In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 25 oktober 2023 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot het afgeven van een machtiging voor rechtshandelingen op basis van artikel 42a van de Faillissementswet (Fw). De verzoekster, een besloten vennootschap, had op 15 september 2023 een startverklaring gedeponeerd en gekozen voor een besloten akkoordprocedure buiten faillissement. Op 3 oktober 2023 diende zij een verzoekschrift in voor een machtiging om activa te verkopen aan een derde partij, met als doel haar schuldenlast te herstructureren en faillissement te voorkomen. De rechtbank heeft het verzoek behandeld in een zitting op 16 oktober 2023, waarbij verschillende betrokkenen aanwezig waren, waaronder de advocaten van de verzoekster en de middellijk bestuurders.
De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst tot verkoop van activa, die voorafgaand aan de startverklaring was gesloten, niet onder de bescherming van artikel 42a Fw viel, omdat deze niet noodzakelijk was voor de voortzetting van de onderneming of de voorbereiding van een akkoord. De rechtbank benadrukte dat de rechtshandeling die onder artikel 42a Fw valt, moet plaatsvinden na de startverklaring en dat de overeenkomst vooral gericht was op de financiering van het akkoord, wat buiten de reikwijdte van artikel 42a Fw valt. De rechtbank concludeerde dat het verzoek om machtiging voor de rechtshandeling niet kon worden gehonoreerd, omdat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers niet gediend waren en de rechtshandeling niet noodzakelijk was voor de in de wet genoemde doelen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek afgewezen, waarbij de beslissing op 25 oktober 2023 openbaar is uitgesproken door de rechters van de meervoudige kamer.