ECLI:NL:RBOBR:2024:1219

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
01/026861-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens roekeloosheid tijdens straatrace met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 27 maart 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een straatrace op 24 januari 2022 te Beugen, gemeente Land van Cuijk. De verdachte, bestuurder van een Volkswagen Golf, heeft samen met een medeverdachte, bestuurder van een Nissan, deelgenomen aan een straatrace waarbij de maximumsnelheid van 30 km/h fors werd overschreden. Tijdens deze race vond een verkeersongeval plaats waarbij een andere bestuurder, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een gebroken bovenbeen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan roekeloos rijgedrag, wat resulteerde in een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en een taakstraf van 240 uren opgelegd, subsidiair 120 dagen hechtenis, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast werd de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd voor 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van medeplegen van het culpoos veroorzaken van een verkeersongeval, waarbij de verdachte en de medeverdachte gezamenlijk verantwoordelijk waren voor het letsel van het slachtoffer. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de gevaren die het straatracen met zich meebrengt voor andere weggebruikers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.026861.22
Datum uitspraak: 27 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2000] ,
wonende te [adres] ,
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 februari 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 januari 2022 te Beugen, gemeente Land van Cuijk, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk VW Golf), tezamen en in vereniging met een ander, te weten [medeverdachte] , eveneens als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Nissan), althans alleen, daarmede rijdende over de weg, Vuursteenstraat en/of op of ter hoogte van de kruising van die weg en de weg, Laan de Wijze, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn/hun schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, in strijd met het gestelde in artikel 10 van de Wegenverkeerswet 1994 deel te nemen aan een straatrace, althans een snelheidswedstrijd, en/of (daarbij) te rijden met een zeer hoge snelheid, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 30 kilometer per
uur, daarbij sterk accelererend, en/of (daarbij) voor langere tijd op (zeer) korte afstand achter en/of naast elkaar te rijden (teneinde de rijprestaties van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig te vergelijken met dat andere, door die [medeverdachte] bestuurde voertuig) en/of (daarbij) onvoldoende op het voor hem/hun gelegen gedeelte van die weg en/of het overige verkeer te letten, (mede) waardoor zijn, verdachtes, mededader [medeverdachte] , gekomen op of ter hoogte van die kruising van de Vuursteenstraat en de Laan de Wijze, terwijl die weg Laan de Wijze in zijn/hun rijrichting was aangeduid als voorrangsweg, tegen een op die kruising over de Laan de Wijze rijdende personenauto is gebotst, waardoor een ander (te weten de bestuurster van die over de Laan de Wijze rijdende personenauto, genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken bovenbeen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan
(art 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 januari 2022 te Beugen, gemeente Land van Cuijk als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk VW Golf), tezamen en in vereniging met een ander, te weten [medeverdachte] , eveneens als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Nissan), althans alleen, daarmee rijdende op de weg, Vuursteenstraat en/of op of ter hoogte van de kruising van die weg en de weg, Laan de Wijze, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door in strijd met het gestelde in artikel 10 van de Wegenverkeerswet 1994 deel te nemen aan een straatrace, althans een snelheidswedstrijd, en/of (daarbij) te rijden met een zeer hoge snelheid, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 30 kilometer per uur, daarbij sterk accelererend, en/of (daarbij) voor langere tijd op (zeer) korte afstand achter en/of naast dat andere door die [medeverdachte] bestuurde voertuig te rijden (teneinde de rijprestaties van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig te vergelijken met dat andere voertuig) en/of (daarbij) onvoldoende op het voor hem/hun gelegen gedeelte van die weg en/of het overige verkeer te letten, door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was
(art 5a lid 1 Wegenverkeerswet 1994)

