Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
6 december 2021, 14 februari 2022, 17 oktober 2022, 7 augustus 2023, 4 december 2023,
7 december 2023, 8 december 2023 en 8 januari 2024.
1.Het ne bis in idem-beginsel
2.De onschuldpresumptie
3.Handelen OM in strijd met fair trial
4.Schending redelijke termijn
5.Verjaring
2°.veroordeling, indien een straf is opgelegd, gevolgd door gehele uitvoering, gratie of verjaring der straf.
- Op 28 oktober 2019 is ter zitting besproken dat het OM had geprobeerd de getuige naar Nederland te halen, maar dat dat niet was gelukt. Rechtshulpverzoeken aan Turkije verliepen moeizaam.
- Op 11 november 2020 is ter zitting gebleken dat de getuige nog altijd niet was gehoord, maar dat een videoverhoor was gepland op 16 december 2020. Het verhoor heeft die dag echter niet plaats kunnen vinden als gevolg van een corona-lockdown in Turkije. Een nieuwe datum werd gepland op 6 juli 2021. Ook toen heeft het verhoor niet plaats kunnen vinden, nu omdat de getuige ziek was.
- Op 29 november 2021 is ter zitting gebleken dat de getuige nog niet was gehoord, maar dat een verhoor gepland was in januari 2022.
- Op 14 februari 2022 is ter zitting gebleken dat de getuige [getuige 1] op 12 januari 2022 opnieuw niet gehoord is kunnen worden. Het OM en de verdediging zijn vervolgens ter zitting overeengekomen dat een verhoor zal plaatsvinden via vooraf op te stellen schriftelijke vragen.
- Op 17 oktober 2022, toen de inhoudelijke behandeling wegens ziekte van de advocaat van verdachte niet kon doorgaan, is ter zitting gebleken dat [getuige 1] nog niet was gehoord. De rechtbank heeft toen beslist dat de rechter-commissaris zou proberen hem alsnog te horen.
- De rechter-commissaris heeft op 31 augustus 2023 in een proces-verbaal van bevindingen uitgelegd welke moeite hij heeft gedaan om de getuige te traceren en hij heeft toen het onderzoek, voor zover dat zag op het horen van deze getuige, beëindigd. De getuige bleek op dat moment onvindbaar op het door de verdediging opgegeven adres in [plaats 1] in Oost-Turkije. In een proces-verbaal van 21 februari 2023 werd gerapporteerd dat niemand in het dorp [getuige 1] bleek te kennen. Vermeld werd dat de getuige niet in het dorp woont.
- De rechter-commissaris heeft hierna, op 20 november 2023, na opgave van de verdediging op 19 oktober 2023 van een adres in Istanboel waar [getuige 1] mogelijk kon worden bereikt, nog bericht dat een rechtshulpverzoek is uitgezet bij AIRS.
De rechtbank stelt in dat kader voorop dat indien de verdediging hierdoorgeen behoorlijke en effectieve gelegenheid heeft om het door artikel 6, derde lid, onder d, van het EVRM gewaarborgde ondervragingsrecht uit te oefenen, een veroordeling van de verdachte desondanks in overeenstemming kan zijn met de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Bepalend is daarvoor, zo komt in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) naar voren, de uiteindelijke evaluatie van ‘the overall fairness of the trial’. Van belang hierbij zijn:
( i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt,
(ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit en
(iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid.
Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd.
Naarmate het gewicht van de verklaring van de getuige die niet gehoord kon worden groter is, is het – wil de verklaring voor het bewijs kunnen worden gebruikt – des te meer van belang dat een goede reden bestaat voor het niet bieden van een ondervragingsgelegenheid en dat compenserende factoren bestaan.
Zoals hiervoor reeds is overwogen is de reden waarom de genoemde getuige niet is gehoord erin gelegen dat hij (uiteindelijk) onvindbaar was en het onaannemelijk was dat hij binnen een aanvaardbare termijn kon worden gehoord.
De volgende vraag die beantwoord moet worden, is of de verklaringen van deze getuige als ‘sole or decisive’ bewijs dienen te worden beschouwd.
De rechtbank stelt het volgende vast.
Ook zijn de zus van verdachte, [getuige 4] , schoondochter van de getuige en haar echtgenoot [getuige 5] , zoon van de getuige, door de politie gehoord. Ook zij hebben verklaard over [getuige 1] . Verdachte is ook zelf meermalen verhoord over [getuige 1] . Ook ter terechtzitting heeft verdachte verklaringen over hem afgelegd.
Daarnaast heeft onderzoek plaatsgevonden naar de financiële positie van [getuige 1] .
Naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van het OM hebben de Turkse justitiële autoriteiten [getuige 1] op 5 mei 2016 (kort) gehoord. In het dossier ligt verder een, eveneens zeer summiere, schriftelijke en door [getuige 1] ondertekende, verklaring van 9 mei 2018.
