ECLI:NL:RBOBR:2023:5986

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
82/065788-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens stroperij en bezit van verboden wapens

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 22 december 2023 uitspraak gedaan tegen een verdachte die beschuldigd werd van het handelen in strijd met de Wet natuurbescherming en het bezit van verboden vuurwapens en munitie. De verdachte, geboren in 1992, werd beschuldigd van meerdere feiten die zich tussen oktober 2020 en juni 2021 hebben voorgedaan, waaronder stroperij van beschermde diersoorten zoals hazen en reeën, en het voorhanden hebben van vuurwapens zonder vergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. Tijdens de zittingen op 23 mei, 25 september en 12 december 2023 is het bewijs tegen de verdachte besproken. De officier van justitie heeft gepleit voor een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, terwijl de verdediging pleitte voor een taakstraf en een kortere voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft uiteindelijk een taakstraf van 240 uren opgelegd, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden met een proeftijd van 5 jaren. De rechtbank heeft ook verbeurdverklaring van inbeslaggenomen goederen uitgesproken, waaronder een personenauto en verschillende wapens. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact op de samenleving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 82.065788.21
Datum uitspraak: 22 december 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] [geboortejaar] 1992,
wonende te [woonadres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 23 mei 2023, 25 september 2023 en 12 december 2023.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 24 maart 2023. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij in of omstreeks de periode van 9 oktober 2020 tot en met 23 mei 2021 op diverse plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, te weten op of omstreeks
- 9 oktober 2020 te Ubachsberg, gemeente Voerendaal en/of Heerlen althans in Nederland,(zaak 2) en/of
- 10 en/of 11 oktober 2020, in of nabij Heerlen, althans in Nederland (zaak 3) en/of
- 13 en/of 14 oktober 2020, in of nabij Bocholtz en/of Heerlen, althans in Nederland (zaak 4) en/of
- 29 oktober 2020 in Heerlen en/of op een of meer andere plaatsen in Nederland (zaak 5) en/of
- 15 en/of 16 april 2021 in of nabij Sittard en/of Heerlen, althans in Nederland (zaak 8) en/of
- 20 en/of 21 mei 2021 in of nabij Nigtevecht, Weesp en/of Amsterdam, althans in Nederland (zaak stroperij buiten Limburg) en/of
- 23 mei 2021 in of nabij Slagharen (zaak stroperij buiten Limburg) al dan niet opzettelijk uit het wild afkomstige dieren van de soorten, genoemd in bijlage I bij het Besluit natuurbescherming, te weten hazen en/of reeën, onder zich heeft gehad;
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 1 juni 2021 te Heerlen
- een vuurwapen van categorie III, sub 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (grendel)geweer, van het merk Anschutz, type 1400, kaliber .22 met bijbehorende munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 43, althans een aantal kogelpatronen, kaliber .22 en/of
- een geheim vuurwapen in de vorm van een wandelstok, merk onbekend, kaliber .410 hagel, zijnde een vuurwapen van categorie II sub 4 van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad;
T.a.v. feit 3:
hij op of omstreeks 1 juni 2021 te Heerlen, een geluiddemper voor een vuurwapen, zijnde een wapen, van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat alle feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft de verdediging – kort gezegd – betoogd dat niet is gebleken dat verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van de vuurwapens, geluidsdemper en munitie.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen

Ten aanzien van feit 1.

De rechtbank acht op grond van de opgave van de wettige bewijsmiddelen in de bewijsbijlage, wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 is ten laste gelegd. Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen.

Ten aanzien van feiten 2 en 3.

Ten aanzien van hetgeen aan verdachte onder feiten 2 en 3 is ten laste gelegd, heeft de rechtbank in de bewijsbijlage de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van (vuur)wapens en munitie in de zin van artikelen 13 en 26 van de Wet wapens en munitie is vereist dat sprake is geweest van een meerdere of mindere mate van bewustheid bij verdachte omtrent de aanwezigheid daarvan. Wanneer ‘bewustheid’ wordt ontkend dan zal een dienaangaand verweer voldoende onderbouwd moeten zijn (HR 17 november 1998, NJ 1999/152). Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad (vgl. ECLI:NL:HR:2020:504).
Naar het oordeel van de rechtbank is die laatste situatie hier aan de orde. Op 1 juni 2021 zijn bij een doorzoeking in de caravan van de partner van verdachte – waarvan verdachte heeft verklaard dat hij destijds in die caravan met zijn partner en kinderen verbleef - onder/in de klapbank onder het bed van de kinderen twee vuurwapens, bijbehorende munitie en een geluidsdemper aangetroffen. De voorwerpen zijn dus gevonden in een zeer kleine ruimte (een caravan), die werd bewoond door (onder andere) verdachte. Onder/in de klapbank onder het bed van de kinderen lag ook camouflagekleding, vermoedelijk van verdachte. Hij droeg namelijk dergelijke kleding als hij ging stropen, zo is te zien op de foto’s uit het dossier. Onder deze omstandigheden kan het niet anders dan dat hij zich bewust is geweest van de aanwezigheid van de (vuur)wapens, munitie en geluidsdemper. Het verweer van verdachte dat hij niet wist dat deze spullen in de caravan lagen wordt als onvoldoende onderbouwd gepasseerd.
Verdachte heeft de voorwerpen zoals onder feit 2 en feit 3 benoemd op 1 juni 2021 voorhanden gehad in de zin van artikelen 13 en 26 van de Wet wapens en munitie.

