ECLI:NL:RBOBR:2023:620

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
22/2603
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor de aanleg van een zonneweide in Sint-Oedenrode

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van de Vereniging Het Groene Hart Brabant tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor de aanleg van een zonneweide in Sint-Oedenrode. De rechtbank heeft op 24 januari 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van eiseres, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad, en de vergunninghoudster aanwezig waren. De rechtbank constateert dat eiseres het griffierecht niet heeft voldaan en heeft eiseres verzocht om dit alsnog te doen. Eiseres betwistte de ontvangst van de betalingsherinneringen, maar de rechtbank oordeelt dat er gerede twijfel bestaat over de ontvangst van de brieven. De rechtbank concludeert dat eiseres niet in verzuim is geweest en dat het beroepschrift tijdig is ingediend.

De rechtbank gaat vervolgens in op de inhoudelijke gronden van het beroep. Eiseres stelt dat de realisering van de zonneweide in strijd is met de zonneladder en dat er geen goede ruimtelijke ordening is. Het college van burgemeester en wethouders verdedigt de noodzaak van de zonneweide voor de energietransitie en stelt dat de belangenafweging zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank oordeelt dat de vergunninghoudster voldoende heeft aangetoond dat de realisering van de zonneweide noodzakelijk is en dat de belangenafweging niet in strijd is met de geldende regelgeving. De rechtbank wijst het beroep van eiseres af en verklaart het bestreden besluit in stand.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/2603

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 februari 2023 in de zaak tussen

Vereniging Het Groene Hart Brabant, uit Boxtel, eiseres

(gemachtigden: [naam] en [naam] )
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad, het college
(gemachtigden: C. Mulder en C. van Houtum).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam] B.V., uit [vestigingsplaats] , vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. P.A.J. Huijbregts).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik ten behoeve van de oprichting van een zonneweide in Sint-Oedenrode.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van eiseres, de gemachtigden van het college en, namens vergunninghoudster, haar gemachtigde en [naam] deelgenomen.

Feiten

1.1
Op 27 augustus 2021 heeft [naam] B.V. een aanvraag ingediend voor een (deel)omgevingsvergunning voor het oprichten van een zonneweide op een perceel aan de Nijnselseweg in Sint-Oedenrode, gelegen naast de snelweg A50.
1.2
Op het plangebied is de planverbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied Sint-Oedenrode" van toepassing, waarbij de regels gelden van het bestemmingplan "Buitengebied Sint-Oedenrode, herziening 4", vastgesteld op 29 maart 2018.
Ter plaatse geldt de bestemming "Agrarisch met waarden-Landschapswaarden". De oprichting van een zonneweide is strijdig met deze bestemming. Daarom heeft vergunninghoudster de vergunning voor planologisch strijdig gebruik aangevraagd.
1.3
Op de procedure is de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing. De aanleg van productieinstallaties ten behoeve van de productie van zonne-energie is in bijlage I bij die wet, als categorie 1.1, namelijk aangewezen als een project waarvan de besluitvorming valt onder het toepassingsbereik van de Chw.