1
°.in drie jaren voor alle overtredingen;
2
°.in zes jaren voor de misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld;
3
°.in twaalf jaren voor de misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld.
De conclusie van de verdediging dat alle ten laste gelegde witwasdelicten die zijn gepleegd voor 25 februari 2004 zijn verjaard, volgt de rechtbank hierom niet.
De rechtbank overweegt (op dit punt ten overvloede maar voor alle helderheid in verband met de bewezenverklaring die hierna zal volgen) dat de strafbaarstelling van witwassen bestaat uit zowel voortdurende handelingen als handelingen die naar hun aard op een bepaald moment in de tijd plaatsvinden. In de tenlastelegging zijn verschillende witwashandelingen opgenomen. Voor zover de tenlastelegging ziet op witwashandelingen die naar hun aard op een bepaald moment in de tijd plaatsvinden – te weten: het verwerven, overdragen en omzetten – is de verjaringstermijn aangevangen op de dag na die waarop de witwashandelingen zijn gepleegd. Voor zover de tenlastelegging ziet op het verwerven, overdragen en omzetten van uit misdrijf afkomstige voorwerpen in de periode voorafgaand aan 14 oktober 2003, zal, gelet op de in de tenlastelegging genoemde pleegperiode, geen bewezenverklaring kunnen volgen.
Tussenconclusie: het OM is ontvankelijkHet hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat - ook wanneer de verweren in onderling verband en samenhang worden beschouwd - geen sprake is van een uitzonderlijk geval waarbij plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het OM in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. De verweren worden verworpen. Het OM is ontvankelijk in de vervolging. De rechtbank stelt tot slot vast dat er geen gronden zijn gebleken voor schorsing van de vervolging. De rechtbank komt daarom nu toe aan een inhoudelijke beoordeling van de ten laste gelegde feiten.
Bespreking algemene verweren ten aanzien van het bewijsAlgemeen verweer: onrechtmatige start van het onderzoek
Daarnaast is de justitiële informatie van verdachte weergegeven en is onderzoek gedaan in het Kadaster en bij de Kamer van Koophandel.
Uit het proces-verbaal van verdenking volgt dat voorafgaande aan de start van dit onderzoek voldoende informatie beschikbaar was om te kunnen spreken van een redelijke verdenking van witwassen en/of schuld witwassen en/of gewoonte witwassen dan wel het medeplegen van deze feiten en/of heling van criminele gelden door verdachte.
De beslissing van de rechter-commissaris om op 15 oktober 2015 een machtiging SFO af te geven was op dit proces-verbaal van verdenking gebaseerd en was om die reden gerechtvaardigd.
De tenlastelegging onder feit 1 is beperkt tot de jaren 2005 tot en met 2012. De rechtbank zal zich dan ook in haar overwegingen beperken tot die periode en zal de kasopstelling als zodanig inperken. De bewijsmiddelen met betrekking tot de posten in de kasopstelling zal de rechtbank uitwerken in een bewijsmiddelenbijlage, zoals vermeld voorafgaand aan de bewezenverklaring.
Beginsaldo
€ 75.000,-
2009:
€ 88.592,-
2010:
€ 125.249,-(gebaseerd op de gegevens van de Belastingdienst);
€ 105.244,-(gebaseerd op de gegevens van de Belastingdienst);
€ 101.250,-(gebaseerd op de gegevens van de Belastingdienst);
€ 125.025,-
Contante opnames van Nederlandse bankrekeningen
Contante legale inkomsten: privé onttrekkingen coffeeshop, arbeidsinkomsten ex-partner en contante huurinkomsten
contante inkomstenper jaar, afkomstig uit de omzet in de coffeeshop. Ter zitting is gesteld dat deze bedragen in de kasopstelling die de politie heeft opgemaakt ten onrechte niet zijn meegenomen.
contante huurinkomstenheeft de verdediging betwist.
contante ontvangsten vanuit legaal inkomenvan verdachte op bedragen van respectievelijk:
Contante stortingen
2008heeft de verdediging betwist dat alle stortingen op Belgische rekeningen bij de [bedrijf 7] van en voor verdachte waren. De rechtbank acht dit evenmin bewezen en daarom zal de rechtbank bedragen tot € 160.000,-, die werden gestort op bankrekeningen van de broer van verdachte, in mindering brengen op de contante uitgaven volgens de berekening van de politie.
2009heeft de verdediging betwist dat een bedrag van € 10.000,-, gestort op de en/of rekening van verdachte en zijn compagnon [medeverdachte 3] volledig aan verdachte is toe te rekenen. De verdediging heeft gepleit voor de helft, € 5.000,-. De rechtbank volgt de verdediging hierin niet. Verdachte heeft ter terechtzitting van 4 december 2023 verklaard dat hij niet weet waarom het geld op de en/of rekening is gestort, maar dat hij er niettemin van uitgaat dat het geld van hem is geweest. De wijze waarop het totale geldbedrag eerst op de en/of rekening is gestort en daarna is doorgestort op een rekening van verdachte, past hier ook bij.
