ECLI:NL:RBOBR:2023:6032

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
22/3147
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens gebrek aan toegenomen arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 22 december 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV om zijn aanvraag voor een WIA-uitkering af te wijzen. Eiser, die zich op 30 augustus 2016 ziek meldde vanwege schouderklachten, had eerder al een WIA-aanvraag gedaan die was afgewezen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser stelde dat zijn gezondheidssituatie per 1 januari 2019 was verslechterd en dat hij recht had op een WIA-uitkering. Het UWV bleef echter bij zijn standpunt dat er geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had gekeken naar de medische situatie van eiser op de relevante datum en dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank volgde de conclusie van de verzekeringsarts B&B dat er geen toegenomen arbeidsongeschiktheid was en dat de klachten van eiser niet onder de verzekering vielen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen recht had op de gevraagde WIA-uitkering en dat de proceskosten niet vergoed zouden worden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/3147

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.B.B. Beelaard),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: A. Hogeveen).

Inleiding

Het UWV heeft de aanvraag van eiser voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen omdat er geen sprake is van toegenomen klachten ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak.
In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 15 november 2022.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B).
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser heeft voor het laatst gewerkt als metaalbewerker/productiemedewerker voor 37,99 uur per week. Op 30 augustus 2016 heeft hij zich ziekgemeld vanwege schouderklachten. Eiser is ziek uit dienst gegaan. Het UWV heeft eiser vervolgens ziekengeld op grond van de Ziektewet toegekend. Bij het besluit van 14 augustus 2018 heeft het UWV de aanvraag van eiser voor een WIA-uitkering afgewezen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het UWV heeft met het besluit van 27 februari 2019 het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen deze beslissing op bezwaar ongegrond verklaard.
2. Op 11 april 2019 heeft eiser zich ziekgemeld terwijl hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Het UWV heeft bij het besluit van 3 juli 2019 besloten dat eiser geschikt is voor zijn eigen werk en heeft daarom geen ziekengeld toegekend. Het UWV heeft met het besluit van 27 november 2019 het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard.
3. Eiser heeft op 16 november 2021 gemeld dat er sprake is van een verslechtering van zijn gezondheid per 1 januari 2019. Het UWV heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

4. Het UWV vindt dat eiser op 1 januari 2019 niet toegenomen arbeidsongeschikt is ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak en heeft daarom geweigerd om aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen.
5. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts B&B van 6 november 2022.

Wat vindt eiser

6. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij stelt dat het UWV een te beperkte benadering heeft van de claim van toegenomen beperkingen. Het gaat volgens hem niet (alleen) om een gewijzigde belastbaarheid per 1 januari 2019, maar om een gewijzigde belastbaarheid op enig moment tussen de WIA-beoordeling in 2018 en de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid op 16 november 2021. Verder stelt eiser dat er geen sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek omdat zowel in de primaire fase als de bezwaarfase geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden door een verzekeringsarts. Daarnaast heeft de verzekeringsarts B&B ten onrechte geconcludeerd dat geen sprake is van toegenomen beperkingen ten gevolge van een eerdere ziekteoorzaak als voorheen tot op heden. Volgens eiser is er wel degelijk sprake van toegenomen klachten, welke volgens hem ook verzekerd zijn. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar verschillende medische informatie. Eiser stelt ook dat op basis van meer medisch onderzoek meer bekend is geworden over de oorzaak en ernst van zijn klachten. In beroep heeft eiser onder andere nog aanvullende medische informatie ingediend van een orthopedisch chirurg, neuroloog, GZ-psycholoog en huisarts.