Beoordeling door de rechtbank

Ontvankelijkheid van het beroep
Het niet-betalen van griffierecht
2.1
De rechtbank heeft geconstateerd dat eiseres het griffierecht niet heeft voldaan.
De rechtbank heeft eiseres bij brief van 2 november 2022 verzocht om het griffierecht uiterlijk vier weken na dagtekening van de brief te betalen. Omdat betaling uitbleef, heeft de rechtbank eiseres bij aangetekende brief van 1 december 2022 een betalingsherinnering gestuurd en haar verzocht om het griffierecht alsnog uiterlijk vier weken na dagtekening van die brief te betalen.
In beide brieven heeft de rechtbank eiseres erop gewezen dat eiseres bij niet-betaling het risico liep dat haar beroep niet-ontvankelijk zou worden verklaard.
2.2
Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat zij geen van beide brieven heeft ontvangen. In elk geval heeft zij geen aangetekende brief voor ontvangst getekend. Eiseres heeft uitgelegd dat het huisadres van haar vestigingsplaats [adres] in [vestigingsplaats] is, waar ook [naam] doorgaans overdag verblijft, maar dat zij voor het ontvangen van post een brievenbus heeft geplaatst met het nummer [nummer] . Dit is geen zelfstandig adres.
Uit de gedingstukken blijkt dat beide brieven waarin wordt verzocht om betaling van het griffierecht zijn verzonden naar het - niet bestaande - [adres]
Raadpleging van de track and trace-code van de aangetekende betalingsherinnering van 1 december 2022 leert echter dat dit poststuk op het wel bestaande adres [adres] in [vestigingsplaats] is aangeboden en dat voor ontvangst van dit poststuk is getekend. In beginsel mag er daarom vanuit worden gegaan dat de betalingsherinnering eiseres heeft bereikt.
2.3
Op grond van artikel 8:41, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), moet het griffierecht binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht, dan wel ter griffie zijn gestort. In het zesde lid van dit wetsartikel is bepaald dat, indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, het beroep niet-ontvankelijk is, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.4
Als, zoals in dit geval, een brief aangetekend is verzonden en de ontvangst ervan door een belanghebbende gemotiveerd wordt betwist, moet worden onderzocht of het betrokken poststuk door PostNL op regelmatige wijze is aangeboden. Het ligt op de weg van belanghebbende om feiten aannemelijk te maken op grond waarvan er redelijkerwijs aan kan worden getwijfeld dat de brief op regelmatige wijze aan zijn adres is aangeboden.
Niet is in geschil dat de betalingsherinnering van 1 december 2022 correct is geadresseerd.
Als de track and trace-code en de postcode van het afleveradres op de website https://jouw.postnl.nl/track-and-trace wordt ingevuld, komt een webpagina tevoorschijn waarop is vermeld dat de zending is bezorgd op 3 december 2022, om 9.42 uur. Op de webpagina is een handtekening of paraaf, bestaande uit twee door elkaar lopende krullen, weergegeven (zie afbeelding hierna).
2.5
Eiseres heeft betwist dat deze handtekening of paraaf van haar gemachtigden afkomstig is. Vergelijking van deze handtekening of paraaf met de handtekeningen van de gemachtigden van eiseres leert dat deze geen enkele overeenkomst vertonen.
De rechtbank is ermee bekend dat het beleid van PostNL in de tijd van de COVID-19-pandemie was dat de bezorger zelf een aangetekend poststuk ondertekende en daarbij de laatste drie cijfers van het legitimatiebewijs van de ontvanger vermeldde. [1] Het kon dus voorkomen dat anderen dan de ontvanger voor ontvangst tekenden. Weliswaar kan niet worden vastgesteld dat ook in dit geval de bezorger zelf het aangetekende poststuk heeft ondertekend, maar, gelet op de vergelijking van de handtekening of paraaf met de handtekeningen van de gemachtigden van eiseres en de gemotiveerde betwisting van de herkomst daarvan, bestaat er in elk geval gerede twijfel aan dat de brief op regelmatige wijze op het adres van eiseres is aangeboden en deze brief door eiseres is ontvangen. Eiseres is daardoor niet in de gelegenheid geweest om het verzuim, bestaande uit het niet-betalen van griffierecht, te herstellen. Daarom kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat eiseres in verzuim is geweest.
De tijdige indiening van het beroepschrift
3.1
Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb, geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb, vangt de beroepstermijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
In artikel 6:9, tweede lid, van de Awb, is bepaald dat het beroepschrift bij verzending per post tijdig is ingediend, als het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
3.2
