ECLI:NL:RBOBR:2024:1128

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
01/155348-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van moord en poging tot doodslag met lagere straf dan geëist

Op 20 maart 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van moord en poging tot doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 juni 2023 in Maarheeze, gemeente Cranendonck, [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachte rade van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen op hem te schieten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet met voorbedachte rade heeft gehandeld ten aanzien van [slachtoffer 2], die ook in de auto zat, en sprak hem vrij van die beschuldiging. De rechtbank heeft de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd in overweging genomen, evenals de proceshouding van de verdachte. Ondanks de bewezenverklaring van moord en poging tot doodslag, legde de rechtbank een lagere straf op dan door de officier van justitie was geëist, namelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 14 jaren met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft ook beslissingen genomen over de inbeslaggenomen goederen en de vorderingen van de benadeelde partijen. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 augustus 2023, en de zittingen vonden plaats op 27 september 2023, 20 december 2023 en 6 maart 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingslocatie 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01.155348.23
Datum uitspraak: 20 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1992] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 september 2023, 20 december 2023 en 6 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 augustus 2023.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 6 maart 2024 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
ten aanzien van feit 1:
hij op of omstreeks 25 juni 2023 te Maarheeze, gemeente Cranendonck [slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een (hand)vuurwapen een of meer kogels af te vuren op het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer 1] ;
ten aanzien van feit 2:
hij op of omstreeks 25 juni 2023 te Maarheeze, gemeente Cranendonck ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk en al dan niet
met voorbedachten rade van het leven te beroven, met een (hand)vuurwapen een of meer kogels heeft afgevuurd op en/of in de richting van die [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsbeslissing.

Inleiding.
Op 25 juni 2023 omstreeks 16:02 kwamen er bij de centrale meldkamer van de politie meldingen binnen dat er werd geschoten op het [adres] . Hierop heeft de meldkamer enkele politieambtenaren de instructie gegeven zich te verzamelen bij de nabijgelegen kerk in Maarheeze, alvorens het [adres] te betreden. Aldaar zagen de ter plaatse gekomen politieambtenaren dat er een persoon in hun richting kwam lopen. Dit bleek later te zijn de heer [slachtoffer 2] (hierna: ‘ [slachtoffer 2] ’). De politieambtenaren zag dat zijn linkerbeen onder het bloed zat. [slachtoffer 2] gaf onder meer aan door zijn been geschoten te zijn en dat er nog een tweede slachtoffer was. Dit tweede slachtoffer bleek later te zijn [slachtoffer 1] (hierna: ‘ [slachtoffer 1] ’). [slachtoffer 2] gaf aan dat het tweede slachtoffer diverse keren was beschoten en waarschijnlijk al was overleden.
Vervolgens wees [slachtoffer 2] naar een kale man met een wit T-shirt. [slachtoffer 2] wees deze man, die later bleek te zijn de heer [verdachte] (hierna: ‘verdachte’), aan als de schutter. Niet veel later kwam de verdachte, inmiddels vergezeld van zijn vader en oom, naar de politieambtenaren gelopen. Hij is toen direct aangehouden. Op het [adres] trof de politie een personenauto aan die meermaals beschoten bleek te zijn. Niet ver daarvandaan werd het levenloze lichaam van [slachtoffer 1] gevonden.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van moord ten aanzien van [slachtoffer 1] (feit 1) en poging tot moord ten aanzien van [slachtoffer 2] (feit 2).
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van de verdachte heeft zich ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde – kort en zakelijk weergegeven– op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer 1] met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de verdediging gesteld dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling die is gevolgd op een door de verdachte waargenomen beweging van [slachtoffer 1] . Deze hevige gemoedsopwelling vloeit, aldus de verdediging, mede voort uit een langlopend en dreigend conflict tussen [slachtoffer 1] en verdachte. Verwezen wordt naar hetgeen verdachte op 25 juni 2023 tegenover de politie heeft verklaard, te weten onder meer dat hij ‘kortsluiting’ kreeg en daarom op de auto geschoten heeft.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman van verdachte betoogd dat voorbedachten rade evenmin aan de orde is geweest ten aanzien van [slachtoffer 2] en dat verdachte bovendien geen (voorwaardelijk) opzet had op het doden van [slachtoffer 2] .
Het oordeel van de rechtbank.