2010, 2011 en 2012heeft de verdediging betwist dat stortingen op Turkse bankrekeningen van verdachte en op de Turkse bankrekening van [bedrijf 1] afkomstig zijn uit misdrijf, nu het hier telkens gaat om geld dat afkomstig is uit geldleningen uit Turkije. De rechtbank stelt op deze plaats vast dat [bedrijf 1] een vennootschap is van verdachte en dat hij als enige gemachtigd was te beschikken over de gelden op deze bankrekening. De rechtbank volgt de stellingen van de verdediging daarom niet. Op de stelling dat het hier gaat om gelden die afkomstig zijn uit leningen van Turkse familieleden van verdachte zal de rechtbank op deze plaats niet ingaan. Zij zal dit doen bij de bespreking van feit 2. Kort gezegd komt het erop neer dat de rechtbank deze stelling niet volgt.
Contante uitgaven
2005heeft de verdediging de post van € 65.000,- ter zake een contante storting op de kwaliteitsrekening van het notariskantoor [bedrijf 8] op naam van [getuige 10] (hierna: [getuige 10] ) betwist, omdat [getuige 10] volgens verdachte over deze transactie leugenachtig heeft verklaard. De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank heeft vastgesteld dat er op 27 mei 2005 een koopovereenkomst is opgesteld tussen [getuige 10] en verdachte met daarin een boetebeding. Op grond van het bankafschrift van de [bedrijf 9] (p. 2554), en het stortingsbewijs in de bijlage (p. 2555), kan verder worden vastgesteld dat op 14 juni 2005 op naam van [getuige 10] een bedrag van € 65.000,- contant is gestort op de girorekening van het notariskantoor. [getuige 10] heeft een getuigenverklaring afgelegd, waarin hij gedetailleerd heeft verklaard over deze transactie (in feit 3 betreft dit transactie 1) en de afspraken die hij met verdachte heeft gemaakt. [getuige 10] verklaart uitgebreid over het probleem van verdachte die “zwart geld wit wilde maken”, een probleem waarmee [getuige 10] hem hielp door een koopovereenkomst met boetebeding van € 65.000,- voor een pand af te sluiten zonder intentie het pand daadwerkelijk over te nemen en vervolgens het boetebedrag met contant geld van verdachte te voldoen (p. 2558). Deze verklaring acht de rechtbank betrouwbaar, omdat hetgeen de getuige verklaart overeenstemt met de gang van zaken, zoals daarvan blijkt uit de onderliggende stukken en omdat de getuige met zijn verklaring niet alleen verdachte maar ook zichzelf belast.
2006geldt het volgende. De verdediging heeft de post € 36.000,- betaling aan [naam 4] inzake hypothecaire lening betwist. Verdachte heeft verklaard nooit een bedrag van die omvang aan [naam 4] te hebben geleend. De rechtbank heeft op grond van het dossier het volgende vastgesteld. Verdachte en [naam 4] hadden een kredietovereenkomst van € 800.000,- (p. 2809). In het dossier ligt ook een hypotheekakte van 29 juni 2006 waarin dit bedrag wordt genoemd (p. 2810 e.v.). Op 27 juni 2006 is door verdachte niet € 800.000,- maar € 760.000,- overgemaakt naar de notaris onder vermelding van het nummer van de hypotheekakte (p. 2816). In de afrekening van de notaris is vermeld dat [naam 4] al eerder een bedrag van € 36.000,- heeft ontvangen (p. 2826). [naam 4] heeft in 2011 aangifte gedaan tegen verdachte, waarin hij ook heeft verklaard ooit € 40.000,- van verdachte te hebben geleend (p. 2832). De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte minstens € 36.000,- contant aan [naam 4] heeft betaald. De verklaring van verdachte dat dit bedrag niet zou zijn uitbetaald aan [naam 4] maar door hem van de lening zou zijn ingehouden bij wijze van borg, is naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig. Het inhouden van een borg op in lening is op zichzelf al bevreemdend, maar hier te meer nu er zekerheid was gegeven door de ten behoeve van verdachte gevestigde hypotheek. Het staat bovendien haaks op hetgeen verdachte aan de notaris heeft verteld, namelijk dat [naam 4] al € 36.000,- had ontvangen. De rechtbank volgt dan ook de kasopstelling van de politie en neemt de post € 36.000,- over.
2009heeft de verdediging de post contante betaling deelneming [bedrijf 1] . in [bedrijf 12] ad € 82.500,- betwist. Aangevoerd is dat in het dossier geen bewijs is te vinden waaruit volgt dat dit bedrag in contanten is voldaan. Bovendien is het onlogisch om een dergelijk bedrag afkomstig van een vennootschap contant te betalen. Door het tijdsverloop kan van verdachte niet worden verwacht dat hij zich de details van deze deelneming te kunnen herinneren, aldus de verdediging.