In dit geval is het besluit op 9 september 2022 naar vergunninghoudster verzonden. Dit is de voorgeschreven wijze van bekendmaking. Overeenkomstig artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de beroepstermijn hierdoor aan met ingang van 10 september 2022 en loopt deze tot en met 21 oktober 2022.
In zowel het besluit van 9 september 2022, als in de kennisgeving van het besluit in het Gemeenteblad van 13 september 2022, is, in afwijking hiervan, vermeld dat de beroepstermijn loopt van 14 september 2022 tot en met 26 oktober 2022. In verband hiermee kan het iemand die uiterlijk op 26 oktober 2022 beroep instelt niet worden verweten dat hij niet uiterlijk op 21 oktober 2022 beroep heeft ingesteld.
Het college heeft zijn standpunt dat het beroep niet tijdig is ingesteld, omdat de beroepstermijn liep tot en met 21 oktober 2022, ter zitting laten varen.
3.3
Het beroepschrift van eiseres is gedateerd op 26 oktober 2022. Volgens het daarop geplaatste stempel is het op vrijdag 28 oktober 2022 bij de rechtbank binnengekomen. Het beroepschrift is daarmee niet later dan een week na afloop van de beroepstermijn ontvangen. De vraag is vervolgens of eiseres aannemelijk kan maken dat het beroepschrift tijdig is verzonden.
3.4
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) hanteert als uitgangspunt [2] dat een via PostNL verzonden poststuk in ieder geval wordt geacht tijdig ter post te zijn bezorgd, als het de eerste of tweede werkdag na de laatste dag van de bezwaar- of beroepstermijn is ontvangen, tenzij op grond van de vaststaande feiten aannemelijk is dat het later dan de laatste dag van de termijn ter post is bezorgd.
3.5
Op de enveloppe waarin het beroepschrift aan de rechtbank is toegezonden, is geen poststempel geplaatst waaruit het moment van verzending kan worden afgeleid. Wel is hierop een PKXL-code van PostNL geplaatst met de datum 26 oktober 2022 en het tijdstip 19.15 uur. Dit is een postzegelcode die een postzegel vervangt.
Eiseres heeft, op vragen van de rechtbank hierover, toegelicht dat zij met het beroepschrift naar een plaatselijke supermarkt is gegaan, waar hij het poststuk ter verzending heeft aangeboden en waar de sticker met de PKXL-code op de enveloppe is aangebracht. Hij heeft vervolgens de brief ter plaatse achtergelaten.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het beroepschrift op 26 oktober 2022 is verzonden. Bij de supermarkt is een servicepunt van PostNL gevestigd. Met het plaatsen van de postzegelcode is aannemelijk geworden dat het poststuk waarin het beroepschrift zat op een postvestiging van PostNL is aangeboden. Aannemelijk is dat PostNL voor verzending van het poststuk heeft zorggedragen. De rechtbank deelt niet de ter zitting door vergunninghoudster gedeelde opvatting dat de postzegelcode niets zegt over het moment van het verzenden van het poststuk, omdat je, nadat de code op het poststuk is geplaatst, dit poststuk zou kunnen meenemen en later zou kunnen posten. Gelet op de datum en het tijdstip dat op de sticker is vermeld en de omstandigheid dat het beroepschrift op 28 oktober 2022 door de rechtbank is ontvangen, kan deze opvatting in dit geval naar het rijk der fabelen worden verwezen. De rechtbank acht aannemelijk gemaakt dat het poststuk niet later dan de laatste dag van de beroepstermijn ter post is bezorgd.
Tussenconclusie
4.1
Redelijkerwijs kan niet worden geoordeeld dat eiseres ten aanzien van het betalen van griffierecht in verzuim is geweest. Daarom heeft de rechtbank eiseres, na schorsing van het onderzoek ter zitting, de gelegenheid gegeven om het griffierecht alsnog te voldoen. Eiseres heeft hiervan gebruik gemaakt. Hierna heeft de rechtbank het onderzoek hervat.
4.2
Omdat het beroepschrift tijdig is ingediend, is met de betaling van het griffierecht aan alle voorwaarden voor het in behandeling nemen van het beroep voldaan. Het beroep is daarom ontvankelijk.
De gronden van het beroep
5.1
Volgens eiseres is geen sprake van een goede ruimtelijke ordening en van een zorgvuldige besluitvorming, omdat de realisering van het zonnepark in strijd is met de zonneladder. Anders dan in de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven, worden er geen panelen op daken gelegd, maar wordt agrarische grond gebruikt. Voor deze discrepantie tussen doelstelling en uitvoering wordt in de toelichting (de rechtbank neemt aan dat eiseres hiermee de ruimtelijke onderbouwing bedoelt) en het besluit geen bevredigende verklaring gegeven. De belangenafweging is daarmee niet goed geweest.
5.2
Volgens het college staat de noodzaak van de komst van grondgebonden zon-pv-installaties