De bewijsmiddelen.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

Bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs.
Heeft verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachte raad om het leven gebracht?
Vaststaat dat [slachtoffer 1] als gevolg van de kogels die verdachte op hem heeft afgevuurd, is overleden. Uit het procesdossier en het hetgeen ter terechtzitting is besproken blijkt verder dat verdachte ten tijde van het afvuren van deze kogels heeft gehandeld met het opzet om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Verdachte wist dat [slachtoffer 1] op de bestuurdersstoel zat. Uit hetgeen verdachte ter zitting heeft verklaard en het forensisch onderzoek blijkt dat zeer gericht is geschoten op de linkerkant van de bestuurderszijde van de auto en dat [slachtoffer 1] is overleden als gevolg van drie inschoten in het hoofd en twee doorschoten ter hoogte van respectievelijk de romp en het bovenbeen. Het is een feit van algemene bekendheid dat schieten op het hoofd en het bovenlichaam van een ander direct levensgevaar voor die ander met zich brengt.
Door meerdere malen gericht en van geringe afstand te schieten op de auto en in de richting van het hoofd en het bovenlichaam van [slachtoffer 1] kan het niet anders zijn dan dat de verdachte niet alleen wist dat hij [slachtoffer 1] op dat moment zou kunnen doden maar dit ook heeft gewild. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte heeft gehandeld met vol opzet op de dood van het [slachtoffer 1] .
Voor wat betreft de bewezenverklaring is de belangrijkste vraag die moet worden beantwoord de vraag of de verdachte [slachtoffer 1] met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd. Bij de beantwoording van deze vraag stelt de rechtbank voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waar de rechtbank het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Uit het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting heeft de rechtbank een beeld gekregen van de voorgeschiedenis tussen [slachtoffer 1] en verdachte binnen het criminele circuit. Verdachte heeft lange tijd als ‘kok’ gewerkt in drugslabs. Sinds in elk geval 2019 werkte verdachte als kok voor [slachtoffer 1] . Hij produceerde drugs in een lab waar [slachtoffer 1] volgens de verdachte de leiding over had [1] . Verdachte heeft van dichtbij meegemaakt dat [slachtoffer 1] grof geweld niet schuwde als hij zijn zin niet kreeg en dat hij geen nee accepteerde [2] . Dit laatste volgt mede uit stukken uit een ander strafrechtelijk onderzoek (onder de naam Karma22)die door de verdediging zijn ingebracht [3] .
Verdachte wilde al in 2020 uit het criminele circuit stappen en maakte dit ook kenbaar aan [slachtoffer 1] In die periode werd verdachte thuis bedreigd en werd onder andere zijn auto in de brand gestoken. Verdachte heeft verklaard dat hij achteraf bezien zeker weet dat [slachtoffer 1] achter deze bedreigingen zat. [4] Begin 2021 kwamen zowel verdachte als [slachtoffer 1] langdurig vast te zitten in België. Nadat verdachte op 16 februari 2023 in vrijheid werd gesteld ‘begon de poppenkast opnieuw’ [5] en werd verdachte geconfronteerd met nieuwe bedreigingen vanuit [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] kwam verdachte en daarna ook zijn familieleden met enige regelmaat met anderen opzoeken om van verdachte gedaan te krijgen dat hij weer zou komen koken in een drugslab. Dit deed [slachtoffer 1] door verdachte onder druk te zetten met een schuld die verdachte bij [slachtoffer 1] zou hebben. Op 25 juni 2023 hadden [slachtoffer 1] en verdachte op initiatief van [slachtoffer 1] een afspraak om hierover verder te praten. [6]
Verdachte heeft op 25 juni 2023 tegenover de politie verklaard dat hij zich niet zou laten afschieten en dat hij voor de zekerheid een 9-mm vuurwapen met een half doosje munitie had gekocht. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij die dag om 15:15 uur zijn oom [persoon 1] heeft gesproken over de afspraak met [slachtoffer 1] . Zijn oom vertelde hem toen dat als verdachte nu weer niet mee zou werken met [slachtoffer 1] hij ‘de kofferbak in zou gaan’. Verdachte stelt op dat moment zeker te hebben geweten dat hiermee bedoeld werd dat [slachtoffer 1] hem zou vermoorden. Verdachte wist niet beter dan dat [slachtoffer 1] altijd de beschikking had over een vuurwapen. Zijn oom vertelde hem verder dat [slachtoffer 1] alleen zou komen.
Toen verdachte dit hoorde, vertelde hij zijn oom dat het beter zou zijn als hij [slachtoffer 1] één op één kon spreken. Na het gesprek met zijn oom is verdachte zijn vuurwapen gaan laden en is hij buiten zijn [woning] op een stoel in de schaduw gaan zitten. Daar heeft hij gewacht tot [slachtoffer 1] op het [adres] aan zou komen. Op het moment dat de auto met [slachtoffer 1] als bestuurder en [slachtoffer 2] als bijrijder tot stilstand kwam, liep de verdachte op de auto af en opende hij het vuur op de auto. Hij schoot zijn pistool leeg op de zijkant van de auto aan de bestuurderszijde en dus ook door het raam aan de bestuurderszijde.
De rechtbank stelt vast dat verdachte, na een langslepend conflict in het drugsmilieu, dat voor verdachte ook aanleiding is geweest om zichzelf te bewapenen, geconfronteerd werd met het dreigende scenario dat hij ‘in de kofferbak zou eindigen’. De rechtbank leidt uit voornoemde feiten en omstandigheden af dat verdachte op dat moment, omstreeks 15:15 uur, heeft besloten om een definitief einde te maken aan het geschil tussen hem en [slachtoffer 1] door [slachtoffer 1] om het leven te brengen. Hiervoor heeft hij voorbereidingen getroffen. Hij heeft zichzelf vuurklaar bewapend, gewacht tot [slachtoffer 1] zou arriveren en heeft hem, op het moment dat de auto tot stilstand kwam door middel van een gerichte kogelregen om het leven gebracht. Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de verdachte het vooropgezette plan had [slachtoffer 1] van het leven te beroven.