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Verdachte wordt verweten dat hij als bestuurder van een personenauto zich zodanig heeft gedragen dat een mede aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor aan [slachtoffer] lichamelijk letsel werd toegebracht. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het verkeersongeval aan verdachte te wijten is, van welke mate van schuld daarbij dient te worden uitgegaan en hoe het letsel van [slachtoffer] dient worden gekwalificeerd.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen te verklaren in die zin dat sprake is van roekeloosheid door deel te nemen aan een straatrace en hierbij met hoge snelheid heeft gereden in de bebouwde kom, waardoor een verkeersongeval is ontstaan en [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken omdat ten tijde van het verkeersongeval geen sprake meer zou zijn van een straatrace aangezien verdachte ruim daarvoor zijn gas had losgelaten waardoor ten tijde van het verkeersongeval geen sprake kan zijn van medeplegen en bij verdachte, nu hij op tijd zijn personenauto tot stilstand heeft gebracht geen sprake kan zijn geweest van roekeloos of aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend rijgedrag.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Overwegingen over het bewijs
Juridisch kader schuld
Het schuldvereiste in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) heeft betrekking op de relatie tussen het gedrag van een verdachte en het verkeersongeval. Voor een bewezenverklaring van het misdrijf als bedoeld in artikel 6 van de WVW moet kunnen worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Voor deze ‘schuld’ is een min of meer grove of aanmerkelijke schuld vereist. Deze vorm van schuld wordt wel aangeduid als (aanmerkelijke) onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of onoplettendheid en – in zijn meeste ernstige vorm – als roekeloosheid. Deze onvoorzichtigheid moet bovendien verwijtbaar zijn. Het gaat bij ‘schuld’ in deze zin dus in de kern om een ‘aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid’. Niet elk tekortschieten, niet elke verkeersovertreding is voldoende voor het aannemen van schuld. Het gaat om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt dan wel of het rijgedrag aanmerkelijk onder de maat is gebleven van wat van een bestuurder van een motorvoertuig wordt geëist. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Of sprake is van een dergelijke mate van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat verdachte samen met [medeverdachte] (medeverdachte) een straatrace heeft gehouden op de Vuursteenstraat. Bij die straatrace is sterk accelererend op zeer korte afstand achter en naast elkaar gereden. Uit het dossier volgt dat de snelheid van de auto van de medeverdachte daarbij is opgelopen tot tussen 84 km/h en 114 km/h terwijl op de Vuursteenstraat 30 km/h was toegestaan.
De rechtbank stelt op basis van het dossier en de ter zitting afgespeelde camerabeelden vast dat de snelheid van verdachte niet beduidend lager was dan die van de medeverdachte.
Kort voor het ongeval op de kruising Vuursteenstraat en de voorrangsweg Laan de Wijze was de afstand tussen de auto van medeverdachte en verdachte iets vergroot omdat verdachte de auto van [slachtoffer] had opgemerkt en zijn gas mogelijk heeft losgelaten. Medeverdachte is vervolgens op de kruising Vuursteenstraat Laan de Wijze gebotst op de auto van [slachtoffer] . Ten gevolge van het ongeval heeft [slachtoffer] lichamelijk letsel opgelopen.
Volgens de verdediging zou de race enkel gaan om het vergelijken van de prestaties van de auto’s met betrekking tot de accelaratie. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat de race in zijn beleving was afgesproken dat de finishlijn op circa 100 meter, en derhalve ruim voor de kruising waar het ongeval heeft plaatsgevonden, lag.
Uit de verklaringen van de medeverdachte, verdachte, de verklaring van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en beelden leidt de rechtbank af dat er sprake was van een wedstrijd tussen verdachte en de medeverdachte. Op de beelden is waar te nemen dat de remlichten van verdachte voor de kruising een fractie eerder dan die van medeverdachte oplichten en dat op de beelden niet precies is vast te stellen waar verdachte voor de kruising tot stilstand is gekomen. De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij na 100 meter zijn gas heeft losgelaten, omdat in ‘zijn beleving’ was afgesproken dat daar de finishlijn zag. Bij de politie heeft verdachte dit niet verklaard. Integendeel: in zijn politieverhoor verklaart verdachte dat hij het gaspedaal heeft losgelaten omdat hij de koplampen van het latere slachtoffer op de weg links zag, niet omdat het finishpunt was bereikt. Ook de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaren niet dat er afspraken waren gemaakt over een finishlijn. Verdachte en medeverdachte beginnen ongeveer 3 seconden voor de kruising te remmen, kennelijk als zij het slachtoffer van links zien komen. Medeverdachte heeft in ieder geval niet na ongeveer 100 meter zijn gas losgelaten. Verdachte kon ter terechtzitting de beweerdelijke finishlijn ook niet beter omschrijven dan na ongeveer 100 meter, terwijl het naar het oordeel van de rechtbank in de rede ligt dat als je een wedstrijd houdt je het finishpunt duidelijk afspreekt (bijvoorbeeld die lantaarnpaal of die oprit) zodat ook duidelijk is wie de winnaar is en daar geen discussie over kan ontstaan in plaats van “na ongeveer 100 meter.