Op 9 april 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een zaak betreffende de waardering van een woning voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiser, eigenaar van een appartement, had beroep ingesteld tegen de WOZ-waarde die door de heffingsambtenaar van de gemeente Land van Cuijk was vastgesteld op € 311.000 per waardepeildatum 1 januari 2021. Eiser betwistte deze waarde en stelde dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met de ligging en kwaliteit van de woning in vergelijking met andere objecten. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was, mede door de onderbouwing met vergelijkingsobjecten en taxatiewaarden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde de heffingsambtenaar tot betaling van proceskosten aan eiser, omdat in de bezwaarfase niet de verzochte informatie was verstrekt, wat in strijd was met artikel 40 van de Wet WOZ. De proceskostenvergoeding werd vastgesteld op € 1.750,-. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen hebben het recht om in hoger beroep te gaan.