ECLI:NL:RBOBR:2023:743

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
10190724 EJ VERZ 22-557
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwerping van nalatenschap en toepassing wettelijke termijn

In deze zaak heeft de bewindvoerder namens de rechthebbende een verzoek ingediend om de nalatenschap van erflaatster te verwerpen. De termijn van drie maanden voor het indienen van dit verzoek was echter al verstreken op het moment van indiening. De bewindvoerder ontdekte de situatie pas na ontvangst van een betalingsverzoek van de Belastingdienst. In haar verzoek verwijst zij naar een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin werd gesteld dat bij meerderjarigenbewind een nalatenschap na drie maanden niet automatisch beneficiair aanvaard wordt. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de wettelijke termijn van artikel 4:193 lid 2 BW onverkort moet worden toegepast en dat de termijn inderdaad verstreken is. Hierdoor werd de verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek. De kantonrechter benadrukt dat het belangrijk is dat bewindvoerders tijdig actie ondernemen in het belang van de rechthebbende en dat de rechtszekerheid voorop staat. De beslissing van de kantonrechter is genomen op 10 februari 2023 en is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK OOST- BRABANTCiviel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer : 10190724
EJ VERZ. : 22-557
Uitspraak : 10 februari 2023
in de zaak van:
[verzoekster],
als bewindvoerder verbonden aan het kantoor [bewindvoerderskantoor] te [vestigingsplaats] ,
verzoekster,
in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de rechthebbende:
[rechthebbende],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen:
de rechthebbende,
inzake de nalatenschap van:
[erflaatster],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1936,
overleden te [plaats] op [overlijdensdatum] 2018,
laatst gewoond hebbende te [plaats] ,
hierna te noemen:
erflaatster.

1.De procedure

1.1.
Verzoekster heeft het verzoek ex artikel 4:193 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
ingediend op 28 oktober 2022.
1.2.
Daarop is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Erflaatster heeft niet bij testament over haar uiterste wil beschikt. Op de nalatenschap
van erflaatster is het wettelijke erfrecht van toepassing.
2.2.
De rechthebbende is de dochter van erflaatster.
2.3.
De kantonrechter heeft bij beschikking van 11 juli 2017 het vermogen van de rechthebbende vanaf 23 juli 2017 onder bewind gesteld, waarbij [bewindvoerder 1] te [plaats] en [bewindvoerder 2] te [plaats] tot bewindvoerders zijn benoemd. Dit bewind is bij beschikking van 18 juni 2020 per 1 juli 2020 opgeheven.
2.4.
Vervolgens heeft de kantonrechter bij beschikking van 18 januari 2022 het vermogen van de rechthebbende vanaf 19 januari 2022 onder bewind gesteld, waarbij verzoekster tot bewindvoerder is benoemd.
2.5.
In het boedelregister van de rechtbank Oost-Brabant zijn geen inschrijfbare feiten geregistreerd.

3.Het verzoek

3.1.
Verzoekster vraagt de kantonrechter haar machtiging te verlenen om voor en namens de rechthebbende de nalatenschap van erflaatster te verwerpen.