De rechtbank neemt op grond hiervan als vaststaand aan dat de verdachte al ruim vóór de uitvoering van zijn daad heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven. Daarbij komt dat verdachte heeft verklaard dat de periode tussen het laden van het vuurwapen en het arriveren van [slachtoffer 1] , een tijdsbestek van drie kwartier, voor hem wel drie jaren leek te duren. Ervan uitgaande dat het ging om een situatie van leven of dood is dit geen vreemde beleving. Dit sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat verdachte zich gedurende die periode rekenschap heeft gegeven van het door hem genomen besluit om definitief een einde te maken aan de situatie en [slachtoffer 1] om het leven te brengen.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, de verklaring van verdachte dat hij pas op het moment dat hij waarnam dat [slachtoffer 1] ‘een beweging’ maakte, het besluit nam om te schieten dan ook onwaarschijnlijk. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat verdachte heeft verklaard dat aan zijn besluit om te gaan schieten mede ten grondslag lag dat [slachtoffer 1] , zonder dat dit was aangekondigd, vergezeld van [slachtoffer 2] op het [adres] verscheen. Volgens verdachte werd hij hierdoor gesterkt in de overtuiging dat zijn laatste uur had geslagen. Bij de uitvoering van het besluit om te gaan schieten, was het vuurwapengeweld echter duidelijk gericht op het uitschakelen van [slachtoffer 1] en niet van [slachtoffer 2] . Dit duidt er in de ogen van de rechtbank niet op dat verdachte zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] als een gevaar beschouwde en evenmin dat hij om die reden (plots) is gaan schieten. Dit duidt op een vooraf genomen besluit om (enkel) [slachtoffer 1] definitief uit te schakelen door hem van het leven te beroven. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld is dan ook niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht moord ten aanzien van [slachtoffer 1] bewezen.
Heeft verdachte opzettelijk en met voorbedachte raad gepoogd om [slachtoffer 2] van het leven te beroven?
Ten aanzien van de vraag of verdachte (al dan niet voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 2] , overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, gelet op het forensisch onderzoek en de verklaring van de verdachte, zeer gericht geschoten op de bestuurderszijde met het enkele doel om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Het enkele gegeven dat verdachte wist dat [slachtoffer 2] zich naast [slachtoffer 1] in de auto bevond is onvoldoende redengevend om te komen tot een bewezenverklaring van vol opzet op de dood van [slachtoffer 2] . De rechtbank ziet dan ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor vol opzet op de dood van [slachtoffer 2] .
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte heeft gehandeld met voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 2] . De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van [slachtoffer 2] – aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte in elk geval zeer gericht en meermaals heeft geschoten op de linkerkant van de auto ter hoogte van de bestuurdersstoel. [slachtoffer 2] bevond zich op de passagiersstoel naast de bestuurdersstoel. Het is een feit van algemene bekendheid dat schieten met een vuurwapen in de richting van een ander direct levensgevaar met zich mee kan brengen voor die ander. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat afgevuurde kogels kunnen afketsen op oppervlakten of hun weg door het lichaam van een ander naar buiten kunnen vinden, waarna deze kogels een ander nog steeds dodelijk kunnen raken. Verdachte wist dat [slachtoffer 2] zich in de auto bevond en hij was geen geoefend schutter. De kans dat [slachtoffer 2] geraakt zou worden door een van de kogels die hij afvuurde op de auto is dan ook aanmerkelijk te achten. [slachtoffer 2] is ook daadwerkelijk geraakt.
De rechtbank concludeert op basis van het bovenstaande dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 2] zou overlijden bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. Dat betekent dat naar het oordeel van de rechtsbank sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 2] . De tenlastegelegde poging tot doodslag is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of in deze situatie sprake was van voorbedachte raad van de verdachte jegens [slachtoffer 2] .
In haar beoordeling van het handelen met voorbedachten rade door de verdachte jegens [slachtoffer 2] gaat de rechtbank uit van het hiervoor overwogen beoordelingskader van voorbedachte raad.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank het gegeven dat [slachtoffer 2] bij eerdere ontmoetingen tussen [slachtoffer 1] en verdachte aanwezig is geweest niet redengevend om ervan uit te gaan dat verdachte omstreeks 15:15 uur wist dat [slachtoffer 2] of een ander mee naar het [adres] zou komen. Andere aanknopingspunten voor het handelen met voorbedachten rade ziet de rechtbank niet. De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte vooraf niet wist dat [slachtoffer 2] ook zou verschijnen op het [adres] , zodat een besluit om ook [slachtoffer 2] van het leven te beroven eerst op het moment van het arriveren van de auto genomen kon worden door verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank bestond er vanaf dat moment onvoldoende tijd voor verdachte om zich op een dergelijk besluit te beraden. Bovendien leidt de rechtbank, zoals zij reeds heeft overwogen, uit de wijze waarop verdachte zijn besluit om te gaan schieten heeft uitgevoerd tevens af dat verdachte geen vooropgezet plan had om (ook) [slachtoffer 2] van het leven te beroven, en zich dus niet heeft (kunnen) beraden op een dergelijk besluit.
De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het handelen met voorbedachten rade jegens [slachtoffer 2] .