uitgewerkt in hoofdstuk 4 van het beleidsstuk "De toekomst van zon en wind in "Meierijstad". In paragraaf 4.3 van dit beleidsstuk is gemotiveerd dat zonneparken noodzakelijk zijn als de gemeente in 2050 energieneutraal wil zijn. Als alle geschikte daken binnen de gemeente worden voorzien van zonnepanelen, zal met de bestaande stand der techniek 1.470 TJ worden opgewekt. In totaal is er voor hernieuwbare elektriciteit een opgave van 4.670 TJ. In het beleidsstuk is volgens het college dan ook voldoende gemotiveerd dat zonneparken (als aanvullende voorziening) noodzakelijk zijn. Het college verwijst naar rechtsoverweging 7.1 van een uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2022. [3]
Door te werken met het uitgeven van ruimte voor zonneparken in tranches tracht de gemeente volgens het college zorgvuldig om te gaan met de ruimte (zuinig ruimtegebruik) en geen onbegrensde ruimte te bieden aan zonneparken. Hierdoor wordt op zorgvuldige wijze beoordeeld waar, hoeveel en onder welke voorwaarden zonneparken haalbaar en wenselijk zijn. Het initiatief is vooraf uitvoerig beoordeeld door een onafhankelijke
commissie die toetst aan de locatie en de omvang van het zonnepark. Pas als blijkt dat
het een kansrijke ontwikkeling is, wordt ruimte geboden voor een aanvraag.
5.3
In de ruimtelijke onderbouwing, die onderdeel uitmaakt van het besluit, is verwoord dat vergunninghoudster gebouweigenaren in Meierijstad benadert en ondersteunt in de realisatie van hun eigen zon-pv-systeem. Tot het moment van het schrijven van de ruimtelijke onderbouwing heeft vergunninghoudster 10,48 MWp aan dakgebonden projecten in de gemeente Meierijstad gerealiseerd. Vergunninghoudster heeft bovendien voor 32,5 MWp aan SDE+-beschikkingen (subsidiebeschikkingen op grond van de Stimuleringsregeling duurzame energieproductie) in portefeuille voor gebouweigenaren in Meierijstad. De uiteindelijke doelstelling van vergunninghoudster is om in 2025 minimaal 100 MWp aan dakgebonden projecten in Meierijstad gerealiseerd te hebben. Door 1 MWp op daken te realiseren, hoeft er 1,2 hectare minder landbouwgrond voor de energietransitie ingezet te worden. Dit komt dus neer op een jaarlijkse duurzame elektriciteitsopwekking in Meierijstad voor 300.000 huishoudens, waardoor 120 hectare landbouwgrond niet benut hoeft te worden voor de energietransitie.
5.4
Het college heeft voldoende onderbouwd dat ook de realisering van zonneparken op landbouwgrond nodig is om de energietransitie te kunnen realiseren. Eiseres heeft dit onvoldoende betwist. Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de realisering van het zonnepark geen afbreuk doet aan de voorkeursvolgorde. De ruimtelijke onderbouwing maakt deel uit van het bestreden besluit. Het college heeft in de notitie beantwoording zienswijzen en ambtelijke wijzigingen, in reactie op door anderen naar voren gebrachte zienswijzen, hetzelfde standpunt ingenomen over de realisering van zonnepanelen op het dak en de vraag of hiermee kan worden voorzien in de energiebehoefte. In dit standpunt ziet de rechtbank geen tegenstrijdigheid tussen de doelstelling om landbouwareaal te besparen en de uitvoering van de overige plannen van vergunninghoudster.
Het betoog dat, vanwege het bestaan van deze gestelde tegenstrijdigheid, geen sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing en de belangenafweging daarom niet goed is geweest, faalt daarom.
6.1
Volgens eiseres kan de vestigingslocatie, door daarop voor 25 jaar een zonnepark toe te staan, niet worden gebruikt voor een stedelijke ontwikkeling; het perceel vormt, door de ligging nabij een bestaand bedrijventerrein en de goede infrastructurele ontsluiting, een belangrijke locatie voor een mogelijke bedrijfsvestiging. Dit aspect komt volgens eiseres bij de besluitvorming niet of onvoldoende aan de orde, zodat van een zorgvuldige besluitvorming geen sprake is.
6.2
Volgens het college streeft eiseres ernaar om bij te dragen aan verbetering van de milieukwaliteit in de ruimste zin des woords. Deze beroepsgrond heeft daarom betrekking op een belang dat eiseres niet beoogt te beschermen en kan daarom niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Subsidiair betoogt het college dat hij moet beslissen op de aanvraag en daarbij moet toetsen of de activiteit op de aangevraagde locatie ruimtelijk aanvaardbaar en uitvoerbaar is.
6.3
Naar aanleiding hiervan heeft eiseres ter zitting toegelicht dat het beroep niet zozeer betrekking heeft op een andere invulling van de vestigingslocatie, maar dat eiseres bang is dat door deze invulling in de komende 25 jaar toekomstige ontwikkelingen geen plek meer zullen hebben. Door op de vestigingslocatie een zonnepark te ontwikkelen, gaan uitbreidingsmogelijkheden voor het bedrijventerrein verloren. Die uitbreidingsmogelijkheden zullen in de toekomst mogelijk moeten worden gezocht op gronden waar deze tot schade aan de milieukwaliteit en de natuurlijke kwaliteit zullen leiden.
6.4
