In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot het verkrijgen van een beslissing over een klacht met betrekking tot een rookverbod in een zorginstelling. Verzoeker, die met een zorgmachtiging in de instelling verblijft, heeft een klacht ingediend tegen het rookverbod dat is ingesteld op het terrein en in de gebouwen van de instelling. De klacht is ingediend op 4 juli 2022, nadat de instelling per 1 juli 2022 een rookverbod had ingesteld, in overeenstemming met de Tabaks- en Rookwarenwet. De klachtencommissie heeft zich onbevoegd verklaard om de klacht te behandelen, omdat het rookverbod niet in de huisregels was opgenomen en de klacht niet gericht was op de nakoming van een verplichting of beslissing ex artikel 10:3 Wvggz.
Tijdens de mondelinge behandeling op 24 januari 2023 heeft de rechtbank de verzoeker en vertegenwoordigers van de verweerster gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat het rookverbod niet expliciet in de huisregels is opgenomen, en dat de mededelingen over het rookverbod niet gelijkgesteld kunnen worden met een huisregel. Hierdoor kon de rechtbank de klacht niet inhoudelijk beoordelen, omdat deze niet gebaseerd was op de huisregels. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen bepaling in de huisregels is opgenomen die het roken op de eigen kamer toestaat.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat de klacht niet-ontvankelijk is, omdat deze niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 10:3 Wvggz. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.