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 25 juni 2023 te Maarheeze, gemeente Cranendonck [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een handvuurwapen kogels af te vuren op het lichaam en het hoofd van die [slachtoffer 1] ;
ten aanzien van feit 2:
op 25 juni 2023 te Maarheeze, gemeente Cranendonck ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met een handvuurwapen kogels heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van de feiten en de dader.

Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Door de verdediging is een beroep gedaan op noodweer, subsidiair noodweerexces en meer subsidiair (putatief) noodweer.
Daarnaast heeft de raadsman – zakelijk weergegeven en onder meer – aangevoerd dat verdachte een geslaagd beroep kan doen op psychische overmacht. Ten aanzien van beide verweren heeft de raadsman geconcludeerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen geslaagd beroep kan doen op (putatief) noodweer(exces) of op psychische overmacht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bespreking van het door de raadsman gevoerde beroep op (putatief) noodweer(exces).
Bij de beoordeling van het beroep op noodweer gaat de rechtbank uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden. Verdachte heeft omstreeks 15:15 uur op 25 juni 2023 het besluit genomen om [slachtoffer 1] om het leven te brengen. Hij heeft zich voorafgaand aan de confrontatie met [slachtoffer 1] onder andere voorzien van een geladen vuurwapenen hem opgewacht. Kort nadat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] arriveerden en de auto tot stilstand hadden gebracht, heeft de verdachte, terwijl zij zich allebei nog in de auto bevonden, een kogelregen op hen losgelaten. Verdachte kende [slachtoffer 1] als iemand die altijd een vuurwapen droeg en geweld niet schuwde. Tevens heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer 1] een beweging zag maken binnen in de auto. Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij dacht dat [slachtoffer 1] naar zijn nektasje greep om een vuurwapen te trekken.
Volgens vaste jurisprudentie (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 18 april 2023, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2023:633) kan onder bijzondere omstandigheden een beroep op noodweer niet worden aanvaard, omdat de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als “verdediging”, maar – naar de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien. Daarvan is hier naar het oordeel van de rechtbank sprake. Verdachte heeft zuiver aanvallend gehandeld en zijn plan om [slachtoffer 1] te vermoorden ten uitvoer gelegd. Het is zeer goed mogelijk dat verdachte in de beweerdelijke beweging van [slachtoffer 1] een onderstreping van het belang tot handelen heeft gezien. De rechtbank sluit niet uit dat verdachte hierdoor is bevestigd in zijn voornemen [slachtoffer 1] te beschieten, maar ziet die beweerdelijke beweging niet als de aanleiding voor het schieten. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben feitelijk bezien geen schijn van kans gehad om überhaupt te reageren op de schoten van verdachte. Verdachte was degene die de aanval heeft ingezet. Er was aldus geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Het beroep op noodweer(exces) wordt derhalve verworpen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt aan de verdachte ook geen beroep toe op putatief noodweer(exces).
Bespreking van het door de raadsman gevoerde beroep op psychische overmacht.
Door de verdediging is een beroep gedaan op psychische overmacht. Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden. Daarnaast kan onder omstandigheden het feit dat de verdachte zich heeft gebracht in de situatie waarin die drang op hem is uitgeoefend in de weg staan aan het slagen van het beroep op psychische overmacht.
De rechtbank overweegt het volgende. Uit de hiervoor weergegeven vaststellingen van de rechtbank kan worden afgeleid dat verdachte gedurende lange tijd is geconfronteerd met serieuze bedreigingen afkomstig uit het criminele circuit, in het bijzonder vanaf het moment dat hij kenbaar maakte aan [slachtoffer 1] dat hij wilde stoppen als kok. Vlak voor zijn afspraak met [slachtoffer 1] op 25 juni 2023 heeft hij te horen gekregen dat hij ‘de kofferbak in zou gaan’. Het is voorstelbaar dat deze mededeling in samenhang met het voortdurende karakter van de dreiging tot angst en wanhoop bij de verdachte heeft geleid.
Vast is komen te staan dat, ondanks de (zeer ernstige) bedreigingen, het gegeven dat [slachtoffer 1] volgens de verdachte altijd een vuurwapen draagt en geweld niet schuwt, verdachte zelf heeft ingestemd om op 25 juni 2023 met [slachtoffer 1] af te spreken.
Verdachte heeft er zelf voor gekozen om in zijn eentje bewapend met een geladen vuurwapen [slachtoffer 1] op te wachten, terwijl hem andere opties resteerden. Immers, had verdachte – toen hem duidelijk was dat hij ‘in de kofferbak zou eindigen’ – zijn verhaal kunnen doen bij de politie en om bescherming kunnen vragen of kunnen onderduiken. In elk geval had verdachte ruimschoots (drie kwartier) de tijd om de ontmoeting met [slachtoffer 1] te ontvluchten. Het enkele gegeven dat de politie in 2020 geïnformeerd is over de bedreigingen gericht aan verdachte en dat dit destijds niet heeft geleid tot ingrijpen naar tevredenheid van verdachte, geeft hem geen vrijbrief om op 25 juni 2023, na nieuwe bedreigingen, een dermate ernstige vorm van eigenrichting toe te passen.
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel evident is dat druk werd uitgeoefend op verdachte, er op het betreffende moment geen sprake was van een zodanige onverwachte omstandigheid voor verdachte dat daardoor een drang is ontstaan waaraan verdachte geen weerstand kon of behoefde te bieden. Er was aldus geen sprake van psychische overmacht.
Het beroep wordt derhalve verworpen.