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen is vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte is te wijten. Dat betekent dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval. Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval. Verdachte heeft deelgenomen aan een straatrace waarbij de maximumsnelheid fors is overschreden en waarbij verdachte voor het ongeval kort achter en naast de medeverdachte heeft gereden. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte en de medeverdachte daardoor in verminderde mate op andere weggebruikers letten. Verder konden verdachte en zijn medeverdachte door het rijden met een fors hogere snelheid dan was toegestaan naar het oordeel van de rechtbank minder goed anticiperen op andere weggebruikers. Het ongeval heeft plaatsgevonden in de bebouwde kom waarbij door medeverdachte een personenauto komende van links op een voorrangsweg niet is opgemerkt. Gelet op de bewijsmiddelen heeft de medeverdachte ongeveer drie keer zo hard gereden als de toegestane snelheid, te weten tussen 84 km/h en 114 km/h waar 30 km/h was toegestaan. Verdachte reed naast en vervolgens kort achter medeverdachte en heeft dus eveneens fors te hard gereden. Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op voorgaande op grond van algemene ervaringsregels worden vastgesteld dat andere weggebruikers daar niet of onvoldoende op konden anticiperen.
In de tweede plaats moet verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, wat geldt als de zwaarste, aan opzet grenzende vorm van schuld.
Per 1 januari 2020 is in werking getreden de “Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten” (Stb. 2019, 413). Daarbij heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen uitbreiden. Daartoe is thans in artikel 175 van de WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 van de WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, van de WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank dient te beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, van de WVW. Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid.
De rechtbank moet in dat kader beoordelen of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. De verkeersregels.
De rechtbank heeft hiervoor al vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een aantal expliciet in artikel 5a, eerste lid, WVW 1994 genoemde gedragingen, namelijk het overschrijden van de krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid (sub g) en hij heeft geen voorrang verleend (sub k). Het rijgedrag van verdachte en zijn medeverdachte: met hoge acceleratie nadat door een ander een startsein is gegeven met hoge snelheid, zeer kort achter of naast elkaar over 200 meter door de bebouwde kom rijden, kan gekwalificeerd worden als een straatrace als bedoeld in artikel 10 WVW.
Verdachte heeft dus meerdere verkeersregels geschonden.
b. In ernstige mate.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee sprake geweest van ernstig verkeersgevaarlijk gedrag, omdat verdachte meerdere voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels heeft geschonden, waarbij levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte reed met een snelheid tussen 84 en 114 km/uur (berekende botssnelheid) en op dat moment aan het racen was met zijn medeverdachte waardoor zijn aandacht afgeleid was van medeweggebruikers.
c. Opzettelijk.
Volgens de wetgever moet voor een overtreding van artikel 5a WVW 1994 het opzet van de verdachte zowel zijn gericht op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte de verkeersregels opzettelijk in ernstige mate heeft geschonden. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verschillende gedragingen van de verdachte – het deelnemen aan een straatrace, de forse overschrijding van de maximumsnelheid en het niet verlenen van voorrang– naar hun uiterlijke verschijningsvorm volgens vaste jurisprudentie gericht op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels.
d. Gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Om vast te stellen dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een gevaarlijke verkeerssituatie kan ontstaan als op de openbare weg een straatrace wordt gehouden, zeker als het “parcours” een voorrangsweg kruist. Dat het gevaar voor het leven van anderen zich ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt, blijkt uit het feit dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij het slachtoffer 1 zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Conclusie.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gedragingen van verdachte in hun samenhang bezien, moeten worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW 1994. Ingevolge artikel 175, tweede lid, van de WVW 1994 is hiermee de schuldgradatie van roekeloosheid gegeven.