Artikel 8:69a van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet mag vernietigen op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
6.5
De rechtbank begrijpt het standpunt van eiseres zo, dat zij niet wil betogen dat de realisering van het zonnepark op de vestigingslocatie in de weg staat aan de realisering van de daaraan gegeven bestemming. Zij heeft het oog op de gevolgen voor de milieukwaliteit en de natuurlijke kwaliteit van andere percelen die, door realisering van een zonnepark op de in geding zijnde locatie, mogelijk in de toekomst voor uitbreiding van het bedrijventerrein zullen moeten worden gebruikt. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat deze beroepsgrond betrekking heeft op een regel die of een rechtsbeginsel dat kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van eiseres. Het belang dat eiseres tracht te beschermen, kan immers worden geschaad als voor een (eventuele) uitbreiding van het bedrijventerrein of een andere stedelijke ontwikkeling een gebied wordt gebruikt dat nu een groenbestemming heeft.
6.6
Bij de beantwoording van de vraag of een aangevraagde activiteit uit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is, moeten de gevolgen van deze activiteit voor het perceel en de nabije omgeving worden beschouwd. Dat die activiteit gevolgen heeft voor mogelijk toekomstige activiteiten op een andere locatie, waarvan niet duidelijk is dat die activiteiten in de toekomst zullen worden ontwikkeld, behoort niet tot de te maken belangenafweging. Deze gevolgen staan hiermee in een te ver verwijderd verband tot de besluitvorming en zijn te speculatief van aard. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat noch eiseres, noch het college een concrete toekomstige ontwikkeling heeft genoemd. Om die reden kan dit betoog niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Dit betoog faalt.
7.1
Eiseres heeft in haar reactie van 13 januari 2023 aanvullende beroepsgronden aangevoerd. Volgens eiseres:
  • heeft, anders dan vermeld in de ruimtelijke onderbouwing, geen omgevingsdialoog plaatsgevonden, omdat Het Groene Hart daarvoor niet is uitgenodigd;
  • is de geldende regelgeving (de rechtbank neemt aan dat eiseres het geldende bestemmingsplan bedoelt) door de gemeenteraad en de Afdeling goed bevonden. Met de ruimtelijke onderbouwing is geenszins aangetoond dat de instandhoudingsdoeleinden ter plaatse niet meer van toepassing zijn of kunnen zijn en het college heeft daar zelf ook niets van gevonden. De goede ruimtelijke ordening in het ene spoor sluit de goede ruimtelijke ordening in het andere spoor uit;
  • behoort de conclusie over een goede ruimtelijke ordening overigens uitsluitend tot de bevoegdheid van het gemeentebestuur (de rechtbank neemt aan dat eiseres hier de gemeenteraad bedoelt), omdat het gaat om duidelijke belangentegenstellingen die binnen het bestuurlijk/politieke domein dienen te worden afgehandeld;
  • mogen in een door een aanvrager 'bestelde' ruimtelijke onderbouwing alleen de planologisch relevante feiten worden onderzocht. Er kunnen, omdat het om een in opdracht van de initiatiefnemer opgestelde onderbouwing betreft, vraagtekens worden gezet bij de onafhankelijkheid van de auteurs ervan;
  • ontbreekt een expliciete belangenafweging tussen de landschappelijk en anderszins te brengen offers en het commerciële belang van de ondernemer; opvallende missers in de waardenanalyse blijven onopgemerkt.
7.2
In artikel 1.6a van de Chw is bepaald dat na afloop van de beroepstermijn geen gronden meer kunnen worden aangevoerd. Eiseres is hierop door de rechtbank gewezen. De rechtbank zal daarom aan de in eiseres' reactie van 13 januari 2023 aangevoerde beroepsgronden voorbijgaan.

Conclusie

8.1
Het beroep van eiseres kan niet slagen. Dit heeft tot gevolg dat het bestreden besluit in stand blijft.
8.2
Omdat het beroep ongegrond is, ziet de rechtbank geen aanleiding voor vergoeding aan eiseres van het door haar betaalde griffierecht of voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. de Lange, voorzitter, en mr. M.J.H.M Verhoeven en mr. H.M.J.G. Neelis, leden, in aanwezigheid van mr. J. Oosterveer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als u het niet met de uitspraak eens bent, kunt u een hoger beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin u uitlegt waarom u het niet met de uitspraak eens bent. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het hoger beroepschrift de gronden van hoger beroep kenbaar moeten worden gemaakt. Op grond van artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet kunnen na de genoemde termijn van zes weken geen gronden meer worden ingediend.

Voetnoten

1.Zie ook: Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:468.
2.Uitspraak van 17 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5196.