2010heeft de verdediging de post ‘terugbetaling lening [naam 6] inzake aankoop [adres 39] Eindhoven’ betwist. Aangevoerd is dat uit de onderzoeksbevindingen niet is gebleken dat dit bedrag contant is terugbetaald aan de broer van verdachte.
2011, zijnde € 30.000,- bouw woning [adres 1] betaling keuken en € 29.572,90 bouw woning [adres 1] betaling aan [naam 7] , zijn door de verdediging niet betwist. De rechtbank neemt deze posten over in de kasopstelling.
contante uitgavenals volgt.
€ 2.457.480,-
- Er zijn grote bedragen vanuit Turkije naar bankrekeningen van verdachte in Nederland overgeboekt, zonder dat daarvoor een duidelijke economische reden bestaat;
- Van leenovereenkomsten die er volgens verdachte zijn afgesloten in Nederland en in Turkije, waren geen (schriftelijke) overeenkomsten, er waren geen afspraken over de terugbetaling ervan en aan de leningen waren ook regelmatig geen zekerheden verbonden;
- uit het opsporingsonderzoek genaamd Brahms is het beeld naar voren gekomen dat verdachte in de periode van juni 2005 tot januari 2007 actief was in de handel in softdrugs een daarbij een centrale rol speelde (p. 51 algemeen dossier);
- op 8 februari 2011 is tijdens een doorzoeking in de woning van verdachte 20 kilogram softdrugs aangetroffen;
- op 23 februari 2016 hebben doorzoekingen in de woningen van verdachte en familieleden plaatsvonden. Bij verdachte is toen een contant geldbedrag van
- uit het dossier komt naar voren dat verdachte in een korte tijd een grote vastgoedportefeuille op heeft kunnen bouwen; de WOZ-waarde van zijn onroerend goed nam toe van € 322.185,- in 2004 tot € 16.554.650- in 2009 (p. 23 algemeen dossier);
- uit het dossier komt verder naar voren dat verdachte de beschikking had over miljoenen euro's. Op zijn Nederlandse bankrekeningen kon verdachte regelmatig omvangrijke contante geldbedragen storten. Uit het dossier blijkt verder van betalingen en uitgaven die verdachte deed in aanzienlijke, contante geldbedragen;
- bij de Belastingdienst zijn bedragen in de orde van grootte als hiervoor aangehaald nooit opgegeven. Zowel verdachte als zijn toenmalige levenspartner ( [Ex van verdachte] ) beschikten in de periode 2005-2012 over beperkt legale inkomsten.
Op 7 augustus 2007 wordt € 399.988,- overgeboekt van de Turkse rekening van [getuige 1] naar de Nederlandse rekening met nummer [rekeningnummer] van verdachte.
Dit bedrag blijkt deels (respectievelijk € 10.000,-, 175.000,- en 4.700,-) afkomstig te zijn van een drietal contante stortingen op de rekening van [getuige 2] in de periode van 13 juli tot en met 6 augustus 2007. Het restant (€ 228.067,-) is afkomstig van een andere bankrekening ten name van [getuige 2] , namelijk de bankrekening met nummer [rekeningnummer] .
Voorafgaand hieraan is op dezelfde datum, 26 maart 2008, een bedrag van € 411.000,- bijgeboekt van de bankrekening van [rekeningnummer] van [getuige 2] naar genoemde rekening [rekeningnummer] .
Vijf dagen hiervoor, op 21 maart 2008, is een contante storting gedaan op deze rekening in Turkije van € 415.000,-.
De rechtbank stelt vast dat uit onderzoek is gebleken dat verdachte en diens vader op 21 maart 2008 naar Turkije zijn gereisd.
Voorafgaand aan de overboeking van € 500.000,- van de rekening van [getuige 1] naar de rekening van verdachte, wordt op diezelfde dag een bedrag van € 500.000,- overgeboekt vanaf rekening [rekeningnummer] van [getuige 2] , de vader van verdachte, naar de rekening van [getuige 1] .
Dit bedrag valt deels weer terug te leiden tot contante stortingen, minimaal voor een bedrag van € 2.009.800,-.
Voorafgaand aan die overboeking wordt op 23 juli 2008 een bedrag van € 700.000,- contant gestort op de rekening [rekeningnummer] van vader [getuige 2] .
De rechtbank stelt vast dat dit bedrag volledig afkomstig uit een contante storting.
Dit bedrag is op 6 oktober 2008 overgeboekt en afkomstig van de Turkse bankrekening met nummer [rekeningnummer] van [getuige 3] . Dat bedrag is helemaal terug te leiden tot een contante storting op 3 oktober 2008 op de rekening van [getuige 3] .
Beoordeling
vadervan verdachte van € 8.2 miljoen.