Dit betekent dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW 1994, zodat het ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
Medeplegen
In het straatracen ligt naar het oordeel van de rechtbank vanwege de competitieve dynamiek al een nauwe en bewuste samenwerking besloten (vgl. HR 6 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ9367 en HR 27 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:129). Naar het oordeel van de rechtbank brengt een straatrace een onderlinge dynamiek met zich waarbij, gegeven de competitieve element van die straatrace, de ene gevaarlijke verkeersgedraging onlosmakelijk wordt gevolgd door andere gevaarlijke verkeersgedraging, In die competitieve dynamiek ligt een bewuste en nauwe samenwerking besloten. Tevens valt in een dergelijke dynamiek redelijkerwijs te voorzien dat het onderling samenhangende, gevaarlijke verkeersgedrag tot een verkeersongeval kan leiden met ernstige gevolgen.
In casu was dat hier ook het geval. Uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen in het bijzonder de verklaringen van verdachte en de medeverdachte blijkt dat zij besloten tegen elkaar te racen. Hierbij zijn ze na een startsein met een hoge acceleratie weggereden en zijn ze met hoge snelheid naast en kort achter elkaar gaan rijden. Verdachte en medeverdachte hadden zich naast elkaar op de openbare weg opgesteld. De medeverdachte heeft daardoor tot aan het moment van de botsing op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer gereden.
Er was derhalve sprake van een wisselwerking tussen de onderlinge verkeersgedragingen. Dat vervolgens de medeverdachte in botsing is gekomen met de personenauto [slachtoffer] is naar het oordeel van de rechtbank niet alleen toe te rekenen aan de medeverdachte maar ook aan verdachte. Verdachte heeft derhalve evenzeer schuld aan het ongeval en het ten gevolge van het ongeval veroorzaakte letsel bij [slachtoffer] als medeverdachte. Tevens kan naar het oordeel van de rechtbank gesproken worden over het gezamenlijk in vereniging plegen van verschillende gevaarlijke verkeersgedragingen, zodat het handelen van beide verdachten kan worden gekwalificeerd als het medeplegen van het culpoos veroorzaken van een verkeersongeval waarbij aan een ander letsel wordt toegebracht. Dat verdachte reeds nèt voor het ongeval het gas al zou hebben losgelaten en daarmee wat afstand zou hebben genomen van de personenauto van medeverdachte staat aan diens schuld aan het ongeval niet in de weg. De straatrace was namelijk al aangevangen en beide verdachten hebben daaraan in ieder geval tot zeer kort voor het ongeval geparticipeerd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook geen onderscheid gemaakt worden tussen het aandeel van de medeverdachte en het aandeel van verdachte in het ontstaan van het ongeval en is er sprake van medeplegen.
Juridisch kader zwaar lichamelijk letsel
Lichamelijk letsel is als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Uit de bewijsmiddelen dienen de ernst van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel te blijken.
Beoordeling
Gelet op de aard van het letsel, te weten een bovenbeenfractuur en de noodzaak van medisch ingrijpen, te weten het ondergaan van een operatie, en het feit dat [slachtoffer] op 10 februari 2022 heeft verklaard dat haar herstel nog maanden zou duren, is de rechtbank van oordeel dat reeds daarom sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Dat het dossier geen concrete informatie bevat over het uitzicht op (volledig) herstel maakt dit niet anders.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op de genoemde bewijsmiddelen en hetgeen zij hiervoor heeft overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierna bewezen is verklaard.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 24 januari 2022 te Beugen, gemeente Land van Cuijk, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk VW Golf), tezamen en in vereniging met een ander, te weten [medeverdachte] , eveneens als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Nissan), daarmede rijdende over de weg, Vuursteenstraat en op de kruising van die weg en de weg, Laan de Wijze, zich zodanig heeft gedragen dat een aan hun schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos in strijd met het gestelde in artikel 10 van de Wegenverkeerswet 1994 deel te nemen aan een straatrace en daarbij te rijden met een zeer hoge snelheid, daarbij sterk accelererend en daarbij op zeer korte afstand achter en naast elkaar te rijden (teneinde de rijprestaties van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig te vergelijken met dat andere, door die [medeverdachte] bestuurde voertuig) en daarbij onvoldoende op het voor hun gelegen gedeelte van die weg en het overige verkeer te letten, waardoor zijn, verdachtes, mededader [medeverdachte] , gekomen op die kruising van de Vuursteenstraat en de Laan de Wijze, terwijl die weg Laan de Wijze in hun rijrichting was aangeduid als voorrangsweg, tegen een op die kruising over de Laan de Wijze rijdende personenauto is gebotst, waardoor een ander (te weten de bestuurster van die over de Laan de Wijze rijdende personenauto, genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken bovenbeen werd toegebracht
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 6 maanden met aftrek en daarnaast een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingehouden is geweest. Ook heeft de officier van justitie gevorderd het onder verdachte in beslag genomen voertuig verbeurd te verklaren.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van zijn eis gelet op de richtlijnen van het openbaar ministerie en heeft aangevoerd dat hij gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte reden heeft gezien hiervan af te wijken en derhalve de gevorderde gevangenisstraf heeft gematigd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en bepleit dat zou kunnen worden volstaan met een taakstraf aangevuld met eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf. Ook heeft de raadsman verzocht geen onvoorwaardelijke rijontzegging op te leggen gelet op de noodzaak van een rijbewijs bij de werkzaamheden van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval waardoor aan slachtoffer [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht. Dit ongeval is veroorzaakt doordat verdachte samen met medeverdachte heeft deelgenomen aan een straatrace. De rechtbank is gekomen tot het bewijs van de zwaarste vorm van schuld aan het ongeval, roekeloosheid.