4.De beoordeling

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft verzoekster het volgende aangegeven. Nadat zij van de Belastingdienst een betalingsverzoek had ontvangen, is zij erachter gekomen dat met de nalatenschap van erflaatster nooit iets is gedaan. Om die reden verzoekt zij de nalatenschap van erflaatster, namens de rechthebbende, alsnog te mogen verwerpen. Zij verwijst daarvoor naar een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 oktober 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:8787).
4.2.
Kort gezegd komt de hiervoor gemelde uitspraak van het Hof er op neer dat in geval van een meerderjarigenbewind – zoals in dit geval bij de rechthebbende – een nalatenschap na verloop van drie maanden niet op grond van artikel 4:193 lid 2 BW van rechtswege geldt als beneficiair aanvaard. Het hof overweegt namelijk dat met een beroep op het proportionaliteitsbeginsel geen goede grond bestaat de rechthebbende en de bewindvoerder verder te beknotten dan artikel 1:441 lid 5 BW doet.
4.3.
Met inachtneming van de Aanbevelingen meerderjarigenbewind (versie 2018, p. 17) en de Handleiding erfrechtprocedures kantonrechter (versie 9.0 november 2022, p. 94) gaat de kantonrechter voorbij aan de beslissing van het Hof. Anders dan het Hof is de kantonrechter namelijk van oordeel dat bij een opengevallen nalatenschap het beginsel van rechtszekerheid dient te prevaleren boven het proportionaliteitsbeginsel. Naar het oordeel van de kantonrechter wordt het proportionalitietsbeginsel niet geschonden door toepassing van artikel 4:193 BW. De volgende overwegingen leiden tot dit oordeel.
4.4.
De hiervoor genoemde redenering van het Hof maakt de weg vrij voor bewindvoerders om de belangen van de rechthebbende te negeren, dat wil zeggen “stil te zitten” na het openvallen van een nalatenschap waarin een betrokken rechthebbende gerechtigd is. Een bewindvoerder zou in die situatie kunnen afwachten tot een mede-erfgenaam of schuldeiser zich tot de bewindvoerder wendt. Gedurende de tijd dat wordt afgewacht, ontbeert de rechthebbende de bescherming van zijn of haar belangen die er wel is c.q. die wel ontstaat indien de nalatenschap door de rechthebbende (al dan niet van rechtswege) beneficiair is aanvaard.
4.5.
Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het stelsel van beneficiaire aanvaarding en vereffening niet alleen waarborgen biedt voor degenen die als erfgenaam tot een nalatenschap worden geroepen, maar dat ook de positie en belangen van schuldeisers een rol spelen. Vanzelfsprekend kunnen schuldeisers een potentiële erfgenaam termijnen stellen om zich uit te laten over diens erfgenaamschap en zelfs verzoeken om een vereffenaar te laten benoemen. De kantonrechter ziet niet in hoe de rechthebbende en de bewindvoerder verder worden beknot door artikel 1:441 lid 5 BW door toepassing van artikel 4:193 BW. Als uitgangpunt geldt namelijk dat het binnen deze termijn mogelijk is om de nalatenschap namens de rechthebbende te kunnen verwerpen.Van het beknotten van of in mogelijkheidheden of bevoegdheden is geen sprake, er is slechts sprake van een daaraan verbonden termijn.
4.6.
En juist deze termijn is gesteld ten behoeve van de rechtszekerheid én in het belang van
allebetrokkenen in een nalatenschap. Dat die termijn geldt op basis van de wet leidt in beginsel ook niet tot een ander rechtsgevolg dan wanneer die termijn gesteld zou worden door een mede-erfgenaam of schuldeiser. Ook in dat laatste geval leidt het (laten) verstrijken van de gestelde termijn tot een beperking van de mogelijkheden van de rechthebbende, in die zin dat verwerping van de nalatenschap daarna niet meer mogelijk is. Naar het oordeel van de kantonrechter is in artikel 4:193 lid 1 BW dan ook geen sprake van een buitenproportionele termijn. Hieruit volgt dat het aan het verstrijken van deze termijn in artikel 4:193 lid 2 BW genoemde gevolg, namelijk dat de nalatenschap vanaf dat moment geldt als beneficiar aanvaard namens de rechthebbende, evenmin buitenproportioneel is.
4.7.
Naar het oordeel van de kantonrechter behoort het bovendien tot de verantwoordelijkheid van de bewindvoerder om binnen de wettelijke termijn die actie te ondernemen die in het belang van de rechthebbende is. Dat is ook in overeenstemming met het belang van de rechtszekerheid die een opengevallen nalatenschap verlangt. Voorkomen moet worden dat “stilzitten” wordt ingegeven door de eigen belangen van de bewindvoerder om al dan niet een rol te (willen) vervullen in de beneficiaire afwikkeling (de vereffening) van de nalatenschap. Wetsuitleg en -toepassing zouden naar het oordeel van de kantonrechter juist een stimulans moeten zijn om de bewindvoerder – in het belang van de rechthebbende en alle betrokkenen in een nalatenschap – aan te zetten tot het ondernemen van actie.
4.8.
De kantonrechter past de wettelijke termijn van 4:193 lid 2 BW onverkort toe en stelt daarbij vast dat de termijn is verstreken. Darmee is de nalatenschap van rechtswege beneficiair aanvaard door de rechthebbende en dient verzoekster niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar verzoek.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.G.M.H. Bennenbroek, kantonrechter te Eindhoven , en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 februari 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.