ECLI:NL:RBOBR:2023:6397

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 oktober 2023
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
WR 23/026
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens misbruik van het wrakingsinstrument in een familiezakenprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 9 oktober 2023 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoekster, die betrokken is in een procedure betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van haar minderjarige dochter. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. V.M. Smits, de rechter die eerder beslissingen had genomen in deze zaak. Verzoekster stelde dat de rechter in het verleden onjuiste beslissingen had genomen, wat volgens haar een grond voor wraking vormde. De wrakingskamer oordeelde echter dat het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond was, omdat een wrakingsverzoek niet kan worden ingediend tegen een rechterlijke beslissing in een eerdere procedure. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. In dit geval was er geen bewijs van vooringenomenheid of partijdigheid van de rechter. Bovendien werd vastgesteld dat verzoekster het wrakingsinstrument misbruikte door herhaaldelijk verzoeken in te dienen die gebaseerd waren op eerdere beslissingen die al waren afgewezen. De wrakingskamer besloot dat toekomstige wrakingsverzoeken in deze zaak niet meer in behandeling zouden worden genomen als ze gebaseerd waren op dezelfde gronden als eerder afgewezen verzoeken. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK Oost-Brabant

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 23/026

Beslissing van 9 oktober 2023

van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek op grond van artikel 36 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv)

[verzoekster] ,

hierna te noemen: verzoekster,
(gemachtigde: [naam] )
strekkende tot de wraking van

mr. V.M. Smits,

rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

De procedure

1.1
Verzoekster is belanghebbende in de zaak met zaaknummer C/01/395069 JE RK 23-988. In deze zaak gaat het om een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing betreffende het minderjarige kind van verzoekster.
1.2
De mondelinge behandeling van deze zaak (zitting) was op 19 september 2023. Tijdens de zitting heeft gemachtigde van verzoekster namens haar een wrakingsverzoek ingediend.

Het wrakingsverzoek en de reactie van de rechter daarop

2.1
Uit het proces-verbaal van de zitting maakt de wrakingskamer op dat verzoekster de rechter wraakt, omdat de rechter in het verleden tussen partijen beslissingen heeft genomen die volgens verzoekster niet juist waren.
2.2
In haar reactie van 21 september op het wrakingsverzoek geeft de rechter aan dat zij niet berust in de wraking. Zij verzoekt concluderend het wrakingsverzoek af te wijzen en
te bepalen dat geen nieuwe verzoeken door mevrouw [verzoekster] dan wel haar gemachtigde de
heer [naam] in zaken waarin het belang van de minderjarige dochter van verzoekster
centraal staat, mogen worden ingediend. Voor zover de rechter weet, is verzoekster niet in
hoger beroep gegaan tegen eerdere beslissingen. Uit eerdere beslissingen over het gezin kan
ook volgens de rechter niet worden opgemaakt dat zij vooringenomen is in de behandeling
van de verzoeken betreffende verzoekster en haar dochter.

De beoordeling

Het wrakingsverzoek
3.1
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen, op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Hieruit volgt dat een wrakingsverzoek alleen kan worden ingediend tegen een individuele rechter die de (hoofd)zaak behandelt. De hoofdzaak wordt in dit geval behandeld door de rechter.
3.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid is bij de beoordeling van het wrakingsverzoek van belang.
3.3
De wrakingskamer kan het wrakingsverzoek zonder behandeling ter zitting aanstonds ongegrond verklaren indien het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond is (artikel 5, tweede lid, aanhef en onder a, van het wrakingsprotocol van de rechtbank Oost-Brabant). De wrakingskamer oordeelt dat die situatie zich hier voordoet en overweegt daarbij het volgende.
3.4
Verzoekster baseert het verzoek op een onjuiste beslissing die de rechter zou
hebben genomen in een eerdere procedure. Hij geeft daarbij al meteen aan dat hij weet dat
dit niet mogelijk is. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt inderdaad mee dat een
rechterlijke (tussen)beslissing (in een eerdere procedure) nooit grond kan vormen voor
wraking. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt
geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te
beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
3.5
Gelet op voorgaande overwegingen is de wrakingskamer van oordeel dat er geen grond is voor wraking. Bij het wrakingsverzoek zijn geen andere concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit de wrakingskamer de vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden. Het wrakingsverzoek wordt daarom afgewezen.
3.6
Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.
Misbruik van het wrakingsinstrument
4.1
Gemachtigde van verzoekster heeft in voorgaande zaken die over de minderjarige
dochter van verzoekster gaan, diverse wrakingsverzoeken ingediend. Deze
wrakingsverzoeken waren, net als onderhavig verzoek, gebaseerd op de grond dat
verzoekster het niet eens is met eerdere beslissingen over haar minderjarige dochter. Al deze
verzoeken zijn, net als het huidige verzoek, afgewezen, omdat een eerdere beslissing nooit
grond kan vormen voor wraking. Ook overigens is niet gebleken van (de schijn van)
partijdigheid of vooringenomenheid van de betreffende rechter.
4.2
Naar het oordeel van de wrakingskamer gebruikt (gemachtigde van) verzoekster
het middel van wraking dan ook voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven. Het
opnieuw indienen van een wrakingsverzoek dat hetzelfde is als eerdere wrakingsverzoeken,
terwijl (gemachtigde van) verzoekster weet dat die eerdere verzoeken zijn afgewezen, leidt
bovendien tot-een onredelijke vertraging van de rechtspleging. Gelet hierop is de
wrakingskamer van oordeel dat sprake is van misbruik van het wrakingsinstrument. De
wrakingskamer zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in de zaak met
zaaknummer C/01/395069 JE RK 23-988 over de minderjarige dochter van verzoekster niet
meer in behandeling wordt genomen, voor zover dat wrakingsverzoek is gebaseerd op de
grond dat eerder genomen beslissingen in de zaken over de minderjarige dochter van
verzoekster niet juist zijn. Wat meer is verzocht wordt door de wrakingskamer afgewezen.
De beslissing
De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;
  • bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in de zaak met zaaknummer C/01/395069
JE RK 23-988 over de minderjarige dochter van verzoekster niet in behandeling
wordt genomen, wanneer dit verzoek is gebaseerd op de grond dat eerdere
beslissingen over die minderjarige dochter niet juist zijn.
- - - wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. Iding, voorzitter, mr. J.M.J. Godrie en mr. F.E. Roll leden, in tegenwoordigheid van, mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier, en in openbaar uitgesproken op 9 oktober 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (artikel 39, vijfde lid, Rv).