ECLI:NL:RBOBR:2023:6402

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
WR 23/017
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter wegens processuele onvrede en vermeende partijdigheid

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 15 augustus 2023 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.L.G.J. Eikelboom. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. S. ter Braak, de rechter in de hoofdzaak, en was gebaseerd op de stelling dat de rechter partijdig was en het beginsel van hoor en wederhoor had geschonden. Verzoekster voelde zich benadeeld door de wijze waarop de rechter haar stellingen had behandeld en had het gevoel dat de rechter een voorkeur had voor de tegenpartij.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de aangevoerde gronden in wezen neerkomen op processuele onvrede en dat er geen concrete feiten of omstandigheden zijn die wijzen op een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de rechter. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden op basis van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing voor partijdigheid opleveren. De wrakingskamer oordeelde dat de wrakingsgronden niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechter vooringenomen was.

De rechtbank concludeerde dat het wrakingsverzoek niet tijdig was ingediend en dat de afwijzing van de rechter op 10 juli 2023 een procesbeslissing was waartegen geen wraking kan worden ingesteld. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af, waarbij werd opgemerkt dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstaat. De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de leden van de wrakingskamer.

Uitspraak

Beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
zaaknummer: WR23-017
(in de zaak C/01/369542 / FA RK 21-1511)
Beslissing van 15 augustus 2023,
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat: mr. R.L.G.J. Eikelboom,
strekkende tot de wraking van
mr. S. ter Braak,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • een schriftelijk wrakingsverzoek van verzoekster van 16 juli 2023, met daarbij gevoegd de producties I tot en met III;
  • een nadere onderbouwing van het wrakingverzoek van 18 juli 2023 in de vorm van geel gearceerde passages in de akte na tussenbeschikking inzake verzoekster contra de tegenpartij van verzoekster;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 26 juli 2023;
  • het dossier van de hoofdzaak, waaronder een beschikking van de rechter van 23 mei 2023, betreffende de echtscheiding, gegeven na de mondelinge behandeling van de zaak op 13 oktober 2022.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek zijn verschenen:
- verzoekster met haar advocaat mr. R.L.G.J. Eikelboom. Zoals zij voorafgaand aan de mondelinge behandeling aan de wrakingskamer heeft bericht is de rechter niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met zaaknummer C/01/369542 / FA RK 21-1511.
Bij brief van 16 juli 2023 heeft verzoekster de rechter gewraakt. De wrakingsgronden zijn daarin kort en samengevat gebaseerd op de volgende stellingen:
1. Schending van het beginsel van hoor en wederhoor:
Op 23 mei 2023 heeft de rechter een tussenbeschikking gegeven betreffende de echtscheiding. Verzoekster heeft naar aanleiding van deze tussenbeschikking, op 12 juni 2023 de rechter verzocht om alsnog in de gelegenheid te worden gesteld zelf haar eigen (volgens verzoekster in de beschikking verkeerd weergegeven) stellingen te mogen formuleren in de akte die zij mag nemen op de rol van 18 juli 2023.
De griffier heeft op 10 juli 2023 bericht dat de rechter in hetgeen is aangevoerd, geen aanleiding ziet om verzoekster daartoe in de gelegenheid te stellen.
Vervolgens is op gelijkluidende verzoeken van 10 juli 2023 en 12 juli 2023 niet meer door de rechter gereageerd. Voornoemde afwijzing was, aldus verzoekster, de druppel om over te gaan tot een wrakingsverzoek.
2. Schending van beginselen van rechterlijke onpartijdigheid en onafhankelijkheid:
Verzoekster heeft het gevoel dat de rechter tijdens de behandeling van de zaak een voorkeur voor de tegenpartij had. Ook stelt verzoekster dat de rechter in de tussenbeschikking in juridische zin onjuiste stellingen van de tegenpartij klakkeloos heeft overgenomen en heeft laten prevaleren boven adviezen van partijdeskundigen aan de zijde van verzoekster.
3. De rechter heeft ten onrechte artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) buiten toepassing gelaten.
De tegenpartij van verzoekster heeft zijn waarheidsplicht evident geschonden, maar de rechter
heeft daar niet op ingegrepen.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer heeft verzoekster in de kern gepersisteerd bij bovengenoemde gronden. Hierbij heeft verzoekster een aantal voorbeelden aangedragen, ter onderbouwing van haar ingenomen stellingen. Deze voorbeelden blijken ook uit de overgelegde akte. Zo heeft zij naar voren gebracht dat in de beschikking van 23 mei 2023 stellingen worden toegeschreven aan de verkeerde persoon en dat de rechter niet in is gegaan op de door verzoekster overgelegde stukken en stellingen.
2.2
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het wrakingsverzoek gereageerd.
De rechter heeft - kort en zakelijk samengevat - aangevoerd dat verzoekster niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het wrakingsverzoek omdat de wraking niet tijdig is gedaan, dat wil zeggen direct althans kort nadat de beschikking van 23 mei 2023 aan verzoekster bekend is gemaakt.
Voor zover de wrakingskamer oordeelt dat verzoekster ontvankelijk is, stelt de rechter zich op het standpunt dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.
De afwijzende beslissing van 10 juli 2023 is een procesbeslissing, waartegen het middel van wraking niet kan worden ingesteld. Indien een partij zich niet kan vinden in de inhoud van een beschikking, dient daartegen hoger beroep te worden ingesteld. Hetzelfde geldt ten aanzien van de stelling die ziet op het niet toepassen van artikel 21 Rv.
Van enige voorkeur voor een van de partijen en/of voor diens advocaat is, aldus de rechter, geen sprake geweest.

