ECLI:NL:RBOBR:2024:1098

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
23/548
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering en beoordeling van de zorgvuldigheid van het UWV-onderzoek

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering door het UWV. De rechtbank constateert dat het UWV de aanvraag op onjuiste gronden heeft afgewezen, omdat het bezwaar tegen de afwijzing op een onjuiste datum ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en het bezwaar tegen het besluit van 15 juni 2022 niet-ontvankelijk verklaard, terwijl het bezwaar tegen het besluit van 17 juni 2022 ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelt dat het UWV de belastbaarheid van eiseres op juiste gronden heeft ingeschat en dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is uitgevoerd. Eiseres had voldoende gelegenheid om bewijsmateriaal aan te dragen, maar de rechtbank concludeert dat de door eiseres ervaren klachten niet objectief medisch aantoonbaar zijn. De rechtbank heeft de proceskosten van eiseres toegewezen aan het UWV en het griffierecht vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/548

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.W.P.M. van Orsouw),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. P.M.W. van der Helm).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
1.1.
Met het besluit van 15 juni 2022 heeft het UWV de aanvraag van eiseres om een WIA-uitkering met ingang van 23 mei 2023 afgewezen, omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Met het besluit van 17 juni 2022 heeft het UWV het besluit van 15 juni 2022 laten vervallen. Verder heeft het UWV de aanvraag van eiseres om een WIA-uitkering met ingang van 23 mei 2022 afgewezen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Eiseres heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt.
1.4.
Met de beslissing op bezwaar van 12 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar tegen het besluit van 15 juni 2022 ongegrond verklaard en het bezwaar tegen het besluit van 17 juni 2022 niet-ontvankelijk verklaard.
1.5.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.6.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.7.
Partijen hebben vervolgens diverse malen over en weer stukken en schriftelijk standpunten gewisseld.
1.8.
De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Wat aan deze procedure vooraf ging

2. Eiseres was werkzaam als helpende in de thuiszorg, bij [naam] B.V. voor gemiddeld 20,71 uur per week. Op 11 januari 2020 heeft zij zich ziekgemeld. Na het doorlopen van de wachttijd heeft eiseres een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend en dat heeft geleid tot de besluitvorming zoals onder het kopje ‘Inleiding’ staat weergegeven.