- Alle documenten zijn opgesteld in de Nederlandse of Engelse taal, terwijl [getuige 1] alleen de Turkse taal spreekt en verstaat (p. 4796);
- De Engelstalige verklaring van 20 mei 2010 en de Nederlandstalige verklaring van 22 februari 2010, slechts twee maanden eerder, staan haaks op elkaar waar het gaat over de einddatum van de lening;
- Het zou gaan om een zeer forse lening (beweerdelijk 3.5 miljoen), waarvan niemand precies weet hoe fors, en waarvan de looptijd zonder duidelijke verklaring steeds zou zijn verlengd;
- Over de aflossing bestaan geen afspraken en ook vandaag de dag, vijftieneneenhalf jaar na de dag waarop de lening (beweerdelijk) is verstrekt (de in de administratie van verdachte gevonden, schriftelijke overeenkomst draagt als datum 30 augustus 2008) is op de lening nog niets afgelost;
- Er is geen rente bedongen noch enige andere vergoeding voor het ter beschikking stellen van een zeer aanzienlijk geldbedrag;
- De zekerheid in de vorm van de vestiging van een recht van hypotheek zou pas op 27 juni 2014 (dat is bijna zes jaar na het beweerdelijk sluiten van de overeenkomst) zijn gevestigd;
- [getuige 1] beschikt niet over (een afschrift van) de hypotheekakte, zo blijkt uit zijn verklaring van 5 mei 2016.
De rechtbank zal de verklaringen van verdachte over de transacties waar nodig bespreken onder het oordeel van de rechtbank hierna.
f710.000,- en inclusief de kosten van de aankoop, moest verdachte
f768.166,14 betalen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat geen hypothecaire geldlening is afgesloten.
Een deel van de aankoop is gefinancierd met een hypothecaire geldlening van € 526.500,- en heeft derhalve een legale herkomst (na aftrek van provisie resteert EUR 522.551,25).
Dat geldt niet voor het resterende bedrag van € 248.869,30. Een bedrag van € 49.000,- is betaald vanaf de bankrekening van verdachte. Dit bedrag is afkomstig van contante stortingen op ’bankrekeningen van verdachte. Volgens de aangifte inkomstenbelasting over 2003 (p. 5663), kon verdachte in 2003 niet over dat geld beschikken.
Dan resteerde nog een bedrag van € 199.556,80. Hiervan is € 100.000,- contant gestort bij de [naam 9] . Het resterende bedrag van EUR 99.556,80 is verrekend met een restbedrag vanuit een andere aankoop, namelijk [adres 40] en [adres 41] .
De rechtbank verwijst naar haar eerdere overwegingen en conclusie met betrekking tot de contante huurinkomsten.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte over de lening van [naam 10] niet concreet, niet verifieerbaar en op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is (stap 3 van het stappenplan). [naam 10] was al overleden op het moment dat verdachte deze verklaring gaf, er is geen leningsovereenkomst aangetroffen, de schuld is niet bij de belastingdienst opgegeven en er is niet gebleken van (terug)betalingen van verdachte aan [naam 10] .
Dit bedrag is gedeeltelijk betaald uit een hypothecaire geldlening van € 150.000,- (na aftrek van provisie blijft over EUR 149.250,-). Dit betreft een legale herkomst.
Dan resteerde nog een bedrag van € 21.734,32. Dit bedrag is vanaf de bankrekening van verdachte overgemaakt naar de notaris. Voorafgaand hieraan werd er een contant geldbedrag gestort op de rekening van verdachte van € 24.000,-. Volgens de kasopstelling die de rechtbank hiervoor reeds heeft uitgewerkt, kon verdachte in 2005 niet over dat geld beschikken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat het pand [adres 6] te Eindhoven voorwerp is van witwassen. Verdachte heeft het pand verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat het gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf.
op 1 augustus 2005 gekocht voor een bedrag van € 140.000,- en inclusief de kosten voor de aankoop moest verdachte een bedrag € 149.425,56 betalen. Er is geen financiering geweest door middel van een hypothecaire geldlening.
Vanaf de bankrekening van verdachte is een bedrag van € 84.274,55 overgeboekt naar de notaris. Voorafgaand hieraan werd de bankrekening aangevuld door 13 contante stortingen op deze rekening ter grootte van een bedrag van totaal € 72.400,-. De stortingen vonden alle plaats op 29 juli 2005. Volgens de kasopstelling kon verdachte in 2005 niet beschikken over €72.400,00.
Dan resteerde een bedrag van € 65.151,01. Hier zou een boete in verband met de transactie met betrekking tot de [adres 4] een rol hebben gespeeld. Getuige [getuige 10] zou het geldbedrag voor verdachte hebben betaald. De rechtbank verwijst naar feit 1 waar zij de constructie met [getuige 10] reeds aan de orde heeft gesteld en leugenachtig heeft geoordeeld.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat het pand [adres 7] te Eindhoven voorwerp is van witwassen. Verdachte heeft het pand verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat het onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
Verdachte heeft dit pand volgens de leveringsakte op 24 februari 2006 gekocht van zijn compagnon [medeverdachte 3] en diens toenmalige partner [naam 11] voor een bedrag van € 250.000,-. Verdachte heeft geen hypothecaire geldlening verkregen voor deze aankoop.