3.De beoordeling

3.1
De wrakingskamer stelt voorop dat een rechter alleen gewraakt kan worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoekster die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2
De wrakingskamer is van oordeel dat het wrakingsverzoek tijdig is ingediend. De wrakingskamer constateert dat het wrakingsverzoek weliswaar ook betrekking heeft op de beschikking van 23 mei 2023, maar dat – mede gelet op de toelichting ter zitting – de wraking mede gestoeld is op de afwijzende beslissing van de rechter van 10 juli 2023 en het uitblijven van een reactie op de herhaalde verzoeken van verzoekster van 10 juli 2023 en 12 juli 2023. Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek is gedaan, zodra de feiten of omstandigheden die daarvoor aanleiding hebben gegeven, zich hebben voorgedaan.
3.3
De wrakingskamer constateert dat de door verzoekster aangevoerde wrakingsgronden, zoals hiervoor vermeld, in de kern neerkomen op processuele onvrede van verzoekster. Daarom zal de rechtbank deze drie gronden hierna gezamenlijk bespreken.
3.4
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er tegen dat een rechterlijke beslissing en de motivering van een (tussen)beslissing grond kunnen vormen voor wraking, ook indien het gaat om een onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). Het beginsel van hoor en wederhoor houdt niet (mede) in dat de rechter haar beslissing ter discussie moet stellen of verzoekster hierop weerwoord moet toestaan. De juistheid van de afwijzende beslissing van 10 juli 2023, kan alleen worden beoordeeld als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Beoordeling vindt dan plaats door het Gerechtshof. De wrakingsprocedure is daarvoor niet bestemd, omdat het daarin uitsluitend gaat over de (schijn van) vooringenomenheid van de rechter. Alleen als de beslissing gelet op de motivering of de wijze van totstandkoming zo onjuist of onbegrijpelijk is dat deze uitsluitend door vooringenomenheid kan worden verklaard, is er grond voor wraking. Daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer echter niet gebleken.
3.5
Verzoekster heeft de bejegening door de rechter op de zitting van 13 oktober 2022 als samenhangende onderbouwing van het wrakingsverzoek aangevoerd. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in deze bejegening (de schijn van) partijdigheid van de rechter besloten ligt, zijn echter gesteld noch gebleken.
3.6
Naast de hiervoor besproken gronden heeft verzoekster geen feiten en omstandigheden aan haar verzoek ten grondslag gelegd die twijfel zouden kunnen doen ontstaan aan de (schijn van) onpartijdigheid van de rechter.
3.7
De conclusie van het voorgaande is dat uit de wrakingsgronden niet kan worden afgeleid dat de rechter vooringenomen is, althans dat de dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat het wrakingsverzoek ten aanzien van de rechter moet worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking van de rechter mr. S. ter Braak af.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. J.O.Y. Elagab, voorzitter,
B.C.W. Geurtsen-van Eeden en H.M.H. de Koning, leden,
in tegenwoordigheid van de griffier L. Scholl en is in het openbaar
uitgesproken op 15 augustus 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.