Standpunten van partijen

3. In het bestreden besluit heeft het UWV zich op het standpunt gesteld dat eiseres, met haar beperkingen, in staat is om de voorbeeldfuncties die door de arbeidsdeskundige van het UWV zijn geselecteerd uit te voeren. Daarbij verwijst het UWV naar de beoordelingen van haar verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen. Met de geselecteerde voorbeeldfuncties kan eiseres een salaris verdienen dat meer dan 65% is van haar laatstverdiende salaris. Dat betekent dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is en daarom geen recht heeft op een WIA-uitkering.
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het UWV onzorgvuldig onderzoek heeft gedaan. De verzekeringsarts B&B heeft namelijk de door haar ingediende (medische) stukken in bezwaar eenvoudig terzijde geschoven en is daar niet gemotiveerd op ingegaan. Verder stelt eiseres dat het vreemd is dat de bedrijfsarts, die haar meerdere malen heeft gezien, wel aanneemt dat sprake is van verminderde functionele mogelijkheden en de verzekeringsartsen dat niet doen. Ook vindt eiseres dat de verzekeringsartsen haar eigen invulling van de functionele mogelijkheden te makkelijk en ongemotiveerd terzijde hebben geschoven. Daarnaast stelt eiseres zich op het standpunt dat het bezwaar dat is gericht tegen het besluit van 17 juni 2022 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Dit besluit vervangt namelijk het besluit van 15 juni 2022 en is daarmee wel gericht op een rechtsgevolg.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of het UWV de aanvraag van eiseres om een WIA-uitkering op juiste gronden heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. De rechtbank begint met het laatste punt van eiseres. Eiseres heeft gelijk dat het besluit van 17 juni 2022 in de plaats is gekomen van het besluit van 15 juni 2022. Het bezwaar van eiseres tegen dat laatste besluit had niet-ontvankelijk moeten worden verklaard wegens een gebrek aan procesbelang. Op het bezwaar tegen het besluit van 17 juni 2022 had inhoudelijk moeten worden beslist. Het UWV heeft ten onrechte het tegenovergestelde gedaan. Het UWV heeft dit in het aanvullend verweerschrift van 20 juli 2023 overigens ook erkend. Op de zitting is gebleken dat partijen daarover niet langer van mening verschillen.
6.1.
Om deze reden is het beroep van eiseres gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of zij zelf in de zaak kan voorzien.
6.2.
De rechtbank komt tot het oordeel zij voldoende aanknopingspunten ziet om zelf in de zaak te voorzien. In de bezwaarfase heeft namelijk wel een inhoudelijke heroverweging plaatsgevonden van de beslissing van het UWV om eiseres per 23 mei 2022 geen WIA-uitkering toe te kennen. In de beroepsprocedure hebben beide partijen daarover ook inhoudelijke standpunten ingenomen en erover gediscussieerd. Ook op de zitting is (met name) over die beslissing met beide partijen gesproken. Er heeft in dat opzicht dus een voldoende inhoudelijke behandeling in bezwaar en beroep plaatsgevonden.
7. Het oordeel van de rechtbank is dat het UWV op juiste gronden heeft geweigerd om eiseres een WIA-uitkering toe te kennen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft.
7.1.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft uitgangspunten voor de rechter ontwikkeld in zaken waarin de overheid zich beroept op een advies van een eigen medisch deskundige. [1] Deze uitgangspunten houden kort samengevat in dat een beoordeling in drie stappen moet plaatsvinden.
7.2.
De rapporten van de verzekeringsartsen moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en moeten voldoende duidelijk zijn (stap 1). Vervolgens moet worden bekeken of er evenwicht bestaat tussen partijen in de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen (equality of arms). Als er geen evenwicht bestaat, moet worden onderzocht hoe dat kan worden hersteld (stap 2). Als sprake is van evenwicht moet ten slotte een inhoudelijke beoordeling plaatsvinden (stap 3). Als eiseres door haar gemotiveerde betwisting twijfel heeft laten ontstaan aan de verzekeringsgeneeskundige beoordeling en deze na een eventuele reactie van het UWV niet is weggenomen, kan dat een reden zijn om een (medisch) deskundige te benoemen.
Zorgvuldigheid van het onderzoek (stap 1)
8. De rechtbank vindt dat het onderzoek van het UWV in deze zaak voldoende zorgvuldig is geweest. Daarbij is het volgende van belang.
8.1.
De primaire verzekeringsarts heeft de dossiergegevens bestudeerd, waaronder de gegevens van bedrijfsarts, de psycholoog, de bekkenfysiotherapeut en de huisarts. Ook heeft de verzekeringsarts nadere vragen gesteld aan de behandelend sector. Op 19 april 2022 heeft de verzekeringsarts eiseres gezien op het spreekuur. Daar heeft de verzekeringsarts eiseres bevraagd over haar dagverhaal en is een anamnese afgenomen. Ook heeft daar een observerend psychisch en lichamelijk onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft zijn bevindingen neergelegd in een rapport van 9 mei 2022 en heeft op 18 mei 2022 een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld waarin de beperkingen van eiseres zijn weergegeven.
8.2.
In de bezwaarfase heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) dossierstudie verricht. Bij zijn herbeoordeling heeft de verzekeringsarts B&B kennis genomen van de bezwaren van eiseres en van de door eiseres overgelegde medische informatie van de psycholoog en fysiotherapeut. Ook heeft de verzekeringsarts B&B kennisgenomen van wat op de hoorzitting is besproken. Deze informatie is kenbaar bij de herbeoordeling betrokken, zo blijkt uit het rapport van 3 januari 2023 onder het kopje ‘beschouwingen’.
8.3.
Gelet op de onderzoeksactiviteiten die door de verzekeringsartsen zijn verricht vindt de rechtbank dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De
verzekeringsartsen hebben duidelijk, begrijpelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe zij tot hun beoordeling zijn gekomen. Ook vloeit de conclusie logisch voort uit de onderzoeksbevindingen.
8.4.
Eiseres stelt dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat de door haar ingebrachte (medische) stukken ongemotiveerd terzijde zijn geschoven. Ook de eigen beleving van eiseres is volgens haar niet meegenomen. De rechtbank is dat niet met eiseres eens. Zoals de rechtbank onder punt 8.2 heeft overwogen, blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts B&B dat deze de medische stukken weldegelijk heeft betrokken bij de herbeoordeling. Ook blijkt uit de rapporten dat de verzekeringsartsen op de hoogte waren van de eigen beleving van eiseres. De verzekeringsartsen hebben ook toegelicht dat deze eigen beleving niet doorslaggevend is, omdat deze naar hun oordeel onvoldoende wordt onderbouwd met medische stukken. Dat eiseres het met deze conclusie niet eens is, maakt dus niet dat er niets mee is gedaan.