Wat vindt de rechtbank

7. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser niet toegenomen arbeidsongeschikt is ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak en daarom heeft geweigerd om aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht.
8. De rechtbank merkt op dat het UWV terecht heeft gekeken naar de medische toestand van eiser op 1 januari 2019. Eiser heeft aangegeven dat zijn gezondheidssituatie per 1 januari 2019 is gewijzigd, dit is dan ook de datum in geding. Uit vaste rechtspraak volgt dat het UWV de gezondheidssituatie van eiser op deze datum moet beoordelen. De rechtbank volgt de stelling van eiser, dat het gaat om een gewijzigde belastbaarheid op enig moment tussen de WIA-beoordeling in 2018 en 16 november 2021, dan ook niet.
9. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser op 1 januari 2019 niet toegenomen arbeidsongeschikt is ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Medische grondslag van het bestreden besluit
Het onderzoek
10. Eiser stelt dat er sprake is van een onzorgvuldig medisch onderzoek omdat er geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden door een verzekeringsarts. De verzekeringsarts B&B heeft volgens eiser niet gemotiveerd waarom zij een lichamelijk onderzoek niet noodzakelijk achtte. Daarmee voldoet het medisch onderzoek volgens eiser niet aan de eisen van zorgvuldigheid die door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) zijn vastgesteld. [1]
11. Vaststaat dat eiser in zowel de primaire fase als de bezwaarfase niet op een spreekuur is gezien en onderzocht door een (verzekerings)arts. Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat in de bezwaarfase een volledige heroverweging moet plaatsvinden waarbij de feiten juist worden vastgesteld en de conclusie logisch uit die feiten voortvloeien. Daarom zal, als de medische grondslag van de besluitvorming wordt betwist, in deze fase van de procedure een louter dossieronderzoek in de regel niet volstaan. De zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar brengt verder met zich dat in situaties als de onderhavige, waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts B&B tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts B&B voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
12. In het rapport van 6 november 2022 stelt de verzekeringsarts B&B dat een fysiek onderzoek niet noodzakelijk is omdat er voldoende medische informatie aanwezig is in het dossier. In het rapport van 5 maart 2023 voegt de verzekeringsarts B&B hieraan toe dat zij de stelling van eiser dat er een fysiek onderzoek had moeten plaatsvinden niet kan volgen omdat er sprake is van nieuwe niet verzekerde problematiek. De rechtbank kan dit volgen. Zoals hieronder zal worden besproken heeft de verzekeringsarts B&B voldoende duidelijk gemotiveerd dat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschikt ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak. Een lichamelijk onderzoek naar de nieuwe klachten is dan ook niet vereist omdat deze klachten niet verzekerd zijn. De rechtbank merkt daarbij op dat eiser op 27 juni 2019 op spreekuur is geweest bij een verzekeringsarts in het kader van plausibiliteit van een ziekmelding. De verzekeringsarts kwam hierbij tot de conclusie dat de bij het onderzoek verkregen informatie niet leidt tot nieuwe inzichten over de aanwezige problematiek. De verzekeringsarts heeft de FML gehandhaafd die bij de eerder afgewezen WIA-aanvraag is opgesteld.
13. De rechtbank is verder van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts B&B heeft kennis genomen van het dossier en het bezwaar van eiser. Zij heeft het dossier bestudeerd en op een zorgvuldige en duidelijke manier alle naar voren gebrachte klachten betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts B&B aspecten van de medische situatie van eiser heeft gemist.
De beoordeling van de belastbaarheid
14. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser op 1 januari 2019 op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd.
15. Eiser bestrijdt de medische beoordeling op basis van de op dat moment bekende medische informatie niet. Eiser is evenwel van mening dat naderhand zijn klachten zijn toegenomen en dat ook op basis van meer medisch onderzoek meer bekend is geworden over de oorzaak en de ernst van zijn klachten. Eiser verwijst hierbij naar het MRI CWK onderzoek door de orthopedisch chirurg van 10 januari 2020, de brief van de anesthesioloog van 4 maart 2020 en een interdisciplinair onderzoek van een revalidatiearts van 9 juni 2021. Verder stelt eiser dat de stelling van de verzekeringsarts B&B, dat een claim van toegenomen beperkingen alleen betrekking kan hebben op toegenomen problematiek van de schouders, een te beperkte uitleg is van de verzekeringsarts