De motivering van de straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit om de door de officier van justitie gevorderde geëiste straf fors te matigen gelet op de omstandigheden waaronder de delicten zijn begaan.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
Uit de verklaringen van de verdachte blijkt het volgende. Gedurende langere tijd was verdachte een ‘kok’ in het criminele circuit, hij produceerde synthetische drugs. Hij heeft, onder andere onder leiding van [slachtoffer 1] geproduceerd. Op een gegeven moment in 2020 heeft verdachte besloten dat hij het criminele circuit wilde verlaten. Hij heeft meermalen tegen [slachtoffer 1] gezegd dat hij wilde stoppen. [slachtoffer 1] drong er telkens op aan dat hij bleef produceren. Verdachte en zijn familie werden vervolgens bedreigd. Zijn auto werd zelfs in brand gestoken om hem weer te laten ‘koken’. Achteraf bezien weet verdachte zeker dat [slachtoffer 1] achter deze bedreigingen zat. Hem werd in die periode voorgehouden dat wanneer hij voor [slachtoffer 1] zou blijven werken, hij veilig zou zijn. Na hun beider detentie in België begon [slachtoffer 1] opnieuw verdachte te benaderen om hem te laten koken. Verdachte hield de boot af, maar [slachtoffer 1] bleef hem opzoeken en benaderde zelfs zijn familie.
De rechtbank ziet de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan als een zeer ernstig en als typerend voorbeeld van het ondermijnende karakter waar de zware georganiseerde (drugs)criminaliteit bekend om staat. In vonnissen in dergelijke zaken staat veelal de overweging dat van de handel in verdovende middelen algemeen bekend is dat dit steeds meer gepaard gaat met andere, ook zwaardere vormen van criminaliteit. Deze zaak is daar een schokkend voorbeeld van. Ook is deze zaak een voorbeeld van hoe ontzettend moeilijk het is om zich aan het drugsmilieu te onttrekken. De enige drijfveer voor deze vorm van criminaliteit is geldelijk gewin, ten koste van de maatschappij en, zo blijkt, ten koste van iedereen die hier niet aan meewerkt. Voorafgaand en na zijn detentie in België heeft verdachte geprobeerd om het criminele circuit te verlaten, hetgeen telkens werd beantwoord met bedreigingen en andere vormen van geweld. Uit de inhoud van het strafrechtelijk onderzoek en in het bijzonder de uitgebreide verklaringen van verdachte ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zich tot deze wanhoopsdaad gedreven voelde.
De rechtbank merkt in dat verband op dat verdachte vanaf het moment van zijn aanhouding tot en met de inhoudelijke terechtzitting van 6 maart 2024 een meewerkende proceshouding heeft getoond. Verdachte heeft uitgebreid verteld hoe hij tot zijn verschrikkelijke daad is gekomen, hetgeen maar zelden voorkomt in strafzaken die voortvloeien uit conflicten in
de georganiseerde (drugs)criminaliteit. Daarbij is de verklaring van de verdachte op de rechtbank als oprecht en geloofwaardig over gekomen. Hierdoor heeft verdachte bovendien niet alleen aan de rechtbank maar aan ook de nabestaanden van [slachtoffer 1] en aan [slachtoffer 2] inzicht kunnen geven in zijn beweegredenen. Daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting berouw getoond voor zijn handelen. De rechtbank hoopt dat dit de benadeelden in enige mate kan helpen met het verwerken van het leed.
De rechtbank neemt de penibele situatie van verdachte, het feit dat hij de criminaliteit de rug wilde toekeren en zijn proceshouding ten gunste van de verdachte mee in haar strafoplegging.
