ECLI:NL:RBOBR:2024:1222

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
23/1887
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om kwijtschelding studieschuld op medische gronden

In deze zaak heeft eiseres verzocht om kwijtschelding van haar studieschuld op medische gronden. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft deze aanvraag afgewezen met een besluit van 28 oktober 2022, en na bezwaar is deze afwijzing bevestigd in een besluit van 15 juni 2023. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 13 maart 2024 heeft de rechtbank het beroep behandeld, waarbij eiseres en haar moeder aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en zijn collega. De rechtbank heeft bewondering voor de inspanningen van eiseres om haar studie te voltooien ondanks haar medische problemen, maar oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van het beleid rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor kwijtschelding zoals vastgesteld door de minister. De rechtbank wijst erop dat het beleid is ontwikkeld voor situaties waarin het afbetalen van de studieschuld om humanitaire redenen niet meer kan worden gevraagd. Eiseres' situatie valt hier niet onder, en de rechtbank kan het beleid niet verruimen. Eiseres heeft wel andere voorzieningen tot haar beschikking, zoals de mogelijkheid van terugbetaling naar draagkracht en uitstel van terugbetaling. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat partijen het recht hebben om in hoger beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/1887

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

13 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister

(gemachtigde: mr. N. Fazli).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 13 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de moeder van eiseres [naam] , de gemachtigde van de minister en zijn collega mr. H. Bouhuys.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank (na een korte onderbreking voor raadkameroverleg) onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Motivering

1. Eiseres heeft verzocht om kwijtschelding van haar studieschuld op medische gronden. Deze aanvraag heeft de minister met het besluit van 28 oktober 2022 afgewezen. Nadat eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen dat besluit, is de minister met het bestreden besluit van 15 juni 2023 bij die afwijzing gebleven. Eiseres is het daarmee niet eens en heeft daarom beroep ingesteld bij de rechtbank.
2. Voor kwijtscheldingen op medische gronden hanteert de minister beleid (zoals dat ook is weergegeven in het besluit van 15 juni 2023). De Centrale Raad van Beroep – de hoogste rechter in Nederland in studiefinancieringszaken – heeft eerder al geoordeeld dat dit beleid niet onredelijk is. [1] De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Op de zitting heeft eiseres gezegd dat zij weet dat zij met haar medische situatie niet onder dat beleid valt.
3. Dan blijft de vraag over of de omstandigheden van eiseres zodanig bijzonder zijn dat afwijking van het beleid van de minister is aangewezen. Dat is niet het geval.
3.1.
Het is voor de rechtbank zonneklaar dat eiseres tijdens haar studie met een heel moeilijke medische situatie te maken had. Afgezien van de constante forse (pijn)klachten moet ook de onduidelijkheid die er toen was over wat er precies aan de hand was zwaar zijn geweest. Die duidelijkheid is er nu wel, al zijn de fysieke klachten daarmee alles behalve over. Het is te bewonderen dat eiseres ondanks deze tegenslagen haar hbo-opleiding toerisme heeft weten af te ronden. Ondanks dat mooie resultaat houdt eiseres zorgen of zij vanwege haar medische situatie normaal kan functioneren en werken en maakt ze zich ook zorgen over haar studieschuld. En dat is heel begrijpelijk.
3.2.
De rechtbank begrijpt dat het heel hard klinkt als ze zegt dat deze omstandigheden niet bijzonder zijn. Het is dan ook niet bedoeld als makkelijk denken over de situatie van eiseres. Met wat de rechtbank daar hiervoor over heeft gezegd, hoopt zij ook die indruk niet te wekken. Maar waar het met “bijzonder” om gaat, is dat er iets speciaals aan de hand is op grond waarvan je moet zeggen: “Nee, het valt niet onder het beleid maar het alles bij elkaar opgeteld moet er toch een (gedeeltelijke) kwijtschelding komen.” Dat is niet echter aan de orde. De minister heeft op de zitting toegelicht dat het beleid er op humanitaire gronden is gekomen, namelijk voor mensen waarvan het afbetalen van hun studieschuld vanwege hun medische situatie menselijkerwijs niet (langer) is te vragen.
3.3.
Die situatie doet zich in het geval van eiseres niet voor. En door de situatie van eiseres wel onder het beleid te laten vallen, zou de rechtbank in feite het beleid van de minister gaan verruimen. Maar de beslissing om beleid al dan niet te verruimen is aan de minister en in principe niet aan de rechter.
3.4.
De rechtbank betrekt hierbij ook dat er nog andere voorzieningen zijn waarop eiseres – al dan niet vanwege haar medische situatie – aanspraak kan maken. De verlenging van de duur van de duur van de prestatiebeurs vanwege handicap of chronische ziekte [2] is er een, waarvan op de zitting overigens is gebleken dat die al is toegepast in het geval van eiseres. Verder vindt terugbetaling naar draagkracht plaats, is een uitstel van terugbetaling voor een periode van vijf jaar mogelijk en wordt de studieschuld die aan het einde van de aflosfase openstaat hoe dan ook kwijtgescholden. Hiermee kan voldoend recht worden gedaan aan de situatie van eiseres, al begrijpt de rechtbank heel goed dat eiseres daarover vandaag al graag duidelijkheid had gehad.
De rechter deelt mede dat van deze uitspraak een proces-verbaal wordt opgemaakt dat binnen twee weken aan partijen zal worden toegestuurd.
De rechter wijst erop dat partijen het recht hebben om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep. Het hoger beroep moet zijn ingesteld binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2024 door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van E.H.J.M.T. van der Steen, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep 11 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1762.
2.Artikel 5.2b van de Wet studiefinanciering 2000.