ECLI:NL:RBOBR:2023:6067

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 november 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
C/01/397601 / FT RK 23/566 en C/01/397602 / FT RK 23/567
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek dwangregeling in het kader van schuldsanering

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 27 november 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot dwangregeling, ingediend door een verzoeker die in financiële problemen verkeert. De verzoeker, geboren in 1991, heeft op 11 oktober 2023 een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ingediend, samen met een verzoek tot dwangregeling. Dit laatste verzoek was gericht tegen EG Services (Netherlands) B.V., die weigerde in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker kampt met psychische problemen en al meer dan drie jaar een uitkering ontvangt op basis van de Participatiewet. De rechtbank heeft de situatie van de verzoeker beoordeeld, waarbij werd gekeken naar de weigering van EG Services om in te stemmen met de schuldregeling. De rechtbank oordeelde dat EG Services in redelijkheid niet tot weigering van instemming had kunnen komen, gezien de omstandigheden van de verzoeker en het feit dat de meerderheid van de schuldeisers al akkoord was gegaan met de regeling. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot dwangregeling toegewezen, waardoor EG Services werd bevolen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. De rechtbank heeft geen proceskosten aan EG Services opgelegd, omdat er geen bewijs was dat de kosten van de gemachtigde van de verzoeker ten laste van hem kwamen. De beslissing is openbaar uitgesproken en kan binnen acht dagen na de uitspraak worden aangevochten bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Toezicht
Zaaknummers /rekestnummers:
C/01/397601 / FT RK 23/566 (verzoek schuldsaneringsregeling)
C/01/397602 / FR RK 23/567 (verzoek dwangregeling)
Uitspraakdatum: 27 november 2023
Toewijzing verzoek dwangregeling
in de zaak van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedag] 1991 te [plaats] ,
wonende te [adres] , [plaats] ,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
tegen
EG Services (Netherlands) B.V.,
statutair gevestigd te Breda,
hierna te noemen: EG Services.

1.Het procesverloop

1.1.
Namens [verzoeker] is op 11 oktober 2023 tegelijk met het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling een verzoek dwangregeling ingediend (zie artikel 287a lid 1 Faillissementswet, hierna: Fw). [verzoeker] verzoekt – kort gezegd – om Esso Nederland Klantenservice en Centraal Beheer Achmea, die weigeren mee te werken aan een aangeboden schuldregeling, te bevelen hiermee in te stemmen.
1.2.
Bij brief van 30 oktober 2023, ter griffie ontvangen op 31 oktober 2023, zijn namens [verzoeker] aanvullende stukken overgelegd.
1.3.
LAVG TankCollect heeft bij brief van 8 november 2023, ter griffie ontvangen op
9 november 2023, namens EG Services een verweerschrift ingediend en aangekondigd niet ter zitting te zullen verschijnen.
1.4.
Bij brief van 9 november 2023, ter griffie ontvangen op 14 november 2023, waarbij is gevoegd een akkoord van 2 november 2023, is namens [verzoeker] bericht dat Centraal Beheer Achmea alsnog met de aangeboden schuldregeling heeft ingestemd.
1.5.
Het verzoek is op 16 november 2023 ter zitting behandeld. Daar is [verzoeker] verschenen, bijgestaan door [A] , werkzaam bij Bewindvoeringskantoor Van Korlaar B.V., alsmede door Bilancio Budget B.V., beschermingsbewindvoerder, voor wie is verschenen mr. J. Smulders.
1.6.
Op 20 november 2023 is namens [verzoeker] – op verzoek van de rechtbank ter zitting van 16 november 2023 - een brief van het college van burgermeester en wethouders van de gemeente Vught van 8 november 2023 overgelegd, inhoudende een verlenging van de ontheffing van de arbeidsplicht.