De ernst van de feiten.
Desondanks had verdachte een andere keuze kunnen en moeten maken. Immers had hij het gehele verhaal aan de politie kunnen vertellen en bescherming kunnen vragen toen hem duidelijk werd dat er sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar. Het enkele gegeven dat verdachte en zijn vader geen vertrouwen hadden in de politie geeft verdachte geen vrijbrief om deze vorm van eigenrichting toe te passen. Dat de politie niet naar tevredenheid heeft gehandeld na de meldingen van verdachte en zijn vader voordat verdachte vast kwam te zitten in België, maakt niet dat de politie niet vertrouwd kan worden in levensbedreigende situaties. De rechtbank keurt de door verdachte gemaakte keuze dan ook uitdrukkelijk af.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord en poging tot doodslag. Het opzettelijk doden van een ander is de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, namelijk het recht op leven. Zijn handelen getuigt dan ook van een ernstig gebrek aan respect voor het leven van de slachtoffers. Aan de familie en andere dierbaren van [slachtoffer 1] is een enorm groot en onherstelbaar verdriet aangedaan. Zij zullen hem de rest van hun leven moeten missen. Het forensisch onderzoek naar de dood van [slachtoffer 1] heeft er bovendien aan bijgedragen dat de familie niet op de door hen gewenste wijze afscheid van hem hebben kunnen nemen. Ook dit is een gevolg van de daad van verdachte.
Daarnaast heeft verdachte op de koop toegenomen dat hij met zijn handelen – gericht op [slachtoffer 1] – ook [slachtoffer 2] schade berokkende door hem in een zeer beangstigende situatie te brengen, waarbij [slachtoffer 2] bovendien fysiek letsel heeft opgelopen.
Het uitgangspunt.
Voor moord en (poging tot) doodslag zijn geen landelijke oriëntatiepunten opgesteld. In dergelijke ernstige zaken spelen de omstandigheden van het geval een te grote rol om oriëntatiepunten op te stellen.
In dat kader merkt de rechtbank op dat zij het door de officier van justitie gekozen vertrekpunt voor zijn straftoemeting (een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achttien tot tweeëntwintig jaren voor een enkelvoudige moord) in deze zaak niet als vertrekpunt zal hanteren. De rechtbank overweegt dat elke (moord)zaak uniek is en dat met het hanteren van een algemeen vertrekpunt voor straftoemeting bij levensdelicten niet altijd recht kan worden gedaan aan de (veelal zeer casuïstische) omstandigheden die voorliggen. Het is bij uitstek de taak van de strafrechter om deze casuïstische omstandigheden tot zich te nemen, onafhankelijk te wegen en te komen tot de straftoemeting die hij passend en geboden acht. Het hanteren van een vertrekpunt van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van dergelijke duur doet naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak dan ook geen recht aan de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 26 februari 2024 waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld. Verdachte had ten tijde van het plegen van de feiten net een lange gevangenisstraf gehad en was pas enkele maanden in vrijheid gesteld.
De straf.
Gelet op alle hiervoor overwogen omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van feiten die qua ernst en gevolgen niet anders vallen te bestraffen dan met een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt ten aanzien van feit 2 en van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Het beslag.