8.5.
Op de zitting heeft eiseres aangevoerd dat de primaire verzekeringsarts nog niet over alle informatie van de bedrijfsarts beschikte toen het spreekuur op 19 april 2022 plaatsvond. Hoewel dat feitelijk juist is, maakt dit naar oordeel van de rechtbank het onderzoek evenmin onzorgvuldig. Uit het rapport van 9 mei 2022 blijkt dat de verzekeringsarts na afloop van het spreekuur informatie bij de bedrijfsarts heeft opgevraagd en schriftelijk contact heeft gehad met (de physician assistant van) de bedrijfsarts. Ook blijkt uit de rapportage dat is uitgelegd waarom de verzekeringsarts de beperkingen zoals de bedrijfsarts ze voorstaat niet allemaal overneemt. Daarmee is de rechtbank van oordeel dat het UWV de informatie van de bedrijfsarts kenbaar heeft meegewogen bij de besluitvorming. Hoewel eiseres op de zitting terecht heeft gesteld dat de verzekeringsarts B&B nauwelijks op dit rapport in is gegaan, heeft de primaire verzekeringsarts dat dus wel gedaan Op de zitting heeft eiseres aangevoerd dat het rapport van de primaire verzekeringsarts geen onderdeel uitmaakt van de motivering van het bestreden besluit, maar dat is de rechtbank niet met eiseres eens. Dit rapport maakt deel uit van het dossier en wordt door het UWV kenbaar ook aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd.
De gelegenheid om bewijsmateriaal aan te dragen (stap 2)
9. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om aan te nemen dat eiseres belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt dat het UWV haar beperkingen heeft onderschat. Eiseres heeft in de procedure voldoende ruimte gehad om daartoe medische stukken in te dienen en zij heeft daarvan ook gebruik gemaakt door stukken in te dienen van onder andere haar psycholoog en fysiotherapeut.
De medisch-inhoudelijke beoordeling (stap 3)
10. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat het UWV de belastbaarheid van eiseres onjuist heeft ingeschat. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
10.1.
Eiseres heeft psychische en fysieke klachten. Het UWV is daarmee bekend en de verzekeringsartsen hebben er ook rekening mee gehouden. In de FML van 18 mei 2022 zijn namelijk vanwege de psychische klachten de nodige beperkingen opgenomen in de rubrieken 1 (persoonlijk functioneren), 2 (sociaal functioneren) en 6 (werktijden). Vanwege de fysieke klachten zijn beperkingen opgenomen in de rubrieken 4 (dynamische handelingen) en 5 (statische houdingen). Voor méér of forsere beperkingen zien de verzekeringsartsengeen aanleiding, zo volgt uit hun rapporten.
10.2.
In het beroepschrift van eiseres staat dat de bezwaargronden worden herhaald en ingelast. Zo’n algemene verwijzing is geen beroepsgrond waarop de rechtbank een beslissing hoeft te geven. De rechtbank zal zich dan ook concentreren op wat eiseres in beroep concreet heeft aangevoerd.
10.3.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij forser beperkt is. Op de zitting heeft eiseres uitgelegd dat zij van mening is dat de beperkingen zoals zij die in de door haar ingevulde FML heeft opgetekend onverkort moeten worden overgenomen. Uit de medische informatie blijkt volgens eiseres voldoende objectief dat deze beperkingen aanwezig zijn. Ook uit de rapporten van de bedrijfsarts volgt dat zij forser beperkt is.
10.4.
Hiermee heeft eiseres naar oordeel van de rechtbank onvoldoende twijfel gezaaid aan de juistheid van de beoordeling van de verzekeringsartsen van het UWV. Eiseres heeft in beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd waarmee zij haar stelling dat zij forser beperkt is dan blijkt uit de (door de verzekeringsarts opgestelde) FML kan onderbouwen. De door eiseres in de beroepsfase ingebrachte (medische) stukken maakten al onderdeel uit van het dossier. Deze stukken zijn door het UWV in de bezwaarfase kenbaar bij de beoordeling betrokken.
10.5.
Over de beroepsgrond dat de bedrijfsarts de belastbaarheid van eiseres ook heeft vastgesteld en heeft vastgelegd in een zogeheten IZP, die behoorlijk afwijkt van de FML van de verzekeringsartsen van het UWV, overweegt de rechtbank het volgende. Naar vaste rechtspraak [2] kan het enkele feit dat een bedrijfsarts meer beperkingen aanneemt niet leiden tot het oordeel dat de FML van de verzekeringsartsen van het UWV onjuist is vastgesteld. Het is de taak van een verzekeringsarts in het kader van een WIA-beoordeling om de beperkingen van een verzekerde vast te leggen, terwijl de door een bedrijfsarts opgestelde IZP dient om de re-integratiemogelijkheden in kaart te brengen en dus een ander doel heeft dan de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA. Bovendien heeft de IZP geen betrekking op de datum in geding.
10.6.
Het is de rechtbank duidelijk dat eiseres forsere klachten ervaart dan door de verzekeringsartsen van het UWV zijn aangenomen. Dat blijkt uit de door eiseres zelf ingevulde FML waarin zij veel meer beperkingen aangeeft en ook uit wat zij daar zelf op de zitting over heeft gezegd. Echter, het enkel naar voren brengen van de door eiseres zelf ervaren klachten en beperkingen is onvoldoende. Bij een WIA-beoordeling als deze leiden klachten namelijk alleen tot het aannemen van beperkingen als deze zijn terug te voeren op enige, objectief medisch aantoonbare, ziekte of gebrek. En deze objectivering ziet de rechtbank niet terugkomen in het dossier. Ook op de zitting heeft eiseres gezegd dat die klachten wel objectief zijn. Met “objectief aantoonbaar” wordt in dit geval echter bedoeld dat de klachten door een arts na onderzoek zijn vastgesteld en (in een rapport) zijn vastgelegd. De extra klachten die eiseres claimt voldoen daar niet aan en zijn dus “niet objectief aantoonbaar”. Om misverstanden te voorkomen: dit betekent dus niet dat de rechtbank vindt dat eiseres de boel voor de gek probeert te houden. Daarvoor bevat het dossier en ook de behandeling van het beroep op de zitting geen enkel aanknopingspunt.
De arbeidskundige beoordeling
11. De arbeidsdeskundige B&B is bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid uitgegaan van de beperkingen die de verzekeringsarts in de FML van 18 mei 2022 heeft vastgelegd. Zoals de rechtbank hierboven heeft geoordeeld, zijn beperkingen van eiseres juist weergegeven in deze FML. Eiseres heeft geen beroepsgronden ingediend tegen de passendheid van de geselecteerde voorbeeldfuncties afgezet tegen deze FML.