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
Namens [verzoeker] is bij brieven van 23 maart 2023 door Bewindvoeringskantoor Van Korlaar B.V. aan in totaal 23 concurrente schuldeisers en 1 preferente schuldeiser een schuldregeling aangeboden, inhoudende een betaling van 11 % respectievelijk 22 % tegen finale kwijting. Daarbij is gesteld dat alle inkomsten van [verzoeker] boven het vrij te laten bedrag maandelijks (looptijd 36 maanden) voor de schuldeisers worden gereserveerd en jaarlijks pondspondsgewijs aan de schuldeisers worden uitgedeeld. Het voorstel is een prognose op basis van de op dat moment bekend zijnde gegevens en het bedrag dat uiteindelijk voor de schuldeisers beschikbaar komt kan afwijken, aldus [verzoeker] .
2.2.
[verzoeker] heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat EG Services in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de aangeboden schuldregeling heeft kunnen komen.
Daartoe heeft [verzoeker] aangevoerd dat met uitzondering van EG Services alle overige schuldeisers akkoord zijn gegaan met voormelde schuldregeling.
[verzoeker] is niet akkoord gegaan met een tegenvoorstel van EG Services dat voor EG Services tot een hogere aflossing op haar vordering zou leiden, omdat dat EG Services zou bevoordelen ten opzichte van andere schuldeisers.
2.3.
Namens EG Services is bij verweer betoogd dat zij in redelijkheid tot weigering van de aangeboden schuldregeling heeft kunnen komen. Daartoe heeft EG Services – kort en zakelijk weergegeven – het navolgende aangevoerd.
De aangeboden schuldregeling is niet het maximaal haalbare.
De vordering van EG Services op [verzoeker] heeft betrekking op diefstal van brandstof bij een tankstation op 9 mei 2020. Daardoor is [verzoeker] ten aanzien van het ontstaan van deze vordering niet te goeder trouw geweest. Zodoende komt hij niet in aanmerking voor toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Daardoor is de ruimte voor toewijzing van het verzoek dwangregeling uiterst beperkt.
Het feit dat de vordering van EG Services slechts een gering deel van totale schuldenlast van [verzoeker] uitmaakt, is niet doorslaggevend.
Gezien de huidige vraag op de arbeidsmarkt is het zeker niet ondenkbaar dat [verzoeker] op korte termijn een (fulltime) baan zal vinden.