De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen vuurwapen en de aangetroffen patroonhouder vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De rechtbank zal ten aanzien van de inbeslaggenomen personenauto (een Kia Picanto met kenteken: [kentekennummer] ), de teruggave gelasten aan degene(n) die redelijkerwijs als rechthebbende(n) kan/kunnen worden aangemerkt, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

De vordering van de benadeelde partij [moeder van slachtoffer] .

De vordering.
De moeder van [slachtoffer 1] , mw. [moeder van slachtoffer] , heeft een bedrag van € 83.012,41 gevorderd. Het gevorderde bedrag bestaat uit de hieronder opgesomde kosten.
Ten aanzien van de materiële schade:
  • € 5.819,65 terzake de kosten voor het plaatsen van een grafmonument;
  • € 15.425,- terzake de kosten voor de uitvaart van [slachtoffer 1] ;
  • € 1.660,- terzake kosten voor een vaas en onderplaat in verband met de uitvaart van [slachtoffer 1] ;
  • tweemaal het bedrag van € 53,88 ter zake het opvragen van medische informatie van mw. [moeder van slachtoffer] .
ten aanzien van de immateriële schade:
  • € 20.000,- terzake affectieschade;
  • € 40.000,- terzake shockschade.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering toegewezen kan worden en heeft de rechtbank verzocht tevens de wettelijke rente toe te kennen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel niet-ontvankelijk verklaard dient te worden nu er volgens de verdediging sprake is geweest van een grote mate van eigen schuld aan de zijde van [slachtoffer 1] . Derhalve is de vordering onvoldoende onderbouwd en te complex, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Beoordeling.
De rechtbank is van oordeel dat de ingediende vordering ontvankelijk is. Anders dan door de raadsman is bepleit ziet de rechtbank geen aanwijzingen om te stellen dat [slachtoffer 1] een vorm van eigen schuld draagt ten aanzien van de door benadeelde [moeder van slachtoffer] geleden schade. Dat [slachtoffer 1] een aandeel had in het conflict betekent niet dat hij een aandeel had in de schade die zijn moeder heeft geleden door de moord op hem.
De rechtbank beschouwt de gevorderde materiële schade als rechtstreeks geleden door het gepleegde delict en komt haar niet onredelijk voor. De gevorderde materiële schade wordt dan ook toegewezen.
Vergoeding van affectieschade.
De rechtbank komt tot een gedeeltelijke toewijzing van € 17.500,- ter zake van affectieschade. Het gevorderde bedrag zal voor het overige gedeelte niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank komt tot dit oordeel omdat er sterke aanwijzingen in het dossier bestaan dat [slachtoffer 1] inmiddels niet meer ‘thuis’ bij zijn moeder woonde, terwijl de vordering van de benadeelde partij is gebaseerd op het forfaitaire bedrag voor een door misdrijf overleden meerderjarig thuiswonend kind. De rechtbank wijst dan ook het forfaitaire bedrag toe voor een door misdrijf overleden meerderjarig uitwonend kind.
De vordering is voor het resterende gedeelte op dit punt onvoldoende volledig onderbouwd om de vordering toe te kunnen wijzen, terwijl een nadere onderbouwing een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij zal ten aanzien van de overige gevorderde schade dan ook niet-ontvankelijk verklaard worden.
Vergoeding van shockschade.
De benadeelde partij heeft vergoeding gevorderd van immateriële shockschade. De aanspraak op shockschade kan bestaan indien degene die een ander doodt ook onrechtmatig heeft gehandeld jegens degene bij wie de rechtstreekse confrontatie met die onrechtmatige daad of de gevolgen daarvan een hevige emotionele schok teweegbrengt.
De benadeelde partij [moeder van slachtoffer] was niet fysiek aanwezig bij het dodelijke geweld tegen haar zoon, dan wel kort daarna ter plaatse bij het aantreffen van zijn levenloze lichaam. Er is dus geen sprake geweest van waarneming van het lichaam en de verwondingen van het slachtoffer door de benadeelde partij meteen na het misdrijf. Ook is niet gebleken dat zij met de gevolgen van dit geweld onverhoeds is geconfronteerd. Benadeelde [moeder van slachtoffer] is in het ziekenhuis geconfronteerd met het stoffelijk overschot van haar zoon, wiens lichaam meerdere malen beschoten is en waarop ingrijpend forensisch onderzoek was verricht. Dat zijn buitengewoon zware omstandigheden, maar dat is op zichzelf niet voldoende om een rechtstreekse onrechtmatige daad aan te nemen. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij zich realiseert dat de benadeelde partij door de gewelddadige dood van haar zoon diep is getroffen en dat daaraan in negatieve zin heeft bijgedragen dat de periode van afscheid nemen niet heeft kunnen verlopen zoals de familie dat wenste, maar deze enorme impact op haar leven is niet de confrontatie met het dodelijke geweld en de gevolgen hiervan in de hiervoor bedoelde zin. Voor de vergoeding van deze schade bestaat juist de aanspraak op affectieschade.
Het voorgaande brengt mee dat de vordering van de benadeelde partij [moeder van slachtoffer] voor wat betreft de shockschade onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij zal ten aanzien van deze gevorderde schade dan ook niet-ontvankelijk verklaard worden.
De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de toegewezen materiële schade vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de overgelegde factuur van de uitvaartkosten tot de dag der algehele voldoening. Ten aanzien van de immateriële schade zal de rechtbank de vordering vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het gepleegde delict.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