De bewezenverklaring.

Op grond van de inhoud van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, in onderling (tijds)verband en samenhang bezien, en op grond van de inhoud van wat hiervoor is genoemd, is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
T.a.v. feit 1:
hij in de periode van 9 oktober 2020 tot en met 23 mei 2021 op diverse plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, te weten op of omstreeks
- 9 oktober 2020 te Ubachsberg, gemeente Voerendaal en
- 10 en/of 11 oktober 2020 in Nederland en
- 13 en/of 14 oktober 2020, in of nabij Bocholtz en
- 29 oktober 2020 in Nederland en
- 15 en/of 16 april 2021 in Nederland en
- 20 en/of 21 mei 2021 in of nabij Nigtevecht, Weesp en Amsterdam en
- 23 mei 2021 in of nabij Slagharen

opzettelijk uit het wild afkomstige dieren van de soorten, genoemd in bijlage I bij het Besluit natuurbescherming, te weten hazen en reeën, onder zich heeft gehad;

T.a.v. feit 2:
hij op 1 juni 2021 te Heerlen
- een vuurwapen van categorie III, sub 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (grendel)geweer, van het merk Anschutz, type 1400, kaliber .22 met bijbehorende munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 43, althans een aantal kogelpatronen, kaliber .22 en
- een geheim vuurwapen in de vorm van een wandelstok, merk onbekend, kaliber .410 hagel, zijnde een vuurwapen van categorie II sub 4 van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad;
T.a.v. feit 3:
hij op 1 juni 2021 te Heerlen, een geluiddemper voor een vuurwapen, zijnde een wapen, van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.(bijlage)
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren, met aftrek van de duur van het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij het opleggen van een straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en daarom hooguit een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een grote hoeveelheid (vlees van) wilde hazen en reeën onder zich gehad. Ter zitting heeft hij daarover verklaard dat hij is opgegroeid met het stropen van wilde hazen en reeën en niet anders gewend is. Het zou onderdeel zijn van de cultuur van verdachte en een manier om in de levensbehoefte van hem en zijn familie te voorzien. Het vlees sloeg hij op in vrieskisten en zou hij gebruiken om van te eten. De rechtbank acht het zeer kwalijk dat verdachte een dergelijk grote hoeveelheid (vlees van) wilde hazen en reeën onder zich had - of in het verleden heeft gehad - en destijds blijkbaar niet de strafbaarheid van zijn handelingen inzag.
Verdachte heeft door zijn handelen verder erg weinig respect getoond voor de natuur en geen blijk gegeven van verantwoordelijkheidsbesef voor het belang van de samenleving bij de instandhouding van de populatie van beschermde inheemse diersoorten. Dit volgt uit het voorgaande, maar ook nadrukkelijk uit hetgeen is aangetroffen in een vrieskist die verdachte gebruikte. Naast de grote hoeveelheid vlees zijn daar namelijk ook embryo’s van wild aangetroffen. Daarbij komt dat op filmpjes en foto’s uit het dossier te zien is dat verdachte en zijn hond hardhandig en respectloos omgaan met (gevangen) wild en verdachte zijn hond daartoe ook aanspoort. De rechtbank vindt het zorgelijk dat verdachte over zo een lange tijd op een dergelijke wijze is omgegaan met wilde dieren, waarbij de rechtbank zich ook niet aan de gedachte kan onttrekken dat het een en ander werd ingevuld als een sociale aangelegenheid met vrienden onderling. Dat daarbij ook ingezaaide velden van diverse agrariërs voor dit doel kapot werden gereden met de auto, heeft verdachte blijkbaar voor lief genomen.
Verdachte heeft verder twee vuurwapens, bijbehorende munitie en een geluidsdemper voorhanden gehad. Het zonder vergunning voorhanden hebben van wapens vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en kan een gevoel van onveiligheid in de maatschappij veroorzaken. Dit wordt nog eens versterkt door de plaats waar de voorwerpen zijn aangetroffen; in de caravan van verdachte onder/in de klapbank onder het bed van de kinderen. Een dergelijke bewaarplek rekent de rechtbank verdachte in het bijzonder aan.
De rechtbank heeft bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. Deze oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Alleen al het voorhanden hebben van twee vuurwapens, bijbehorende munitie en een geluidsdemper rechtvaardigt de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur. Zo is voor deze twee specifieke vuurwapens in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden aangewezen, en kunnen de aangetroffen geluidsdemper, munitie en de vindplaats van de voorwerpen als strafverzwarend worden meegenomen. Voor het onder zich hebben van wild bestaan geen oriëntatiepunten. Uit vergelijkbare jurisprudentie volgt dat de strafsoort en de hoogte van de straf verschilt. Meestal wordt een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, al dan niet in combinatie met een taakstraf en/of een boete.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 september 2023 van verdachte. Hoewel het een (zeer) uitgebreid uittreksel betreft, blijkt daaruit niet dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Bij het opleggen van een straf wordt ook bekeken of de zaak van een verdachte tijdig wordt afgedaan. Een verdachte heeft namelijk recht op berechting van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn in eerste aanleg moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van verdachte en/of zijn advocaat op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op het moment waarop verdachte in verzekering werd gesteld. Dat was op 1 juni 2021. Dit betekent dat, als zich geen bijzonderheden voordoen, de zaak in juni 2023 afgerond had moeten zijn. Door de complexiteit van de zaak en de grootte van het onderzoek, maar vooral doordat de zaak tweemaal is aangehouden op verzoek van de verdediging, vindt de rechtbank dat sprake is van bijzondere omstandigheden, waardoor het gerechtvaardigd is dat de afdoening van de zaak langer heeft geduurd dan het uitgangspunt van twee jaar. Om die reden is geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. Desondanks zal de rechtbank bij het opleggen van een straf wel meewegen dat het voor verdachte lang heeft geduurd voordat de zaak (voor de eerste keer) op zitting stond.
Bij de bepaling van de straf zal de rechtbank verder rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de stappen die verdachte de afgelopen periode heeft gezet – bijvoorbeeld ten aanzien van zijn woonsituatie, zijn contacten met reclassering en de agressieregulatietherapie – mogelijk teniet zouden worden gedaan indien hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou worden opgelegd. Dit zou niet alleen negatief zijn voor verdachte, maar ook voor de mensen in zijn omgeving en de maatschappij in het algemeen. Een forse taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf zou juist wel passend zijn. Verdachte heeft ter zitting immers verklaard dat hij eerder een taakstraf heeft uitgevoerd en daar ook nu voor openstaat. In dat kader overweegt de rechtbank ook dat een (forse) taakstraf – naast het gewenste punitieve karakter – ook kan zorgen voor regelmaat in het leven van verdachte. Een voorwaardelijke gevangenisstraf kan verdachte er daarbij van weerhouden in de toekomst (soortgelijke) feiten te plegen. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat bij een voorwaardelijke gevangenisstraf de proeftijd moet worden vastgesteld op 5 jaren. Er moet immers - gezien de stelselmatigheid en duur van de door verdachte gepleegde feiten als onderdeel van zijn levensstijl - ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat de gezondheid of het welzijn van een of meer dieren benadeelt zoals bedoeld in artikel 14b lid 3 van het Wetboek van Strafrecht.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.
De rechtbank zal een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden opleggen, met een proeftijd van 5 jaren. Ook zal de rechtbank een taakstraf opleggen voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis bij niet correcte en/of volledige uitvoering van de taakstraf.