Een bedrag van € 100.000,- zou volgens de leveringsakte gefinancierd uit een lening van de verkopers aan verdachte. Er is echter geen overeenkomst van geldlening op schrift gesteld en nergens blijkt van (afspraken) over terugbetaling van de lening. De rechtbank stelt verder vast dat de lening niet is terug te vinden op de belastingaangifte van verdachte. De rechtbank gelooft daarom niet dat er werkelijk sprake is geweest van een geldlening. Waarschijnlijker is dat verdachte een deel van de koopprijs contant heeft betaald.
De verdediging heeft gesteld dat de bedragen die voor de overboeking aan de notaris contant zijn gestort eenvoudig kunnen worden verklaard uit contante huurinkomsten.
De rechtbank verwijst naar haar eerdere overwegingen en conclusie met betrekking tot de contante huurinkomsten.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat het pand [adres 11] te Lierop voorwerp is van witwassen. Verdachte heeft het pand verworven, voorhanden gehad en overgedragen door het te verkopen, terwijl hij wist dat het onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf. Wat betreft het verwerven oordeelt de rechtbank dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte dit tezamen en in vereniging met [medeverdachte 3] heeft gepleegd.
Een deel van deze prijs is betaald met een hypothecaire geldlening van de [bedrijf 4] , namelijk € 2.275.000. Verder heeft een overboeking vanaf de rekening van verdachte waar huurinkomsten giraal op binnenkwamen plaatsgevonden naar de notaris, ter hoogte van een bedrag van € 138.856,50. Ten aanzien van deze bedragen is geen sprake van een vermoeden van een niet legale herkomst.
Alles afwegende concludeert de rechtbank dat met voldoende mate van zekerheid een legale herkomst voor de contante gedeeltes kan worden uitgesloten.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de winkel met bovenwoning en een fitnesscentrum aan de [adres 25] en [adres 18] te Eindhoven voorwerpen zijn van witwassen. Verdachte heeft de panden verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat deze gedeeltelijk - middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf.
Namens [medeverdachte 3] is een bedrag van € 206.382,24 overgemaakt door [bedrijf 15] . De andere helft van het aankoopbedrag kwam voor rekening van verdachte.
Op 28 juni 2007 werd door de zus en zwager van verdachte [getuige 4] en [getuige 5] een bedrag van € 400.000,- overgeboekt naar de rekening van de notaris.
Voorafgaande aan deze overboeking werd de rekening van [getuige 4] en [getuige 5] gevoed met een overboeking uit Turkije, afkomstig van [getuige 3] , de broer van de zwager van verdachte. Uit de bewijsmiddelen volgt dat dit bedrag afkomstig was van een bijboeking vanaf de Turkse rekening van de vader van verdachte, [getuige 2] , die werd gevoed met zes contante stortingen van in elk geval € 365.000. Deze contante stortingen vonden plaats in periode van 8 maart 2007 tot en met 22 juni 2007.
Volgens de kasopstelling was in 2007 bij verdachte sprake van een negatieve kasstroom van € 213.739,-.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat het woonhuis [adres 26] en [adres 27] en de garage [adres 27] in Eindhoven alle voorwerp zijn van witwassen. Verdachte heeft de panden verworven en voorhanden gehad en het pand op [adres 27] overgedragen omdat hij dit heeft verkocht, terwijl hij wist dat het gedeeltelijk - middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf.
Het pand is op 8 augustus 2007 gekocht voor een totaalbedrag van € 344.635,70.
Een bedrag van € 35.750,- werd overgemaakt vanaf een bankrekening op naam van [naam 12] . Dat bedrag werd die dag contant op de rekening gestort.
De zus en zwager van verdachte hebben twee maanden later een hypothecaire geldlening verkregen en de rechtbank heeft vastgesteld dat de aankoop van het pand voorgefinancierd is door verdachte.
Op 24 oktober 2007 heeft verdachte een bedrag van € 137.370,36 ontvangen vanaf de derdengeldrekening van de notaris die de hypotheekakte heeft gepasseerd. De rechtbank concludeert dat dit de hypothecaire geldlening is die de zus en zwager van verdachte (enkele maanden na de koop) hebben afgesloten via de notaris.
Op 1 augustus 2007 is een bedrag van € 140.000,- overgemaakt vanaf de bankrekening [rekeningnummer] op naam van verdachte naar de derdengeldrekening van de notaris. Het zaaksnummer op de overschrijving correspondeert met deze transactie en de stukken worden aangetroffen bij de notaris.
Een dag later wordt vanaf een andere bankrekening op naam van verdachte ( [rekeningnummer] ) een bedrag van € 60.000,- overgemaakt naar de derdengeldrekening van de notaris. Ook hierbij wordt het nummer van de transactie m.b.t. [adres 28] genoemden de stukken worden aangetroffen bij de notaris.
