ECLI:NL:RBOBR:2024:1075

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
01.334593.22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan beslissende invloed op minderjarige die aan ouderlijk gezag onttrok

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 2002, heeft de rechtbank Oost-Brabant op 18 maart 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het onttrekken van een minderjarige aan het wettig gezag van haar ouders en het voorhanden hebben van een alarmpistool. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, geboren in 2009, zelf van huis was weggelopen en zich had verborgen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen beslissende invloed had uitgeoefend op de beslissing van de minderjarige om weg te lopen. Dit werd onderbouwd door getuigenverklaringen en de inhoud van het procesdossier. De rechtbank concludeerde dat het enkele feit dat de verdachte de minderjarige onderdak had geboden, niet voldoende was om te spreken van opzettelijke onttrekking aan het ouderlijk gezag. De verdachte werd vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het voorhanden hebben van het alarmpistool, waarvoor hij een geldboete van € 550,-- kreeg opgelegd. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van het feit waarop de vordering betrekking had.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: [01.334593.22]
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummer: 01.334593.22
Datum uitspraak: 18 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [2002] ,
wonende te [adres 1] ,
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 maart 2023, 25 april 2023, 13 november 2023 en 4 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 maart 2023. Aan verdachte is het volgende ten laste gelegd:

Feit 1 primair:

dat hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 december 2022 tot en met 26 december 2022 te Vlijmen en/of te Zoetermeer, althans in Nederland, opzettelijk een minderjarige, [slachtoffer] , geboren op [2009] , heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefende;


Feit 1 subsidiair:

dat hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 december 2022 tot en met 26 december 2022 te Zoetermeer, althans in Nederland, opzettelijk, een minderjarige, te weten [slachtoffer] , geboren op [2009] , die onttrokken was of zich onttrokken had aan het wettig over haar gesteld gezag of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefende, heeft verborgen en/of aan de nasporing van de ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken;


Feit 2:

dat hij in of omstreeks de periode van 23 december 2022 tot en met 28 december 2022 te Zoetermeer, een wapen van categorie III onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een alarmpistool, voorhanden heeft gehad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling van de ten laste gelegde feiten.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan verdachte onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak van de ten laste gelegde feiten bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.

ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit.
Uit de inhoud van het procesdossier en uit het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat [slachtoffer] in de ten laste gelegde periode bij verdachte verbleef. Verder is volgens jurisprudentie van de Hoge Raad (Hoge Raad, 16 juni 2020 ECLI:NL:HR:2020:1032) de minderjarigheid in beide ten laste gelegde artikelen geen geobjectiveerd bestandsdeel, zodat opzet ten aanzien van dit bestanddeel moet worden bewezen. Hoewel verdachte verklaart niet te hebben geweten van de minderjarige leeftijd van [slachtoffer] , acht de rechtbank de opzet op de minderjarigheid bewezen. Alhoewel [slachtoffer] verschillend heeft verklaard over haar leeftijd, heeft zij verklaart dat zij meermaals leeftijden onder de achttien jaar tegen verdachte genoemd. Ook diverse getuigen verklaren dat [slachtoffer] tegenover hen heeft verklaard dat zij minderjarig was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte wist dat [slachtoffer] minderjarig was toen zij in de ten laste gelegde periode in zijn woning verbleef.
De rechtbank stelt verder vast dat [slachtoffer] zelf is weggelopen van huis. Zij is, via de broer van verdachte, bij het ouderlijk huis van verdachte terecht gekomen. Ingevolge jurisprudentie van de Hoge Raad is het voor een bewezenverklaring van het onttrekken aan het ouderlijk gezag van een minderjarige in het geval de minderjarige zelf is weggelopen, niet van belang of degene die het kind opvangt het initiatief heeft genomen tot of heeft bijgedragen aan de besluitvorming van het kind om weg te lopen. Het is in die situatie voor een bewezenverklaring wel vereist dat de dader beslissende invloed heeft gehad op de (voortdurende) scheiding tussen de minderjarige en degene die het gezag uitoefent. Het enkele feit dat iemand een minderjarige, die bij hem op bezoek is gekomen, gedurende enkele dagen onderdak verleent, is nog niet voldoende om te kunnen spreken van een ‘opzettelijke onttrekking van een minderjarige aan het ouderlijke gezag’ (HR 22 april 1958,
NJ1959/17).
De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden geconcludeerd dat het handelen van verdachte van beslissende invloed is geweest om de minderjarige aan het wettig over haar gestelde gezag te onttrekken. Ook voor het verbergen of aan de nasporing van de ambtenaren van justitie of politie onttrekken in de betekenis die artikel 280 eerste lid van het Wetboek van Strafrecht aan dat begrip geeft (Hoge Raad 19 december 2023, HR:2023:1775) geldt dat onvoldoende is gebleken welke rol verdachte hierin precies heeft vervuld.
Op 25 december 2022 heeft de politie de ouderlijke woning van verdachte doorzocht omdat er sterke aanwijzingen waren dat [slachtoffer] , die door haar ouders als vermist was opgegeven, daar verbleef. Verdachte en [slachtoffer] zijn daarbij via de achterzijde de woning ontvlucht. Niet kan worden vastgesteld of dat verdachte de woning ontvluchtte omdat hij wist dat de politie naar [slachtoffer] op zoek was óf dat hij, zoals hij ter terechtzitting heeft gesteld, de woning ontvluchtte omdat hij wist/vreesde dat zijn schorsingstoezicht negatief retour was gemeld en hij tijdens de feestdagen en de verjaardag van zijn dochter niet gevangen wilde zitten.
Anders dan de officier van justitie heeft betoogd blijkt ook uit de getuigenverklaring van [getuige] niet dat verdachte daarvóór al wist dat [slachtoffer] was weggelopen en zich schuil hield voor haar ouders, de betrokken instanties en de politie. [getuige] verklaart dat zij op de 25e december heeft gehoord dat [slachtoffer] was weggelopen. Niet dat verdachte dat ook wist, laat staan op welk moment dat dan aan verdachte zou zijn medegedeeld. Ook is niet duidelijk geworden of verdachte [slachtoffer] ná deze eerste doorzoeking nog onderdak heeft geboden of ervoor heeft gezorgd dat zij ergens anders onderdak kreeg. De politie heeft verdachte, [slachtoffer] en [getuige] (in wiens woning [slachtoffer] op 26 december 2022 is gevonden) daarover namelijk niet bevraagd.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal verdachte van de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten worden vrijgesproken.

ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit
De bewijsmiddelen.
 Het proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaalnummer 14 opgemaakt en afgesloten op 28 december 2022. Dit proces-verbaal houdt onder meer zakelijk weergegeven in het navolgende relaas van verbalisant [verbalisant 1] .
[pag. 53] Van [slachtoffer] , geboren [2009] is een mobiele telefoon in beslag
genomen. De telefoon is uitgelezen waarna ik onderzoek heb gedaan binnen de hieruit
vrijgekomen data.
[pag. 59] Ik zag dat er een video op de telefoon van [slachtoffer] stond waarop ik de
verdachte [verdachte] , geboren [2002] te [geboorteplaats] , herkende. Op video 1, (created: 24-12-2022 05:06:56(UTC+1) zag en hoorde ik dat de camera werd vastgehouden door een meisje. Ik zag dat het meisje op bed lag met een jongen. Ik herkende de jongen als de aangehouden verdachte [verdachte] , geboren [2002] te [geboorteplaats] . Ik zag dat verdachte [verdachte] een klein model zwart vuurwapen in zijn hand had.
 Het proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaalnummer 21 opgemaakt en afgesloten op 28 december 2022. Dit proces-verbaal houdt onder meer zakelijk weergegeven in het navolgende relaas van verbalisant [verbalisant 2] .
[pag. 86] Op 28 december 2022 was ik belast met de doorzoeking van de woning aan het [adres 2] Zoetermeer. Op dit adres staat onder meer [verdachte] , geboren op [2002] , ingeschreven.
[pag. 91] In de slaapkamer van [verdachte] werd een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en een patroon aangetroffen. Het wapen en de patroon werden veiliggesteld door materiedeskundige wapens, munitie en explosieven, [verbalisant 3] van het Team Forensische opsporing.
 Het proces-verbaal met proces-verbaalnummer 2022387984 opgemaakt en afgesloten op 28 december 2022. Dit proces-verbaal houdt onder meer zakelijk weergegeven in het navolgende relaas van verbalisant [verbalisant 3] .
[pag. 101] Op 28 december 2022 werd door mij een wapen veilig gesteld. Het wapen werd aangetroffen tijdens de doorzoeking van perceel [adres 2] te Zoetermeer. Het wapen is een alarmpistool van het merk BBM , model 315 auto, kaliber 8mm knal. Het wapen is bestemd tot het verschieten van losse patronen, met het doel een knal teweeg te brengen. Dit alarmpistool is een wapen in de zin van artikel 2, lid 1 categorie III sub 4 van de Wet wapens en munitie.
[pag. 102] Tijdens de doorzoeking werd één patroon aangetroffen van het merk GFL , soort knalpatroon, kaliber 8mm. De aangetroffen munitie kan met het in dit proces-verbaal genoemde wapen worden verschoten. De aangetroffen patroon is munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2, lid 2 categorie III, van de Wet wapens en munitie.
Nadere overweging van de rechtbank.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt dat verbalisanten op 28 december 2022 een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de slaapkamer van verdachte hebben aangetroffen. Uit nader onderzoek blijkt dit om een wapen in de zin van artikel 2, lid 1 categorie III sub 4 van de Wet wapens en munitie te gaan, te weten een alarmpistool. Nu dit wapen in de slaapkamer van verdachte is aangetroffen kon hij daarover beschikken en had hij dit wapen voorhanden. De rechtbank merkt daarbij nog op dat een bij dit alarmpistool behorende knalpatroon open en bloot op het bureau van de slaapkamer van verdachte lag. Gezien het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde feit.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met wat hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 24 december 2022 tot en met 28 december 2022 te Zoetermeer, een wapen van categorie III onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een alarmpistool, voorhanden heeft gehad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijk gevangenisstraf van
8 maanden onder aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de verdediging primair vrijspraak van de ten laste gelegde feiten bepleit. Subsidiair heeft de verdediging bepleit de straf gelijk te stellen aan de duur van het voorarrest.
Het oordeel van de rechtbank.

Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

De ernst van de bewezenverklaarde feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een wapen, te weten een alarmpistool. Het ongecontroleerd voorhanden hebben van dergelijke wapens brengt risico’s met zich voor de veiligheid van personen. Wapens vormen een bedreiging voor een veilige samenleving, omdat het bezit daarvan maar al te vaak leidt tot gebruik daarvan, met alle mogelijke gevolgen van dien. Het ongecontroleerde bezit van dergelijke wapens vormt daarmee een groeiend maatschappelijk probleem en draagt bij aan een gevoel van onveiligheid in de maatschappij. De verdachte heeft zich geen enkel moment bekommerd over de schadelijke gevolgen die zijn handelen met zich mee zou kunnen brengen. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.

De strafmodaliteit
De rechtbank heeft bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke geldboete passend is.

Conclusie
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf omdat de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie. De rechtbank is van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat
oplegging van een geldboete van € 550,-- subsidiair 11 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden is.
De rechtbank constateert dat de voorlopige hechtenis van verdachte, die was gebaseerd op ernstige bezwaren en gronden voor feit 1, veel langer heeft geduurd dan de 11 dagen hechtenis die worden afgetrokken van de opgelegde geldboete. De rechtbank realiseert zich dat daardoor de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht niet volledig wordt gecompenseerd
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft.
De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
23, 24c en 27 van het Wetboek van Strafrecht
26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde feiten.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde feit bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit:

Handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit.
 Een
geldboeteter hoogte
van € 550,--[vijfhonderd vijftig euro] te vervangen door 11 dagen hechtenis voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht. De rechtbank waardeert een in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte dag op € 50,--.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]:
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. De voorlopige hechtenis van verdachte is op 31 mei 2023 al geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Donkersloot, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. L.J. Verborg leden,
in tegenwoordigheid van mr. J. Beex, griffier,
en is uitgesproken op 18 maart 2024.