Beslag.

Verbeurdverklaring.
De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp (een personenauto) vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – feit 1 met behulp van dit voorwerp is begaan en dit voorwerp ten tijde van het begaan van dit feit aan verdachte toebehoorde.
Onttrekking aan het verkeer.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn:
- die door middel van de feiten zijn verkregen,
- met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid, en
- van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 63 Wetboek van Strafrecht,
3.38
Wet natuurbescherming,
3.25
Besluit natuurbescherming, en
13, 26, 55 Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 3.38 van de Wet natuurbescherming, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit
begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit
begaat met betrekking tot een vuurwapen van categorie II.
T.a.v. feit 3:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:
Een taakstrafvoor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Een gevangenisstrafvoor de duur van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.

Verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen goed, te weten:

1. 1 STK Personenauto [kentekennummer] (PL2300-2020070715-G1358310).

Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten:

2. 1 STK Zendapparatuur en spreeksleutel (PL2300-2020070715-G 1419945),
3. 1 STK Ree / diverse plasticzakjes met embryo's ree-kalfjes PL2300-2020070715-G1423767),
4. 1 STK Ree / meerdere zakken met delen wild, waaronder 1 zak met embryo's (PL2300-2020070715-G1419481),
5. 1 STK Haar / Kluwe dierenharen (PL2300-2020070715-G1419541),
6. 1 STK Wapen / vuurwapen (PL2300-2021082378-G1419505),
7. 1 STK Kleding / Pet (PL2300-2020070715-G1419530);
8. 43 STK Munitie (PL2300-2021082378-G1419508);
9. 1 STK Wapen / geheim vuurwapen wandelstok (PL2300-2021082378-G1419488),
10. 1 STK Wapen / grendelgeweer met richtmiddel en geluidsdemper (PL2300-2021082378-G1419490);
11. 1 STK Jas / Camouflage (PL2300-2020070715-G1419533), en
12. 1 STK Jas / Camouflage (PL2300-2020070715-G1419535).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.H. van de Kant, voorzitter,
mr. R. van den Munckhof en mr. R.B.H. Hebbink, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G. van de Luijtgaarden, griffier,
en is uitgesproken op 22 december 2023.