Beide verdachten hebben binnen de bebouwde kom met veel te hoge snelheid naast en kort achter elkaar gereden. Verdachten hebben hierbij niet stilgestaan bij het gevaar dat hun asociale rijgedrag voor andere verkeersdeelnemers opleverde
Verdachten hebben door dit rijgedrag een gevaarlijke situatie in het leven geroepen. Bij de aanrijding is het slachtoffer in haar auto bekneld geraakt, heeft slachtoffer [slachtoffer] haar bovenbeen gebroken en medeverdachte zijn knieschijf.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij na de aanrijding, in tegenstelling tot zijn medeverdachte - die vanaf het begin heeft erkend dat sprake was van een straatrace en van ‘achterlijk’ rijgedrag - geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen. Verdachte heeft in eerste instantie gelogen over het feit dat er sprake was van een straatrace en dat hij één van de deelnemers was. Pas nadat hij is geconfronteerd met filmbeelden heeft hij toegegeven dat zijn aandeel groter was dat hij in eerste instantie heeft doen voorkomen.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Het oriëntatiepunt voor een overtreding van artikel 6 van de WVW, waarbij sprake is van zeer hoge mate van schuld en zwaar lichamelijk letsel, is een onvoorwaardelijke gevangenisstaf voor de duur van 4 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaar.
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, een forse straf op zijn plaats en de rechtbank acht het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel dan ook passend. Echter, gelet op het tijdsverloop en de omstandigheid dat verdachte niet eerder in aanraking is geweest met justitie, na onderhavig ongeval ook niet meer in aanraking is geweest met justitie en de naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden, zal de rechtbank geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank zal aldus een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf.
De rechtbank zal aan verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, indien verdachte deze taakstraf niet (naar behoren) verricht.
De rechtbank zal daarnaast, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en de ernst van het gepleegde feit tot uitdrukking te brengen, een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaren.
Tot slot acht de rechtbank het ter bescherming van de verkeersveiligheid noodzakelijk dat aan verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen wordt opgelegd voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd dat het rijbewijs al ingevorderd is geweest waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Door deze bijkomende straf wordt het gevaarlijke karakter van het gepleegde delict in de bestraffing tot uitdrukking gebracht.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp, te weten een personenauto (kleur: zwart, merk: Volkswagen, kenteken: [kenteken] ), vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – deze personenauto door verdachte is gebruikt bij de straatrace en op grond van de eigen verklaring van verdachte bij de politie en de verklaring van getuige [getuige 2] naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat voertuig aan verdachte toebehoorde.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 33, 33a, 47 Wetboek van Strafrecht
6, 175, 179 Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf het misdrijf:
Primair:
medeplegen van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen en maatregelen.
primair:
Een
taakstrafvoor de duur van
240 urensubsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
De rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 3 jaren
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Een
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
24 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 179 Wegenverkeerswet 1994
waarvan 12 maanden voorwaardelijken een proeftijd van 3 jaren
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit
Verbeurdverklaringvan het inbeslaggenomen goed, te weten:
1 STK Personenauto,Volkswagen, kenteken: [kenteken]
.
.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Donkersloot, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. R.M.A. in 't Veld, leden,
in tegenwoordigheid van N.J.M. van Rooij, griffier,
en is uitgesproken op 27 maart 2024.