Conclusie en gevolgen

12. Uit het voorgaande volgt dat het UWV op goede gronden de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres heeft vastgesteld op minder dan 35%. Eiseres heeft daarom per 23 mei 2022 geen recht op een WIA-uitkering.
12.1.
Zoals onder punt 6 al is aangegeven, is het beroep van eiseres gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd en de rechtbank zal zelf in de zaak voorzien. Zij verklaart het bezwaar gericht tegen het besluit van 15 juni 2022 niet-ontvankelijk en het bezwaar gericht tegen het besluit van 17 juni 2022 ongegrond.
12.2.
Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat het UWV de proceskosten van eiseres moet vergoeden. Deze kosten bepaalt de rechtbank, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, op € 1.750,- voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank gaat hierbij uit van 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting in beroep, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1. Daarnaast komt eiseres in aanmerking voor een vergoeding van haar reiskosten van € 9,80. Dit zijn de kosten van een retourticket Oss – ’s-Hertogenbosch. Een proceskostenveroordeling voor de bezwaarfase is niet aan de orde, omdat het besluit van 17 juni 2022 niet wordt herroepen.
12.3.
Ook moet het UWV het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar tegen het besluit van 15 juni 2022 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het bezwaar tegen het besluit van 17 juni 2022 ongegrond;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde bestreden besluit;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.759,80;
  • draagt het UWV op het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.M.C. van Og, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.CRvB 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, en CRvB 28 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2770.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:885.