ECLI:NL:RBOBR:2023:6398

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
WR 23/025
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant op 26 september 2023 een verzoek tot wraking van mr. E.M.J. Raeijmaekers, rechter en kinderrechter, afgewezen. Verzoeker, die belanghebbende is in een jeugdzorgzaak, heeft het wrakingsverzoek ingediend omdat hij geen vertrouwen meer heeft in de onpartijdigheid van de rechter. Dit vertrouwen is geschaad door eerdere beslissingen van de rechter in een andere procedure, waarin de ondertoezichtstelling van een minderjarige voor zes maanden werd verlengd. Verzoeker was het niet eens met deze beslissing en meende dat de rechter partijdig was.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 september 2023 heeft verzoeker direct na aanvang van de zitting de wraking ingediend. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechter in haar reactie op het verzoek heeft aangegeven dat de enkele omstandigheid dat zij eerder betrokken is geweest bij de zaak onvoldoende is om partijdigheid aan te nemen. De wrakingskamer heeft ook opgemerkt dat het landelijk uitgangspunt in jeugd- en familiezaken is dat er 'één gezin, één rechter' is, en dat eerdere beslissingen afgeronde procedures betreffen.

De wrakingskamer heeft het verzoek kennelijk ongegrond verklaard, omdat de gronden voor wraking voortkwamen uit onvrede over eerdere beslissingen van de rechter, wat volgens de wet geen basis kan zijn voor een wrakingsverzoek. De wet schrijft voor dat alle feiten en omstandigheden waarop een wrakingsverzoek berust tegelijk moeten worden ingediend, en nieuwe feiten worden alleen in de beoordeling betrokken als deze pas na indiening van het verzoek bekend zijn geworden. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maken. Daarom is het verzoek tot wraking afgewezen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK Oost-Brabant

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 23/025

Beslissing van 26 september 2023

van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek op grond van artikel 36 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv)

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] (België)
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van

mr. E.M.J. Raeijmaekers,

rechter in deze rechtbank, tevens kinderrechter,
hierna te noemen: de rechter.

De procedure

1.1
Verzoeker is belanghebbende in de zaak met zaaknummer C/01/395554/JE RK 23-1087. In deze zaak gaat het om een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige.
1.2
De mondelinge behandeling van deze zaak was op 12 september 2023. De wrakingskamer maakt uit het proces-verbaal van deze zitting op dat verzoeker snel na aanvang van de zitting het woord heeft gevraagd en de rechter heeft gewraakt.

Het wrakingsverzoek en de reactie van de rechter daarop

2.1
De wrakingskamer maakt verder uit het proces-verbaal op dat verzoeker geen vertrouwen meer heeft in de onpartijdigheid van de rechter gelet op eerdere beslissingen die de rechter heeft genomen. Het gaat verzoeker met name om de vorige beslissing, waarin de ondertoezichtstelling is verlengd voor maar zes maanden. Verzoeker is het daar niet mee eens. In een andere uitspraak zijn volgens verzoeker de uitlatingen ter zitting niet goed weergegeven in de uitspraak.
2.2
In haar reactie van 13 september 2023 op het wrakingsverzoek geeft de rechter aan dat zij niet berust in de wraking. De enkele omstandigheid dat een rechter al eerder bemoeienis heeft gehad met zaken van partijen, is onvoldoende om partijdigheid aan te nemen. Van bijzondere omstandigheden in dit geval is de rechter niet gebleken. Daarnaast is het landelijk uitgangspunt in jeugd- en familiezaken “één gezin, één rechter”. Tot slot wijst de rechter erop dat de eerdere beslissingen waar verzoeker naar verwijst afgeronde procedures betreffen. Een beslissing in deze nieuwe zaak zal weer op nieuwe overwegingen berusten.

