ECLI:NL:RBOBR:2024:109
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling WOZ-waarde van een object als recreatiewoning en de gevolgen voor de heffingsambtenaar
In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 16 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn object beoordeeld. Eiser, eigenaar van het object, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde die door de heffingsambtenaar van de gemeente Land van Cuijk was vastgesteld op € 273.000. De waarde was vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2021 en gold voor het kalenderjaar 2022. Eiser stelde dat de waarde niet hoger dan € 171.000 kon zijn, onderbouwd met een taxatierapport van taxateur J.M.M. Hermens. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was, omdat hij geen rekening had gehouden met de beperkingen in de gebruikersmogelijkheden van het object. De rechtbank concludeerde dat het object, hoewel het feitelijk niet als woning werd gebruikt, naar aard en inrichting geschikt was voor menselijke bewoning en dus onder het begrip 'woning' viel. De rechtbank stelde de WOZ-waarde schattenderwijs vast op € 185.000, omdat beide partijen niet in hun bewijslast waren geslaagd. Eiser kreeg gelijk in zijn standpunt dat de WOZ-waarde lager moest zijn, en de heffingsambtenaar werd veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan eiser.