3.De beoordeling

Ten aanzien van het verzoek dwangregeling
3.1.
In het verzoek dwangregeling, zoals dat ter griffie is ontvangen, worden
Esso Nederland Klantenservice en Centraal Beheer Achmea als weigerende schuldeisers vermeld. Centraal Beheer Achmea heeft alsnog met de aangeboden schuldregeling ingestemd. Niet namens Esso Nederland Klantenservice, maar namens EG Services B.V. is in reactie op het verzoek verweer gevoerd. Met instemming van [verzoeker] wordt het verzoek geacht tegen EG Services B.V. te zijn gericht.
3.2.
Op grond van artikel 287a lid 5 Fw moet het verzoek om de weigerachtige schuldeiser te bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling worden toegewezen indien deze schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad.
3.3.
Voor toewijzing van het verzoek dient redelijkerwijs te voorzien te zijn dat [verzoeker] niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of dat hij dat al niet meer kan (artt. 287a lid 1 en 284 lid 1 Fw). Het moet gaan om uitzichtloze schulden. Daarvan is volgens [verzoeker] sprake, omdat hij niet in staat is zijn schulden binnen 36 maanden te betalen.
3.3.1.
De aflostermijn van 36 maanden in het minnelijk traject is volgens [verzoeker] gebaseerd op het standpunt van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (hierna: NVVK) dat 36 maanden de maximale aflostermijn is. Dat dat standpunt van de NVVK steun vindt in het recht is gesteld noch gebleken.
De NVVK heeft, zo is de rechtbank ambtshalve bekend, met institutionele, schuldeisers convenanten gesloten. Gesteld noch gebleken is dat EG Services partij is bij een dergelijk convenant, zodat zij daaraan niet gebonden is.
In rechterlijke uitspraken waarin het bestaan van een maximum aflostermijn in het minnelijk traject expliciet is getoetst, is het bestaan daarvan afgewezen (zie Hof Amsterdam 21 juni 2016 (ECLI:NL:GHAMS:2016:3336) onder 2.7:
De stelling van [X] dat hij voor toelating tot de schuldsaneringsregeling in aanmerking komt indien een schuld niet binnen een termijn van maximaal acht jaar kan worden ingelost, vindt geen steun in het recht en wordt derhalve verworpen;en
Hof Den Bosch 1 september 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:3997, 3.7.2
Niet voldoende is immers dat er een problematische schuldensituatie ontstaat mede in die zin dat de aflossing van de schuld nog vele jaren gaat duren. Dat mag, zoals ook de advocaat van [appellant] nog eens tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft benadrukt, onredelijk zijn, in het kader van artikel 288 lid 1 aanhef en sub a Fw vormt echter niet een dergelijke mate van redelijkheid (tevens) het toetsingscriterium, maar enkel de vraag, of voldoende aannemelijk is (gemaakt) dat verzoeker niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden.
De stelling dat [verzoeker] uitzichtloze schulden heeft enkel omdat zijn schulden niet binnen 36 maanden volledig kunnen worden afgelost, kan dus zonder nadere onderbouwing (welke ontbreekt) niet worden gevolgd.
3.4
Op grond van het volgende zal de rechtbank het verzoek dwangregeling toch toewijzen.
3.4.1
[verzoeker] ontvangt al meer dan drie jaar een inkomen uit een Participatiewet uitkering. Hij kampt met psychische problemen en is al ruim drie jaar ontheven van de arbeidsplicht. Bij besluit van 8 november 2023 is deze ontheffing, namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vught verlengd. Dit besluit is op de zitting van 16 november 2023 voorgelezen door beschermingsbewindvoerder Smulders.
3.4.2
Gezien de ontheffing van de arbeidsplicht acht de rechtbank het onvoldoende aannemelijk dat [verzoeker] op afzienbare termijn meer inkomen gaat verwerven. Op basis van zijn huidige inkomen kan hij 75 euro per maand aflossen. Met zijn schuldenlast van
€ 14.520,66 zou het meer dan 16 jaar duren voordat [verzoeker] zijn schulden heeft afgelost. Dat is voor hem en de schuldeisers die wel met de schuldregeling hebben ingestemd (die 99,54% van de schulden te vorderen hebben, tegenover de € 67,34 die EG Services te vorderen heeft) onredelijk bezwarend. Dat de schulden in 16 jaar kunnen worden afgelost staat daarom niet aan toewijzing van het verzoek dwangregeling in de weg.
3.4.3
Bij de verdere beoordeling van het verzoek dwangregeling neemt de rechtbank als uitgangspunt dat het iedere schuldeiser in beginsel vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering, eventueel vermeerderd met rente, volledig wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering van EG Services, staat het belang van deze schuldeiser bij weigering van instemming met de schuldregeling vast. Daar staat tegenover dat [verzoeker] er belang bij heeft dat zijn schulden worden gesaneerd.
3.4.4
Verder worden de financiën van [verzoeker] vanaf 14 juli 2020 beheerd door beschermingsbewindvoerder Bilancio Budget B.V. zodat reservering van gelden ten behoeve van aflossing van de schuldenlast voldoende is gewaarborgd.
3.4.5
Indien EG Services aan [verzoeker] een tegenvoorstel heeft gedaan dat voor haar tot een hoger aflossingspercentage zou leiden, zou aanvaarding daarvan ertoe leiden dat de overige schuldeisers zouden worden benadeeld ten opzichte van EG Services. Gesteld noch gebleken is dat deze schuldeisers daarmee in zouden stemmen. De schuldregeling zou daarom bij aanvaarding van een dergelijk tegenvoorstel strijdig zijn met het beginsel van gelijke behandeling van schuldeisers.
3.4.6
De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat, indien [verzoeker] zou worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling dit een lagere uitkering zou opleveren voor de schuldeisers dan de nu voorgestelde schuldregeling. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de looptijd van de aangeboden schuldregeling 36 maanden bedraagt en de looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling 18 maanden. Verder
zijn de kosten van schuldsanering, die op de voor schuldeisers gereserveerde gelden in mindering worden gebracht, in het wettelijk schuldsaneringstraject aanzienlijk hoger dan in het minnelijk traject.
3.4.7
Het bepaalde in artikel 288 lid 1, aanhef en onder b, Fw, inhoudende dat het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts wordt toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest, geldt niet rechtstreeks voor een verzoek tot instemming met een schuldregeling ex artikel 287a Fw. Dit neemt echter niet weg dat blijkens de wetsgeschiedenis het ontbreken van de goede trouw wel een rol kan spelen bij de belangenafweging in het kader van de beoordeling van een verzoek ex artikel 287a lid 1 Fw (Kamerstukken II 2005/06, 29 942, nr. 7, p. 40).
3.4.8
Dat [verzoeker] , zoals EG Services heeft gesteld, ten aanzien van het ontstaan van de vordering van EG Services niet te goeder trouw is geweest, is, nu deze vordering vóór voormelde periode van drie jaar is ontstaan, onvoldoende om het belang van EG Services bij weigering van instemming met de schuldregeling zwaarder te laten wegen dan het belang van [verzoeker] bij sanering van zijn schulden en de belangen van overige schuldeisers.
3.4.9
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het belang van [verzoeker] en van de overige schuldeisers zwaarder weegt dan het belang van EG Services. EG Services heeft gelet daarop in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de door [verzoeker] aangeboden schuldregeling kunnen komen.
3.5.
De rechtbank zal daarom het verzoek dwangregeling toewijzen, waardoor de rechtbank niet meer toekomt aan de beoordeling van het (subsidiaire) verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
3.6.
Hetgeen meer of anders is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
3.7.
Hoewel EG Services in het ongelijk is gesteld, ziet de rechtbank geen aanleiding om EG Services in de proceskosten te veroordelen. Gesteld noch gebleken is immers dat de gestelde kosten van de gemachtigde van [verzoeker] ten laste van [verzoeker] komen. Verder is voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd.

3.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt EG Services in te stemmen met de aangeboden schuldregeling;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming.
Deze beslissing is gegeven door mr. S.J.O. de Vries en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 27 november 2023 in tegenwoordigheid van de griffier. [1]
mr. S.J.O. de Vries, rechter,
is buiten staat dit vonnis te ondertekenen

Voetnoten

1.