard te worden nu niet kan worden vastgesteld dat dit geld daadwerkelijk naar verdachte is gegaan.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is afwijzing bepleit ten aanzien van de posten ‘medische kosten’ en ‘begeleiding’ inclusief de toekomstige kosten hiervan, ‘budgetbeheer’ inclusief de toekomstige kosten hiervan, ‘extra kosten in verband met achterstanden, ‘extra kosten verkoop woning’ en van de ‘extra vervoers- en parkeerkosten’ met uitzondering van de kosten gemaakt voor het bezoek aan de raadsvrouw.
Ten aanzien van de post afgeperste (girale) bedragen is aangevoerd dat het bedrag dient te worden gematigd gelet op de reeds terugbetaalde bedragen. Verdachte erkent ongeveer nog € 50.000 euro verschuldigd te zijn aan de benadeelde partij. De posten uit de vordering die zien op de contante pinopnames dienen te worden afgewezen, nu niet is komen vast te staan dat dit geld aan verdachte is gegeven. Ten aanzien van de immateriële schade is om matiging verzocht.
Beoordeling
De rechtbank acht toewijsbaar, ter vergoeding van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een bedrag van € 3.000.00 aan immateriële schade en een bedrag van € 157.987,80 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank komt tot deze bedragen op grond van hetgeen hierna per post zal worden overwogen.
Medische kosten psycholoog (post 1)
Naar het oordeel van de rechtbank is ten aanzien van deze post onvoldoende onderbouwd dat deze schade daadwerkelijk is of zal ontstaan. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de benadeelde partij contact heeft gezocht met de POH GGZ. Onduidelijk is echter of de verdachte kosten zal gaan maken voor een behandeling bij een psycholoog, en wat de hoogte is van deze kosten. De benadeelde partij zal daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
Begeleiding eigen bijdrage CAK en begeleiding doorlopend (posten 2a en 2b)
Ten aanzien van dit deel van de vordering geldt dat het causaal verband met het bewezen verklaarde feit naar het oordeel van de rechtbank op dit moment onvoldoende kan worden vastgesteld. Nader onderzoek hiernaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij zal daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
Kosten in verband met budgetbeheer (posten 3a, 3b en 3c).
Naar het oordeel van de rechtbank staan deze kosten in rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde feit. Voor zover dit toekomstige schade betreft, is voldoende onderbouwd en aannemelijk geworden dat deze schade daadwerkelijk zal ontstaan. De posten 3a, 3b en 3c zullen dan ook worden toegewezen.
Extra kosten i.v.m. achterstanden belastingdienst, CJIB zorgpremie en ASR verzekeringen (posten 4a, 4b en 4c)
Ten aanzien van dit deel van de vordering geldt dat het causaal verband met het bewezen verklaarde feit naar het oordeel van de rechtbank op dit moment onvoldoende kan worden vastgesteld. Nader onderzoek hiernaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij zal daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
Extra kosten i.v.m. verkoop woning: makelaar, notaris en energielabel (posten 5a, 5b en 5c)
Ten aanzien van dit deel van de vordering geldt dat het causaal verband met het bewezen verklaarde feit naar het oordeel van de rechtbank op dit moment onvoldoende kan worden vastgesteld. Nader onderzoek hiernaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij zal daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
Extra vervoers- en parkeerkosten (post 6a)
Naar het oordeel van de rechtbank is dit deel van de vordering onvoldoende onderbouwd. De vordering en daarop gegeven toelichting maken onvoldoende inzichtelijk hoe en waaruit de gevorderde schade is opgebouwd nu ritgegevens zoals data en afgelegde afstanden ontbreken. De benadeelde partij zal daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
De afgeperste bedragen voor zover dit betreft de overschrijvingen vanaf de zakelijke rekening, de overschrijvingen vanaf de privérekening en de overschrijvingen naar [persoon 2] vanaf de zakelijke rekening (posten 7a, 7b en 7e)
Naar het oordeel van de rechtbank staan deze posten in rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde feit en zijn zij voldoende onderbouwd. De posten 7a, 7b en 7e zullen dan ook worden toegewezen. Gelet op hetgeen bij de bewezenverklaring werd overwogen volgt de rechtbank de verdediging niet in het verweer dat er door verdachte bedragen aan de benadeelde partij zijn terugbetaald die in mindering op het gevorderde bedrag zouden moeten worden gebracht.
De afgeperste bedragen voor zover dit betreft de contante pinopnames (posten 7c en 7d)
Ten aanzien van dit deel van de vordering geldt dat het causaal verband met het bewezen verklaarde feit naar het oordeel van de rechtbank op dit moment onvoldoende kan worden vastgesteld. Niet kan worden vastgesteld dat de contant opgenomen bedragen daadwerkelijk bij verdachte terecht zijn gekomen. De benadeelde partij zal daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
De immateriële schade.
Een benadeelde heeft recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding als sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ (artikel 6:106, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek). Naast het bestaan van geestelijk letsel, kan de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat hiervan sprake is (HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793). In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke grond voor schadevergoeding zich in deze zaak voordoet. Uit de namens de benadeelde partij voorgedragen slachtofferverklaring volgt dat de jarenlange afpersing grote gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer. De benadeelde partij is financieel ten gronde gericht, heeft jarenlang in stress en spanning geleefd en heeft nog steeds last van sombere en depressieve gevoelens. Hij heeft zich daarom tot de huisarts gewend voor ondersteuning. De ernst van de jarenlange afpersing is ook dusdanig dat de negatieve gevolgen daarvan voor de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank kunnen worden verondersteld.
Gelet op het voorgaande staat vast dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank zal de schadevergoeding naar billijkheid vaststellen op € 3.000,00 en de vordering ten aanzien van het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren.
Voor zover in het voorgaande onderdelen van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, geldt hiervoor dat de benadeelde partij deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2023 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde onder feit 1 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. feit 1:
afpersing
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel:
T.a.v. feit 1:
Een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Novadic Kentron op het adres Rompertsebaan 12 5231 GT Den Bosch. Veroordeelde blijft zich hierna melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
- dat veroordeelde zal meewerken aan diagnostiek en zich indien geïndiceerd zal laten behandelen door Reinier van Arkel of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra deze beschikbaar is en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Hierbij houdt veroordeelde zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
- dat veroordeelde zal verblijven bij Exodus Den Bosch of een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend op de huidige hechtenis of kort daarna zolang veroordeelde kan overbruggen bij zijn vader. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
- dat veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal hebben of zoeken met [slachtoffer], zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
- dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd niet zal ophouden binnen een straal van 300 meter van het [adres] Uden, tenzij deze aanwezigheid plaatsvindt met uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de reclassering en daarbij de aanwijzingen van de reclassering worden opgevolgd, zolang de reclassering dit locatieverbod noodzakelijk acht.
- dat veroordeelde zich zal inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
- dat veroordeelde toestemming zal geven voor inzage in zijn financiën zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt. Indien geïndiceerd werkt veroordeelde mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.
- dat veroordeelde zal meewerken aan controle op het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
T.a.v. feit 1:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer], van een bedrag van 160.987,80 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 365 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 157.987,80 euro materiële schade en 3.000,00 euro immateriële schade.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
T.a.v. feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]:
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer], van een bedrag van 160.987,80 euro, bestaande uit 157.987,80 euro materiële schade en 3.000,00 euro immateriële schade.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.E. de Kryger, voorzitter,
mr. F. van Buchem en mr. S.H. Diepeveen, leden,
in tegenwoordigheid van S.A. Nuyens, griffier,
en is uitgesproken op 23 april 2024.
mr. S.H. Diepeveen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.