Op 6 augustus 2007 wordt een bedrag van € 144.500,- overgemaakt vanaf de bankrekening [rekeningnummer] op naam van verdachte naar de derdengeldrekening van de notaris. De vermelding luidt “restant [adres 28] ”.
Het eerstgenoemde bedrag van € 140.000,- is afkomstig van een saldo dat hoofdzakelijk afkomstig is van huuropbrengsten. Dit deel heeft dus een legale herkomst.
Het derde bedrag van € 144.500,- is terug te voeren op een overboeking van € 400.000,- door [getuige 1] . De rechtbank heeft deze geldstroom reeds besproken bij feit 2, geldstroom 7. De bron van dit bedrag was de vader van verdachte, [getuige 2] en minimaal € 173.933,- was afkomstig van contante stortingen.
Alles afwegende concludeert de rechtbank dat met voldoende mate van zekerheid een legale herkomst voor een bijdrage van € 184.500,- die verdachte aan de notaris heeft betaald kan worden uitgesloten.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat het woonhuis [adres 28] in Eindhoven voorwerp is van witwassen. Verdachte heeft dit pand tezamen met zijn zus en zwager [getuige 4] en [getuige 5] verworven, terwijl zij wisten dat het gedeeltelijk
-middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf.
Op 5 juli 2007 werd een bedrag van € 176.836,- van de bankrekening van verdachte overgeboekt naar de notaris met de omschrijving 'betaling [adres 29] '.
De rechtbank heeft vastgesteld dat daartoe de bankrekening was aangevuld met een viertal contante stortingen, 2 keer op 25 mei 2007 en 2 keer op 28 juni 2007, totaal voor een bedrag van € 54.090,- en dat een bedrag is benut uit het bedrag van € 350.000,-, dat is terug te voeren op een overboeking uit Turkije van de bankrekening van [getuige 3] . De rechtbank heeft deze overboeking reeds besproken onder feit 2, geldstroom 5.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat twee panden aan de [adres 29] in Eindhoven voorwerp zijn van witwassen. Verdachte heeft de panden verworven en voorhanden gehad terwijl hij wist dat deze -middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf.
Verdachte heeft deze percelen op 16 april 2008 gekocht voor een prijs van € 1.125.000,- en inclusief de kosten moest verdachte een bedrag van € 1.192.664,44 betalen.
Op 14 april 2008 heeft verdachte ongeveer dat bedrag van zijn bankrekening overgemaakt naar de derdenrekening van de notaris.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte geen hypothecaire geldlening heeft afgesloten voor deze aankoop.
€ 719.925,- van [getuige 2] (oorspronkelijk bedrag € 720.000,- minus kosten € 75,-) en € 499.925,- van [getuige 1] (oorspronkelijk bedrag € 500.000,- minus kosten € 75,-). De rechtbank heeft verder vastgesteld dat deze bedragen beide afkomstig zijn van een rekening van de vader van verdachte, [getuige 2] . Het bedrag van € 720.000,- werd rechtstreeks van deze rekening overgeboekt en het bedrag van € 500.000,- werd eerst van de rekening van vader [getuige 2] overgeboekt naar de rekening van [getuige 1] en vervolgens doorgeboekt naar verdachte.
De rechtbank verwijst voor de verdere details van deze geldstromen naar feit 2, geldstromen 9 en 10.
Zoals de rechtbank met betrekking tot feit 2 reeds heeft geconcludeerd, gaat het ook hier om een geldstroom die terug te leiden is tot contante geldstortingen door de vader van verdachte. Een ander familielid was hier zonder logische redenen bij betrokken. Het gaat om een hoog bedrag en de rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan dan dat de geldstroom op voormelde wijze is uitgevoerd om de herkomst ervan te verhullen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de percelen [adres 30] , [adres 31] , [adres 32] en [adres 34] , [adres 35] (een bedrijfspand/woning en garagebox) en percelen grond aldaar in Eindhoven alle het voorwerp zijn van witwassen. Verdachte heeft de percelen/panden verworven en voorhanden gehad terwijl hij wist dat deze -middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf.
carte d'immatriculation) met daarop de vermelding van het kentekennummer [kenteken] en met vermelding van een bepaald chassisnummer. De auto was volgens vermelding op het door verdachte overgelegde kentekenbewijs eigendom van de firma [bedrijf 16] ., gevestigd op het adres [adres 37] te Luxemburg en verdachte had de auto volgens zijn verklaring zelf gekocht en doorverkocht aan een Italiaanse koper. Verdachte heeft verklaard het kenteken van de auto nooit op zijn naam te hebben gezet, , maar de auto wel te hebben gebruikt met gebruikmaking van een zogenaamd transitkenteken.
Later, in het Nederlandse strafrechtelijke onderzoek en ook ter terechtzitting, heeft verdachte verklaard dat niet hij de auto heeft gekocht en doorverkocht, maar dat dit via bemiddeling door een bevriende relatie van hem, [naam 13] , is gelopen.
