In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 21 februari 2023 uitspraak gedaan over een klacht van verzoeker, die zich richtte tegen een rookverbod in de zorginstelling waar hij verblijft. Verzoeker, die met een zorgmachtiging is opgenomen in de instelling, heeft op 4 juli 2022 een klacht ingediend over het rookverbod dat sinds 1 juli 2022 van kracht is. De klachtencommissie verklaarde zich onbevoegd om de klacht te behandelen, omdat het rookverbod niet in de huisregels was opgenomen. Verzoeker verzocht de rechtbank om de klacht gegrond te verklaren, terwijl verweerster, de zorginstelling, concludeerde tot niet-ontvankelijkheid van de klacht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de klacht niet ziet op de nakoming van een verplichting of beslissing op grond van de huisregels, zoals vereist volgens artikel 10:3 Wvggz. De rechtbank oordeelde dat het verbod om in de open lucht te roken niet expliciet in de huisregels is opgenomen en dat verzoeker niet kan stellen dat hij op zijn eigen kamer mag roken op basis van de huisregels. De rechtbank concludeerde dat de klacht niet inhoudelijk kon worden beoordeeld, omdat deze niet voldeed aan de wettelijke vereisten. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard.
Deze beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.