B&B. Immers, volgens eiser is vanaf de WIA-beoordeling sprake van nekklachten, klachten van armen en handen en psychische klachten. Toename van klachten op deze aspecten betreft volgens eiser geen nieuwe aandoening en valt onder de verzekering. Hij verwijst hierbij naar het verzekeringsgeneeskundige rapport van 13 juli 2018 en de brief van de orthopedisch chirurg van 21 maart 2017. Wat betreft de foraminale stenose stelt eiser dat dit weliswaar een nieuwe diagnose is, maar dat niet zonder nadere motivering kan worden aanvaard dat het gaat om een andere ziekteoorzaak. De diagnose mag dan gesteld zijn op 10 januari 2020, de klachten en de oorzaak van de klachten dateren van (ruim) voor deze datum. Het betreft volgens eiser dan ook verzekerde klachten.
16.1
In het rapport van 5 maart 2023 stelt de verzekeringsarts B&B dat eiser destijds bij de WIA-beoordeling beperkingen heeft gekregen op basis van de diagnoses: overige weke delen door druk en overbelasting van de schouders beiderzijds, artrose in beide schouders. Volgens de verzekeringsarts B&B blijkt uit het rapport over de WIA-beoordeling bij einde wachttijd van 13 juli 2018 dat alle behandelingen destijds waren gericht op schouderproblematiek. Hij verwijst hierbij naar de brief van de huisarts van 12 juli 2018, de brief van de fysiotherapeut van 24 mei 2018 en de brief van de orthopedisch chirurg van 9 mei 2018. Uit deze brieven blijkt volgens de verzekeringsarts B&B overduidelijk dat ten tijde van het einde van de wachttijd, alle behandelingen waren gericht op de schouders en dat de fysieke beperkingen destijds werden bepaald op basis van de schouderproblematiek. Gelet op het voorgaande kan de rechtbank de stelling van eiser dat dit een te beperkte uitleg is van de verzekerde klachten niet volgen. De rechtbank merkt hierbij op dat de verzekeringsarts B&B in het rapport van 13 februari 2019 stelt dat er ten aanzien van de handen, ellebogen en nek- en knieklachten geen afwijkingen geobjectiveerd zijn, zodat hierbij geen aanvullende beperkingen te stellen zijn.
16.2
In het rapport van 6 november 2022 stelt de verzekeringsarts dat foraminale stenose een nieuwe diagnose betreft en dus een andere ziekteoorzaak is. Dit geldt volgens de verzekeringsarts B&B ook voor het tintelen van de handen. In het rapport van 16 juni 2023 licht de verzekeringsarts B&B dit verder toe en reageert zij ook op de nieuw ingediende medische informatie. De verzekeringsarts B&B stelt dat er bij eiser sprake is van een CTS, somatische symptoomstoornis en een foraminale stenose cervicaal. Dit zijn volgens haar aandoeningen die niets van doen hebben met de eerdere aandoening van de linkerschouder omartrose. Volgens de verzekeringsarts B&B is er ook geen samenhang tussen de foraminale stenose en de schouderproblematiek. Zij stelt dat omartrose een duidelijke aandoening is die alleen het schoudergewricht betreft. Een stenose in de wervelkolom heeft hier geen enkele relatie mee. Het betekent dat de opening in de wervel zich vernauwt waardoor uittredende zenuwwortels minder ruimte krijgen. Dit is ook de reden dat eiser een radiculair syndroom heeft ontwikkeld. Dit kan klachten in de arm geven in de vorm van zenuwpijn, maar dat is niet hetzelfde als beperkingen door artrose in de schouder. De verzekeringsarts B&B stelt zich dan ook op het standpunt dat er sprake is van nieuwe ziekteoorzaken die niet verzekerd zijn. De rechtbank kan dit volgen.
17. Wat betreft de psychische klachten merkt de verzekeringsarts B&B in het rapport van 5 maart 2023 op dat er ten tijde van einde wachttijd sprake was van spanningsklachten bij een arbeidsconflict. Dat er nu jaren daarna een depressieve stoornis eenmalige episode ernstig wordt vastgesteld bij een intake op 14 november 2022, naast een somatische symptoomstoornis, maakt volgens de verzekeringsarts B&B niet dat er sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Dit betreft volgens de verzekeringsarts B&B namelijk een geheel andere ziekteoorzaak waarvoor eiser niet is verzekerd. De rechtbank kan dit volgen. De rechtbank is van oordeel dat verzekeringsarts B&B voldoende heeft gemotiveerd dat de informatie uit de behandelend sector die eiser in beroep heeft ingestuurd geen aanleiding geeft om de FML aan te passen.

Conclusie en gevolgen

18. Het UWV heeft terecht besloten om eiser per 1 januari 2019 geen WIA-uitkering toe te kennen omdat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschikt ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak.
19. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 22 december 2023 door mr. M. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. J.G.M. Koning, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Uitspraak van de CRvB van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.