Van het ten laste gelegde medeplegen zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
bijlage 1bij dit vonnis gevoegd en de inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
2.
4.
5.
bijlage 2).
De verdediging heeft de rechtbank tot slot verzocht rekening te houden met eendaadse samenloop tussen de witwasdelicten van feit 1, 2 en 3.
De ernst van de onderhavige strafzaak ziet de rechtbank meer in het bijzonder in de omstandigheid dat verdachte nauwelijks over legale inkomsten beschikte maar desondanks, onder meer via overboekingen van grote geldbedragen vanuit Turkije, in een razend tempo een zeer aanzienlijke vastgoedportefeuille heeft opgebouwd. Door de vele aankopen van onroerend goed, waarbij banken, hypotheekverstrekkers en notarissen betrokken waren, was sprake van vergaande vermenging van de onderwereld met de legale bovenwereld, waardoor de integriteit van het financieel en economisch bestel in ernstige mate is ondermijnd en banken, bankmedewerkers en ambtsdragers (notarissen) zijn gecompromitteerd. Ook de Nederlandse rechtsstaat en samenleving lopen hierdoor schade op.
- feit 1, witgewassen bedrag van ongeveer € 2.457.480,-;
- feit 2, witgewassen totaalbedrag van ongeveer: € 2.800.000,-;
- feit 3, voor zover er geen overlap is met de twee voorgaande feiten: 918.532,71, opgebouwd uit
Het eerste feit betreft het plaatsen van (uit misdrijf verkregen of niet aan de belastingdienst verantwoorde) bedragen aan contant geld in het financiële systeem (omzetten). Het tweede feit betreft stortingen op bankrekeningen in Turkije van contante gelden die vervolgens naar Nederland worden overgeboekt, waarbij de oorsprong van de gelden wordt verhuld. Het derde feit betreft het besteden van de gelden, het gaat namelijk om investeringen in vastgoed (verwerven, voorhanden hebben, gebruiken en/of verkopen). Dit betreffen verschillende, op zichzelf staande handelingen.
Overschrijding van de redelijke termijn kan aanleiding geven tot compensatie in de op te leggen straf.
Verdachte is in deze strafzaak niet in verzekering gesteld en daarom stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn in deze strafzaak is aangevangen op de datum van de doorzoeking van de woning van verdachte op 23 februari 2016.
a. de ingewikkeldheid van de zaak. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de omvang van het verrichte onderzoek, alsmede de gelijktijdige berechting van zaken tegen medeverdachten en/of van andere zaken tegen de verdachte.
b. de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de naleving door de verdachte van wettelijke voorschriften die mede met het oog op de betekening van gerechtelijke stukken in het leven zijn geroepen, en het doen van verzoeken door de verdediging die leiden tot vertraging in de afdoening van de zaak.
c. de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de mate van voortvarendheid die in het opsporingsonderzoek en/of het onderzoek ter terechtzitting is betracht.
bijlage 3 bij dit vonnis) als genummerd:
€ 6.176.000,-, oordeelt de rechtbank dat de oplegging van deze bijkomende straf, naast een gevangenisstraf van 30 maanden, niet onevenredig is met de door verdachte gepleegde strafbare feiten. De rechtbank zal daarom overgaan tot verbeurdverklaring van de genoemde panden en percelen.
- het gaat om een zeer forse lening (beweerdelijk 3.5 miljoen), waarvan de looptijd steeds wordt verlengd;
- over de aflossing bestaan geen afspraken en ook vandaag de dag, vijftieneneenhalf jaar na de dag waarop de lening (beweerdelijk) is verstrekt (de in de administratie van verdachte gevonden, schriftelijke overeenkomst draagt als datum 30 augustus 2008) is op de lening nog niets afgelost;
- er is geen rente bedongen noch enige andere vergoeding voor het ter beschikking stellen van een zeer aanzienlijk geldbedrag;
- de zekerheid in de vorm van de vestiging van een recht van hypotheek is pas op 27 juni 2014 (dat is bijna zes jaar na het beweerdelijk sluiten van de overeenkomst) gevestigd;
- [getuige 1] beschikt niet over (een afschrift van) de hypotheekakte;
- beide overeenkomsten zijn opgesteld in de Nederlandse taal, terwijl [getuige 1] alleen de Turkse taal spreekt en verstaat;
-een gewoonte maken van het plegen van witwassen en
-medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen;
medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen;
-een gewoonte maken van het plegen van witwassen en
-medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen;
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst;
in een authentieke akte een valse opgave doen opnemen aangaande een feit, van welks waarheid die akte moet doen blijken met het oogmerk om die akte te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als ware zijn opgave in overeenstemming met de waarheid.
gevangenisstrafvoor de duur van
30 maanden;
verbeurdverklaringvan de volgende in beslag genomen goederen:
verbeurdverklaringvan de hypotheekrechten van [getuige 1] ten aanzien van de hiervoor verbeurd verklaarde panden/percelen, met uitzondering van de [adres 3] te Eindhoven.