De beoordeling

3.1
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid is bij de beoordeling van het wrakingsverzoek van belang.
3.3
De wrakingskamer kan het wrakingsverzoek zonder behandeling ter zitting aanstonds ongegrond verklaren indien het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond is (artikel 5, tweede lid, aanhef en onder a, van het wrakingsprotocol van de rechtbank Oost-Brabant). De wrakingskamer oordeelt dat die situatie zich hier voordoet en overweegt daarbij het volgende.
3.4
Verzoeker vindt de rechter vooringenomen, omdat deze een beslissing heeft genomen in een eerdere procedure waar verzoeker het niet mee eens is en dat de in een andere uitspraak gedane uitlatingen niet goed zouden zijn weergegeven. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt echter mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing geen grond kan vormen voor wraking. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de (hoofd)zaak (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
3.5
Voor zover verzoeker aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag heeft bedoeld te leggen dat de rechter heeft beslist op een eerder verzoek, geldt dat de enkele omstandigheid dat de rechter eerder bemoeienis heeft gehad met een zaak onvoldoende is om partijdigheid aan te nemen (ECLI:NL:HR:2002:AD4004), tenzij sprake is van bijkomende bijzondere omstandigheden. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is de wrakingskamer niet gebleken.
3.6
Op 24 september 2023 heeft verzoeker via een e-mail een aanvulling op zijn wrakingsverzoek ingediend. In deze mail licht hij toe waarom de eerder genomen beslissingen door de rechter volgens verzoeker niet juist waren. Ook geeft verzoeker aan het vreemd te vinden dat de rechter niets heeft gedaan met de briefdie hij tijdens de zitting heeft voorgelezen. In het proces-verbaal is alleen te lezen dat verzoeker de zaal heeft verlaten om bij zijn dochter te zijn.
3.7
De wrakingskamer oordeelt hierover als volgt. De wet schrijft voor dat alle feiten en omstandigheden waarop een wrakingsverzoek berust tegelijk worden overgedragen. Het
doel van dit voorschrift is dat onnodige vertraging wordt voorkomen. Nieuwe feiten en
omstandigheden worden alleen in de beoordeling betrokken als deze pas na indiening van
het verzoek aan verzoeker bekend zijn geworden. De door verzoeker aangevoerde nadere
toelichting op de aanvankelijk aangevoerde wrakingsgronden bevatten feiten en
omstandigheden die hem al vóór indiening van het verzoek bekend waren. Deze later
aangevoerde toelichting wordt daarom niet in de beoordeling betrokken. Overigens
bevestigt de nadere toelichting dat liet wrakingsverzoek is gegrond op onvrede over eerdere
beslissingen van de rechter en in die zin werpt deze geen ander licht op de zaak.
3.8
Voor zover verzoeker in zijn e-mail van 24 september 2023 stelt dat hij geen
vertrouwen heeft in de rechter. omdat zij niets heeft gedaan met de brief die hij aan het
begin van de zitting heeft voorgelezen. merkt de wrakingskamer op dat dit een direct gevolg
is van het wrakingsverzoek van verzoeker. De wet schrijft namelijk voor dat direct na een
verzoek tot wraking de behandeling van de zaak wordt geschorst. Dit betekent dat de rechter
niets meer mag doen in de zaak totdat op het wrakingsverzoek is beslist. Van een
zwaarwegende aanwijzing voor partijdigheid van de rechter is om die reden al geen sprake.
Voor zover het gebrek aan vertrouwen in de rechter mede is gestoeld op de gestelde
omstandigheid dat de rechter de inhoud van de voorgelezen brief niet in het proces-verbaal
heeft opgenomen. kan ook dit geen grond zijn om te wraken. Het bepalen van de inhoud van
een proces-verbaal is namelijk een rechterlijke beslissing. Hiervoor geldt wat in punt 3.4. is
geschreven.
3.9
Gelet op voorgaande overwegingen is de wrakingskamer van oordeel dat er geen grond is voor wraking. Het wrakingsverzoek wordt daarom afgewezen.
3.1
Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.

De beslissing

De wrakingskamer verklaart het verzoek kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden, voorzitter, mr. E. Vermeulen en mr. F. Kooijman, leden, in tegenwoordigheid van, mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier, en in openbaar uitgesproken op 26 september 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (artikel 39, vijfde lid, Rv).