De vordering.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een bedrag van € 41.265,68 gevorderd. Het gevorderde bedrag bestaat uit de hieronder opgesomde kosten.
Ten aanzien van de materiële schade.
  • € 70,- ter vergoeding van de twee door benadeelde doorgebrachte dagen in het ziekenhuis (gebaseerd op de letselschaderichtlijn);
  • € 1.028,- aan kosten in verband met een hotelovernachting;
  • € 67,68 aan kosten in verband met het opvragen van medische informatie;
  • € 100,- aan kosten in verband met kleding die beschadigd is geraakt door de medische behandeling aan het been van de benadeelde.
Ten aanzien van de immateriële schade.
  • € 10.000,- terzake smartengeld
  • € 30.000,- terzake shockschade.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering toegewezen kan worden en heeft de rechtbank verzocht tegens de wettelijke rente toe te kennen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel niet-ontvankelijk verklaard dient te worden nu er volgens de verdediging sprake is geweest van eigen schuld aan de zijde van [slachtoffer 2] . Derhalve is de vordering onvoldoende onderbouwd en te complex, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Beoordeling.
De rechtbank is van oordeel dat de ingediende vordering ontvankelijk is. Anders dan door de raadsman is bepleit ziet de rechtbank geen aanwijzingen om te stellen dat benadeelde [slachtoffer 2] een vorm van eigen schuld draagt ten aanzien van de door hem geleden schade.
De rechtbank beschouwt:
  • de kostenpost ter vergoeding van de twee door benadeelde doorgebrachte dagen in het ziekenhuis (gebaseerd op de letselschaderichtlijn) ter hoogte van € 70,-;
  • de kostenpost € 67,68 aan kosten in verband met het opvragen van medische informatie;
  • de kostenpost € 100.- aan kosten in verband met kleding die beschadigd is geraakt door de medische behandeling aan het been van de benadeelde;
als rechtstreeks geleden door het gepleegde delict en komt haar niet onredelijk voor. Deze gevorderde materiële schade wordt dan ook toegewezen.
De kosten in verband met een hotelovernachting.
De rechtbank is van oordeel dat de opgevoerde kosten geen rechtstreekse schade betreft die geleden is door het gepleegde delict.
Vergoeding van leed (smartengeld).
De rechtbank acht een bedrag van € 7.500,- passend en geboden. Daarbij heeft de rechtbank gelet op bedragen die in vergelijkbare zaken aan een benadeelde zijn toegewezen en zij sluit daarbij aan bij de door de benadeelde aangehaalde uitspraak van 8 november 2015.
Vergoeding van shockschade.
De rechtbank is van oordeel dat de door benadeelde partij gevorderde schade ter zake van vergoeding van shockschade niet-ontvankelijk is in haar vordering, nu het door de benadeelde partij aangehaalde feit ter onderbouwing van de shockschade niet het strafbare feit is jegens de benadeelde zelf maar jegens [slachtoffer 1] . Alhoewel de rechtbank begrijpt dat het voor benadeelde zeer beangstigend moet zijn geweest om in deze situatie verkeerd te hebben, kan de rechtbank op basis van de door de benadeelde partij ingediende vordering niet concluderen dat er sprake is van rechtstreeks geleden schade door het verdachte gepleegde feit jegens benadeelde. De vordering is derhalve onvoldoende onderbouwd om de vordering te kunnen toewijzen, terwijl een nadere onderbouwing een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 45, 57, 287, 289 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

-
verklaarthet ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
-
verklaartniet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.

verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert de misdrijven:

ten aanzien van feit 1:
moord
ten aanzien van feit 2:
poging tot doodslag
verklaartverdachte hiervoor strafbaar en
legt opde volgende straf en maatregel:
ten aanzien van feit 1 en feit 2:
-
Een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren met aftrekovereenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;
-
Onttrekking aan het verkeervan de inbeslaggenomen en nog niet teruggeven goederen, te weten:
o 1 vuurwapen (PL2100-2023138685-2081486);
o 1 patroonhouder (PL2100-2023138685-281489).

Overige beslissingen.

De rechtbank:

-
gelast de teruggavevan het inbeslaggenomen goed
aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon, zijnde:
o een personenauto (Kia Picanto, kenteken [kentekennummer] , goednummer 2081229).

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [moeder van slachtoffer] :

Ten aanzien van feit 1:

De rechtbank:

-
wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [moeder van slachtoffer] , van een bedrag van 40.512,41 euro, bestaande uit 23.012,41 euro materiële schade en 17.500,00 euro immateriële schade.
-
vermeerdertde materiële schade met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening en vermeerdert de immateriële schade met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
-
veroordeeltverdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
-
bepaaltdat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen;
-
legtaan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [moeder van slachtoffer] , van een bedrag van 40.512,41 euro.
-
Bepaaltdat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 237 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit 23.012,41 euro materiële schade en 17.500,00 euro immateriële schade;
-
vermeerdertde materiële schade met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening en vermeerdert de immateriële schade met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
-
bepaaltdat verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :

Ten aanzien van feit 2:

De rechtbank:

-
wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van 7.737,68 euro, bestaande uit 237,68 euro materiële schade en 7.500,00 euro immateriële schade;
-
vermeerderthet toegewezen bedrag met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
-
veroordeeltverdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
-
bepaaltdat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen;
-
legtaan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van 7.737,68 euro;
-
Bepaaltdat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 73 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit 237,68 euro materiële schade en 7.500,00 euro immateriële schade;
-
vermeerderthet toegewezen bedrag met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
-
bepaaltdat verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Bernsen, voorzitter,
mr. E. Boersma en mr. N. Gonzalez Bos, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S.B.J. de Leeuw, griffier,
en is uitgesproken op 20 maart 2024.

Voetnoten

1.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 maart 2024.
2.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 maart 2024.
3.Bijlagen bij het proces-verbaal van verhoor van getuige [persoon 2] door de rechter-commissaris.
4.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 maart 2024.
5.Proces-verbaal van verhoor van verdachte op van 25 juni 2023 en de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 maart 2024.
6.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 maart 2024.